ECLI:NL:RBUTR:2007:BB5082

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/3931
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering schadevergoeding op grond van Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd te Utrecht, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat, waarin haar verzoek om schadevergoeding op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute werd afgewezen. Eiseres stelt schade te hebben geleden door beperkingen op het gebruik van haar gronden in de polder Nieuwland, die verband houden met de aanleg van de Betuweroute. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadevergoeding alleen kan worden toegekend voor schade die voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en daaraan gerelateerde besluiten. Eiseres heeft aangevoerd dat de besluiten van de gemeenteraad van Alblasserdam en van gedeputeerde staten van Zuid-Holland voortvloeien uit het tracébesluit en dat deze besluiten schadeveroorzakend zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze besluiten niet voortvloeien uit het tracébesluit en dat er geen schade is geleden als gevolg van het Sophiatracébesluit. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de minister op goede gronden de weigering om schadevergoeding toe te kennen heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een schending van haar eigendomsrechten of dat de procedure niet correct is gevolgd. De rechtbank heeft de zaak op 14 september 2007 beslist en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/3931
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2007
inzake
[X] B.V.,
statutair gevestigd te Utrecht,
eiseres,
tegen
de minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 september 2006, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 14 december 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om schadevergoeding op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (St.crt. 1996, nr. 189; hierna: de Regeling).
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 22 juni 2007, waar eiseres is verschenen bij gemachtigden mr. J. Vijlbrief-van der Schaft, advocaat te Rotterdam, en [Y], directeur van eiseres. Namens verweerder is verschenen mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, alsmede drs. A.J. van der Vecht.
Overwegingen
2.1 Eiseres heeft zich op 21 augustus 2003 tot verweerder gewend met het verzoek haar een schadevergoeding op grond van de Regeling toe te kennen.
Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat zij sedert 15 april 1993 eigenaar is van gronden behorend tot de polder Nieuwland te Alblasserdam en Papendrecht, welke gronden zij heeft aangekocht teneinde deze te ontwikkelen tot bedrijfsterrein. Eiseres stelt schade te hebben geleden als gevolg van de beperkingen die tijdelijk ten aanzien van het gebruik van de gronden in polder Nieuwland hebben gegolden. Door deze beperkingen, die verband hielden met de reservering van de gronden voor de aanleg van een tunnel onder de rivier De Noord ten behoeve van de aanleg van de Betuweroute (het zogenoemde Sophiatracé), heeft eiseres die gronden gedurende een groot aantal jaren noodgedwongen braak moeten laten liggen. Eiseres heeft opgemerkt dat de Betuweroute de polder Nieuwland ondergronds kruist met een boortunnel in plaats van de aanvankelijk voorziene tunnel met afgezonken delen (door partijen aangeduid als zinktunnel). Ten behoeve van de aanleg van deze zinktunnel was een groot deel van de polder gereserveerd voor het realiseren van een bouwdok, een betonfabriek en een gronddepot.
Eiseres is van mening dat ten gevolge van het door de gemeenteraad van Alblasserdam vastgestelde bestemmingsplan Nieuwland de polder lange tijd niet voor bedrijfsdoeleinden kon worden gebruikt. Naar de mening van eiseres vloeien de besluiten van de gemeenteraad van Alblasserdam en van gedeputeerde staten van Zuid Holland tot respectievelijk vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan Nieuwland onmiskenbaar voort uit het terzake door verweerder vastgestelde Tracébesluit. Die besluiten moeten volgens eiseres dan ook worden aangemerkt als besluiten respectievelijk als handelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling op basis waarvan geleden nadeel aan eiseres moet worden vergoed.
Voor zover de rechtsgrond niet is te herleiden tot dit voorschrift uit de Regeling, doet eiseres een beroep op de eigendomsbescherming van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten (hierna: het égalitébeginsel).
2.2 Overeenkomstig het advies van de Schadecommissie Betuweroute van 25 oktober 2005 heeft verweerder bij besluit van 14 december 2005 het verzoek van eiseres afgewezen. Het door haar tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft verweerder bij het thans bestreden besluit, conform het advies van de Bezwaarcommissie Betuweroute, ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe primair overwogen dat voor de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding op grond van de Regeling alleen het onherroepelijk geworden Sophiatracébesluit als grondslag in aanmerking komt. Nu eiseres ten gevolge van dat besluit geen schade heeft geleden, heeft verweerder de weigering om eiseres een schadevergoeding toe te kennen gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij tevens meegedeeld dat het verzoek van eiseres om schadevergoeding op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het égalitébeginsel ter behandeling is doorgezonden aan de minister van Verkeer en Waterstaat en aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
2.3 Eiseres heeft in beroep - samengevat - aangevoerd dat verweerder het verzoek om schadevergoeding integraal had moeten beoordelen, in welk verband zij onder meer heeft opgemerkt dat het verzoek om nadeelcompensatie met name is gebaseerd op het égalitébeginsel.
