ECLI:NL:RBUTR:2007:BB5764

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
236786 / KG ZA 07-870
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van het complex Austerlitz door de Staat der Nederlanden

In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door procureur mr. J.M. van Noort en advocaat mr. F. Sepmeijer, de ontruiming van het complex 'Austerlitz' te Driebergen-Rijsenburg, dat sinds 1998 gekraakt was. De Staat stelde dat er een spoedeisend belang was bij de ontruiming, omdat het perceel deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en teruggegeven moest worden aan de natuur. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat voldoende aannemelijk had gemaakt dat de ontruiming noodzakelijk was, ondanks het verweer van gedaagde sub 4, die stelde dat de Staat geen spoedeisend belang had omdat er nog geen vergunningen voor de sloop van de opstallen waren verleend. De voorzieningenrechter wees erop dat de verleende sloopvergunning niet onherroepelijk was, maar dat dit de Staat niet verhinderde om met de ontruiming door te gaan. De rechter concludeerde dat de gedaagden, waaronder gedaagde sub 4, zonder recht of titel op het perceel verbleven en dat de Staat het recht had om de ontruiming te vorderen. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de bepaling dat gedaagden binnen 24 uur na betekening van het vonnis het perceel moesten verlaten. Tevens werden de gedaagden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 236786 / KG ZA 07-870
Vonnis in kort geding van 17 oktober 2007
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
eiseres,
procureur mr. J.M. van Noort,
advocaat mr. F. Sepmeijer te Den Haag,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde sub 2],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
3. [gedaagde sub 3],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
4. [gedaagde sub 4],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
procureur mr. E.Th. Hummels,
5. [gedaagde sub 5],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
6. [gedaagde sub 6],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
7. [gedaagde sub 7],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
8. [gedaagde sub 8],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
9. [gedaagde sub 9],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
10. [gedaagde sub 10],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
11. [gedaagde sub 11],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
12. [gedaagde sub 12],
verblijvende of wonende te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
niet verschenen,
13. [gedaagde sub 13],
in haar hoedanigheid van moeder en wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [naam kind],
wonende te Bosch en Duin,
gedaagde,
niet verschenen,
14. ZIJ DIE VERBLIJVEN OF WONEN IN DE ONROERENDE ZAAK/ZAKEN OF EEN GEDEELTE DAARVAN STAANDE EN GELEGEN AAN DE GRENSWEG 1 TE DRIEBERGEN-RIJSENBURG (3971 NE), PLAATSELIJK BEKEND ALS HET COMPLEX "AUSTERLITZ",
gedaagde,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna de Staat worden genoemd.
Gedaagde sub 4 zal hierna [gedaagde sub 4] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van de Staat
- de pleitnota van [gedaagde sub 4].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Staat is eigenaresse van het perceel kadastraal bekend, gemeente Driebergen-Rijsenburg, sectie A nr. 1568 met een grootte van ca. 8 ha 53 a staande en gelegen aan de Grensweg 1 te Driebergen-Rijsenburg (3971 NE) en plaatselijk bekend als het complex “Austerlitz” (hierna te noemen: “het perceel”). Op het perceel bevinden zich 23 loodsen en magazijnen en een olietank. De deuren van loodsen en magazijnen bevatten stralinghoudend isolatiemateriaal. Sinds 1998 is het perceel gekraakt.
2.2. [gedaagde sub 4] verblijft met nog ongeveer negentien andere personen, onder wie
zes kinderen, zonder toestemming van de Staat op het perceel.
2.3. Het perceel maakt deel uit van de zogenaamde “Ecologische Hoofd Structuur” (hierna te noemen: “EHS”). De EHS is een netwerk van gebieden waar de natuur voorrang heeft en is bedoeld om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden.
In verband met de uitvoering van de EHS is de Staat en meer in het bijzonder de Dienst Landelijk Gebied (hierna te noemen: “DLG”) van plan om het perceel te ontmantelen en terug te geven aan de natuur.
Om het perceel te kunnen ontmantelen, zullen de op het perceel aanwezige loodsen en magazijnen (opstallen) moeten worden gesloopt en het op het perceel aanwezige asfalt moeten worden verwijderd. Ook zullen de hekken die rondom het perceel zijn geplaatst verwijderd moeten worden.
Het perceel zal na deze ontmanteling in eigendom worden overgedragen aan de stichting het Utrechts Landschap, die ook eigenaar is van het aangrenzende heidegebied “Groot Heidestein”.
2.4. Op 11 juli 2007 heeft DLG bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug een vergunning aangevraagd voor het slopen van de op het perceel gelegen opstallen (loodsen en magazijnen).
Bij besluit van 16 augustus 2007 is deze vergunning onder de voorwaarden zoals genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage verleend (zie productie 3 van de Staat).
2.5. Gedaagden hebben bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (hierna te noemen: “het college van B&W”) bezwaar gemaakt tegen deze sloopvergunning (productie 9 van de Staat en productie 9 van [gedaagde sub 4]). Op dit bezwaar is nog niet beslist.
2.6. Bij brief van 12 september 2007 (productie 10 van de Staat) heeft DLG, voor zover van belang, het volgende aan Avezaat B.V. te Bunnik (hierna te noemen: “Avezaat”) geschreven:
“Op 5 september 2007 heeft conform het ARW 2005 de aanbesteding van het werk ‘Sloopwerkzaamheden PrOMT MMC Austerlitz’ plaatsgevonden. (…).
Hierbij geef ik u opdracht voor het uitvoeren van het werk, zoals beschreven in uw aanbieding van
3 september 2007 met kenmerk: offerte, voor het bedrag van EUR 23.440,- (excl. BTW).
Op dit moment loopt er een juridische procedure tussen de krakers van het object en DLG.
Zoals aangegeven in het offerteverzoek, geeft DLG zeer kort na het vrijkomen van het object opdracht om met het werk te starten. DLG houdt u op de hoogte van de juridische voortgang zodat u de start van het werk in uw planning kan opnemen. Met de huidige inzichten verwacht ik half oktober een uitspraak van de rechter. (…)”.
2.7. Bij beschikking van 7 september 2007 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van DLG, ontheffing verleend van de verbodsbepalingen genoemd in:
- artikel 11 van de Flora- en Faunawet, voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen,
wegnemen of verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijf-
plaatsen van de franjestaart, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en
laatvlieger,
- de artikelen 9, 11 en 13 lid 1 van de Flora- en Faunawet, voor zover dit betreft het vangen,
bemachtigen of met het oog daarop opsporen; het beschadigen, vernielen, wegnemen of
verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen;
het vervoeren en onder zich hebben van de hazelworm.
Aan deze ontheffing zijn de in beschikking genoemde algemene, specifieke en overige voorwaarden verbonden.
2.8. In opdracht van DLG heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van beschermde plantensoorten op het perceel.
2.9. In juni 2006 heeft DLG aan alle die verblijven op het perceel, waaronder gedaagden, laten weten dat het perceel aan de natuur zou worden teruggeven en dat iedereen die op dit perceel verblijft het perceel zou moeten verlaten en ontruimen.
Bij brief van 30 oktober 2006 heeft DLG allen die verblijven op het perceel, waaronder gedaagden, gesommeerd om het perceel per 1 september 2007 te verlaten en te ontruimen.
Bij brieven van 18 januari 2007, 10 mei 2007 en 13 augustus 2007 heeft DLG deze sommatie herhaald.
2.10. Op 30 augustus 2007 is de Staat uit coulance akkoord gegaan met een uitstel tot ontruiming van het perceel tot uiterlijk 10 september 2007 onder de voorwaarde dat gedaagden medewerking zouden verlenen aan het verrichten van een stralingsonderzoek op 6 september 2007. Gedaagden hebben deze medewerking verleend maar hebben het perceel niet verlaten en ontruimd.
3. Het geschil
3.1. De Staat vordert – samengevat – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
gedaagden worden veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis het perceel te verlaten en te ontruimen, met bepaling van herkraaktermijn van twaalf maanden en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2. [gedaagde sub 4] voert verweer. Gedaagden sub 1 tot en met 3 en sub 5 tot en met 14 zijn niet verschenen.
4. De beoordeling
Ten aanzien van [gedaagde sub 4]
4.1. De voorzieningenrechter acht het voor de beoordeling van dit geschil niet nodig om het perceel te bezichtigen. Het verzoek van [gedaagde sub 4] strekkende tot een plaatsopneming door de voorzieningenrechter wordt dan ook afgewezen.
4.2. Vaststaat dat [gedaagde sub 4] zonder recht of titel op het perceel verblijft.
[gedaagde sub 4] maakt daarmee inbreuk op het eigendomsrecht van de Staat en dient om die reden het perceel, in beginsel, dan ook te verlaten en te ontruimen. [gedaagde sub 4] betwist dit ook niet.
4.3. [gedaagde sub 4] voert echter als verweer dat de Staat geen spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde ontruiming van het perceel omdat – samengevat – de Staat (DLG) nog niet op korte termijn tot ontmanteling van het perceel kan overgaan, aangezien
de Staat nog niet over alle daarvoor benodigde vergunningen en ontheffingen beschikt en de uit te voeren sloopwerkzaamheden (waaronder het verwijderen van de olietank en het verwijderen en afvoeren van de deuren met stralinghoudend isolatiemateriaal) nog niet zijn aanbesteed.
De Staat betwist dit.
4.4. Vooropgesteld wordt dat de Staat de onrechtmatige inbreuk op haar eigendomsrecht door [gedaagde sub 4] en de overige krakers niet hoeft te dulden. De Staat
heeft daarom uit de aard van de zaak een spoedeisend belang. Dit leidt uitzondering indien op korte termijn geen redelijk doel is gediend met de beoogde ontruiming.
Dit zou het geval kunnen zijn indien geconcludeerd wordt dat de Staat niet op korte termijn met de ontmanteling (het slopen) van het perceel zou kunnen aanvangen.
4.5. Vaststaat dat bij besluit van 16 augustus 2007 aan DLG (de Staat) een sloopvergunning is verleend (zie 2.4). Weliswaar kan aan [gedaagde sub 4] worden toegegeven dat deze sloopvergunning nog niet onherroepelijk is omdat de bewoners (krakers) van het perceel daartegen bezwaar hebben aangetekend, maar dit kan [gedaagde sub 4] niet baten.
Het bezwaar schorst – zoals de Staat aanvoert – niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, in dit geval de sloopvergunning (artikel 6:16 Algemene Wet Bestuursrecht). Dit betekent dat het De Staat is toegestaan om met inachtneming van de voorwaarden waaronder de sloopvergunning is verleend (op eigen risico) tot sloop van het perceel over
te gaan.
Bovendien geldt dat voldoende aannemelijk is dat – zoals de Staat aanvoert – het bezwaar van de bewoners tegen het verlenen van de sloopvergunning niet zal slagen. Bij een sloopvergunning is sprake van een limitatief-imperatief stelsel, dat wil zeggen dat de sloopvergunning moet worden verleend indien de aanvraag voldoet aan de in de bouwverordening van de desbetreffende gemeente opgenomen toetsingscriteria en de sloopvergunning moet worden geweigerd indien het niet aan deze toetsingscriteria voldoet.
In de Bouwverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is in artikel 8.16. bepaald dat een sloopvergunning moet worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van
voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is
gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan
worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een
gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en
dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een
voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
De bezwaren die de bewoners (krakers) van het perceel tegen het verlenen van de sloopvergunning hebben ingediend, hebben geen betrekking op één of meer van deze weigeringsgronden.
4.6. Vaststaat dat aan DLG (de Staat) een ontheffing is verleend van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 11 en 13 lid 1 van de Flora- en Faunawet.
Deze ontheffing ziet kort gezegd op beschermde diersoorten.
4.7. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat DLG (de Staat) een onderzoek heeft laten instellen naar de aanwezigheid van beschermde plantensoorten op het perceel. De zitting is gedurende enige tijd geschorst om de advocaat van [gedaagde sub 4] in de gelegenheid te stellen dit onderzoek te lezen. De Staat heeft aangevoerd dat uit dit onderzoek volgt dat op het perceel slechts twee beschermde plantensoorten voorkomen. Verder heeft de Staat aangevoerd dat met betrekking tot deze beschermde plantensoorten een ontheffing is verleend. [gedaagde sub 4] heeft dit alles onvoldoende gemotiveerd weersproken. Meer in het bijzonder heeft zij haar stelling dat er meerdere beschermde plantensoorten op het perceel aanwezig zouden zijn niet nader onderbouwd. Feiten en omstandigheden die meebrengen dat dit onderzoek niet naar behoren is uitgevoerd, zijn gesteld noch gebleken.
4.8. Ten aanzien van de op het perceel aanwezige olietank geldt dat – in tegenstelling tot wat [gedaagde sub 4] stelt – voor het verwijderen daarvan geen vergunning vereist is.
Wel is het zo dat de olietank alleen mag worden verwijderd door een door Kiwa erkend bedrijf, maar dit hoeft het ontmantelen van het perceel op korte termijn niet te verhinderen.
4.9. Ook voor het verwijderen en afvoeren van de op het perceel aanwezige deuren
met stralinghoudend isolatiemateriaal is – in tegenstelling tot wat [gedaagde sub 4] kennelijk meent – geen vergunning nodig. Wel is het zo – zoals de Staat ook onderkent – dat in Nederland slechts twee bedrijven bevoegd zijn om stralinghoudend materiaal te verwijderen, namelijk de Nucleaire Research Group te Arnhem en de Röntgen Technologische Dienst te Rotterdam.
4.10. Voldoende aannemelijk is dat de Staat – zoals zij stelt en [gedaagde sub 4] in twijfel trekt – Avezaat de opdracht heeft gegeven om de sloopwerkzaamheden uit te voeren en dat dit bedrijf aan de slag kan gaan zodra het perceel is ontruimd. De in 2.6 geciteerde brief van DLG van 12 september 2007 wijst daarop. De stelling van [gedaagde sub 4] dat aan deze brief geen waarde mag worden gehecht omdat in punt 2.5 van de dagvaarding de suggestie wordt gewekt dat de opdracht nog aan Avezaat moet worden gegeven wordt verworpen.
4.11. Dat de Staat de opdracht tot het verwijderen en afvoeren van de deuren met stralinghoudend isolatiemateriaal en het verwijderen van de olietank nog niet heeft
verstrekt aan het daartoe bevoegde bedrijf betekent – anders dan [gedaagde sub 4] aanvoert –
in de gegeven omstandigheden niet dat de Staat onvoldoende spoedeisend belang bij de door haar gevorderde ontruiming van het perceel heeft.
De Staat heeft onweersproken gesteld dat alvorens met de verwijdering en het afvoeren
van de olietank en de deuren een aanvang zal worden gemaakt, Avezaat eerst alle asbesthoudende materialen, ramen en dakconstructies zal verwijderen en afvoeren. Het is voldoende aannemelijk geworden dat – zoals de Staat aanvoert – er weinig tijd mee gemoeid zal zijn om de opdracht tot het verwijderen en afvoeren van de olietank en de deuren met stralinghoudend isolatiemateriaal aan het daartoe bevoegde bedrijf te verstrekken en dat dit zelfs al in week 45 van dit jaar zou kunnen geschieden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het aantal daartoe bevoegde bedrijven zeer beperkt is.
4.12. Het is voldoende aannemelijk dat het van belang is dat de door Avezaat te verrichten werkzaamheden vóór november 2007 zullen zijn aangevangen. Door het verwijderen van de ramen en dakconstructies zullen de opstallen ongeschikt zijn gemaakt om als vleermuisverblijfplaats te dienen. Indien de opstallen niet vóór november 2007 als vleermuisverblijfplaats ongeschikt zijn gemaakt dan zal de Staat gelet op de voorwaarden die aan de ontheffing van 7 september 2007 zijn verbonden tot september 2008 moeten wachten met het laten verrichten van de sloopwerkzaamheden.
Verder geldt dat indien voor november 2007 de opstallen ongeschikt zijn gemaakt voor overwintering van vleermuizen, de Staat gelet op de aan haar (DLG) verleende ontheffing vervolgens tot het broedseizoen (maart 2008) sloopwerkzaamheden kan laten uitvoeren op het perceel. De stelling van [gedaagde sub 4] dat er van november 2007 tot maart 2008 geen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, kan niet worden gevolgd en berust kennelijk op een verkeerde lezing van de ontheffingsbeschikking.
4.13. Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de Staat een voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde ontruiming van het perceel.
4.14. [gedaagde sub 4] voert verder nog als verweer dat de Staat aan haar en de overige krakers van het perceel meer tijd, en bij voorkeur een termijn van één jaar, moet gunnen om het perceel vrijwillig te verlaten en te ontruimen. [gedaagde sub 4] voert daartoe aan dat het moeilijk is om zo kort voor de winter passende woonruimte te vinden aangezien de huizen waarin zij en de overige krakers van het perceel zullen terecht komen niet altijd even “winterklaar” zijn en de nodige voorbereiding hierop nodig hebben.
Verder voert [gedaagde sub 4] aan dat zij een bipolaire stoornis heeft waardoor het wonen in een flat, waar zij bij reguliere huur van woonruimte op zal zijn aangewezen, voor haar geen optie is.
4.15. Ook dit verweer wordt verworpen. Het belang van [gedaagde sub 4] (en de overige krakers) bij een voortgezette bewoning van het perceel is ondergeschikt aan het belang van de Staat om over het in haar eigendom toebehorende perceel te beschikken en het perceel voor november van dit jaar ongeschikt te maken voor de overwintering van de vleermuizen.
Uit het voorgaande volgt dat de Staat een voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde ontruiming van het perceel. Verder geldt dat [gedaagde sub 4] al ongeveer anderhalf jaar weet dat zij het perceel zal moeten verlaten en ontruimen en dat zij al bijna één jaar weet dat zij dit perceel op 1 september 2007 had moeten ontruimen. [gedaagde sub 4] heeft dan ook voldoende tijd gehad om naar andere woonruimte uit te zien. Dat haar voorkeur daarbij uitgaat naar een ander kraakpand is een omstandigheid die volledig voor haar rekening komt.
4.16. Andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat de vordering van de Staat strekkende tot ontruiming van het perceel moet worden afgewezen, zijn niet gebleken. In dit verband wordt nog overwogen dat op de Staat – in tegenstelling tot wat [gedaagde sub 4] kennelijk meent – niet de verplichting rust om [gedaagde sub 4] en de andere krakers van het perceel inspraak te gunnen in de manier waarop het perceel aan de natuur wordt teruggeven en om in dit verband in overleg te treden met de krakers en de gemeente.
4.17. Gelet op het feit dat het college van B&W aan de Staat (DLG) een sloopvergunning heeft verleend voor de op het perceel aanwezige opstallen en het feit dat het perceel en de daarop aanwezige opstallen deel uitmaakt van de EHS en in verband daarmee zal worden teruggegeven aan de natuur valt niet in te zien dat de door het college van B&W op grond van artikel 557a lid 2 Rv te verstrekken inlichtingen een reden kunnen opleveren om de tenuitvoerlegging van de ontruiming op te schorten. Om die reden ziet de voorzieningenrechter in dit geval dan ook geen aanleiding voor het inwinnen van inlichtingen als bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv.
4.18. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij op grond van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
Wel zal de vordering strekkende tot betaling van de kosten die met een gedwongen gerechtelijke ontruiming gemoeid zijn, worden toegewezen.
4.19. Het door de Staat gevorderde herkraakverbod is eveneens toewijsbaar, aangezien dit verbod haar grondslag vindt in artikel 557a lid 3 Rv.
4.20. [gedaagde sub 4] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 251,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.151,31
De over deze proceskosten gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar zoals gevorderd.
Ten aanzien van de niet verschenen gedaagden
4.21. Ten aanzien van gedaagden sub 1 tot en met 3 en sub 5 tot en met 14 zal verstek worden verleend aangezien bij de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen en de spoedeisendheid van de zaak uit het gestelde en gevor¬derde voldoende aannemelijk is geworden.
4.22. Het gevorderde zal op de in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen aangezien het gevorderde in zoverre niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Voor het overige zal het gevorderde worden afgewezen.
4.23. Gedaagden sub 1 tot en met 3 en sub 5 tot en met 14 zullen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat ten aanzien van gedaagden sub 1 tot en met 3 en gedaagden sub 5 tot en met 12 en gedaagde sub 14 worden begroot op nihil. De kosten aan de zijde van de Staat ten aan aanzien van gedaagde sub 13 worden begroot op EUR 84,31 zijnde de dagvaardingskosten. Ook de over deze kosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verleent verstek tegen gedaagde sub 1 tot en met 3 en tegen gedaagde sub 5 tot en met 14,
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 4], gedaagden sub 1 tot en met 3 en gedaagden sub 5 tot en met 14, om binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis het perceel zoals weergegeven op de aan de dagvaarding als productie 1 gehechte actuele kadastrale kaart, te verlaten, te ontruimen en niet opnieuw in gebruik te nemen of te geven, dit met al het hunne en al degene die zich hunnentwege daarin mochten bevinden daaronder begrepen,
5.3. veroordeelt [gedaagde sub 4], gedaagden sub 1 tot en met 3 en gedaagden sub 5 tot en met 14, om in het geval zij niet tot vrijwillige ontruiming van het perceel overgaan en het perceel gerechtelijk dient te worden ontruimd de kosten die met deze gerechtelijke ontruiming zijn gemoeid aan de Staat te betalen,
5.4. bepaalt dat deze veroordeling binnen de in art. 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet,
5.5. veroordeelt [gedaagde sub 4] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.151,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de dag van de uitspraak van dit vonnis,
5.6. veroordeelt gedaagde sub 13 in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 84,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de dag van de uitspraak van dit vonnis,
5.7. veroordeelt gedaagden sub 1 tot en met 3, gedaagden sub 5 tot en met sub 12 en gedaagde sub 14 in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op nihil,
5.8. verklaart dit vonnis wat betreft 5.1 tot en met 5.6 uitvoerbaar bij voorraad,
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2007.?