Eiseres heeft daarbij verder aangevoerd dat sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Naar de mening van eiseres was verweerder op grond van die bepaling gehouden tot het treffen van maatregelen die er voor moeten zorgen dat eiseres het vrije genot van eigendom daadwerkelijk kan verwezenlijken.
Eiseres is verder van mening dat verweerder het schadeverzoek ten onrechte heeft beperkt tot schade als gevolg van het onherroepelijk geworden Sophiatracébesluit. Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op de tussen de gemeente Alblasserdam en
verweerder(s rechtsvoorganger) gesloten projectovereenkomst, in welke overeenkomst naar de mening van eiseres is bepaald dat mogelijk door derden te claimen schade ten gevolge van het op het Tracébesluit Zinktunnel gebaseerde bestemmingsplan Nieuwland en de wijziging daarvan ten gevolge van de aanleg van de boortunnel zal worden afgehandeld conform de Regeling.
Eiseres is voorts van mening dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het door haar gedane beroep op de hardheidsclausule. Tot slot heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet heeft gehandeld conform de in de Regeling voorgeschreven procedure.
2.4 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling kent verweerder op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van:
a. het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute
b. een onherroepelijk besluit ingevolge of in samenhang met het Tracébesluit waarop deze regeling door verweerder in een later stadium van toepassing is verklaard;
c. het Zevenaarproject
d. het Havenspoorlijnproject
alsmede uit sub a tot en met d voortvloeiende besluiten van bestuursorganen en rechtmatige uitvoeringshandelingen, een vergoeding naar billijkheid toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Regeling, voor zover van belang, ontstaat het recht op vergoeding van schade niet eerder dan na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit.
2.5 Ter beoordeling van de rechtbank staat of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden de weigering om eiseres schadevergoeding toe te kennen op grond van de Regeling, heeft gehandhaafd.
2.6 De rechtbank stelt vast dat in het Voorontwerp-Tracébesluit Betuweroute van april 1994 en in het Ontwerp-Tracébesluit Betuweroute van 4 maart 1996, het Sophiatracé is opgenomen als tunnel met afgezonken delen, ten behoeve waarvan een aanzienlijk deel van de polder Nieuwland als werkterrein in beslag zou worden genomen. Het Tracébesluit Betuweroute is vastgesteld op 26 november 1996. Voor het Sophiatracé is het Tracébesluit Betuweroute vastgesteld conform het Ontwerp-Tracébesluit Betuweroute. Bij uitspraak van 28 mei 1998 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het Tracébesluit Betuweroute van 26 november 1996 op onderdelen vernietigd, onder meer voor zover dat besluit voorziet in een afgezonken tunnel voor het Sophiatracé. Het Tracébesluit Betuweroute is voor dit deel dan ook niet onherroepelijk geworden. Voor dit tracédeel was toen reeds een nieuw tracébesluit genomen in de vorm van het Tracébesluit Betuweroute, tracédelen Kruising Vaanplein, Sohiatracé en Kruising Giessen (het Sophiatracébesluit), dat op 1 november 1999 onherroepelijk is geworden, welk besluit voorziet in een boortunnel en waarin de polder Nieuwland niet langer als werkterrein is aangewezen.
Zoals ook door de ABRvS is overwogen in de uitspraak van 11 juli 2007, LJN: BA9289, komt op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling alleen schade voor vergoeding in aanmerking die het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen.
De rechtbank stelt verder vast dat door eiseres ter zitting van de rechtbank van 22 juni 2007 uitdrukkelijk is erkend dat uit het Sophiatracébesluit voor eiseres geen schade is voortgevloeid. Nu dit tussen partijen niet in geschil is, kan en zal de rechtbank dit punt verder onbesproken laten.
De rechtbank constateert voorts dat het Tracébesluit Betuweroute niet onherroepelijk is geworden voor zover dat besluit voorzag in een afgezonken tunnel voor het Sophiatracé, nu dat besluit, zoals hiervoor is overwogen, door de ABRvS bij uitspraak van 28 mei 1998 onder meer op dat onderdeel is vernietigd. Met verweerder moet dan ook worden geoordeeld dat het Tracébesluit Betuweroute niet kan worden aangemerkt als schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling. De grief van eiseres dienaangaande kan dan ook niet slagen.
De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat de besluiten tot vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan Nieuwland moeten worden aangemerkt als uit het Tracébesluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling voortvloeiende besluiten respectievelijk handelen op basis waarvan geleden nadeel aan eiseres zou moeten worden vergoed.
De rechtbank wijst ook in dit verband op de uitspraak van de ABRvS van 11 juli 2007, waarin is overwogen dat de vaststelling van het bestemmingsplan uit het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute van 28 mei 1998 noch uit het op 1 november 1999 onherroepelijk geworden Sophiatracébesluit voortvloeit. Ter onderbouwing van dat oordeel heeft de ABRvS overwogen dat beide besluiten van latere datum zijn dan het bestemmingsplan en bovendien niet voorzien in de aanleg van een afgezonken tunnel. De besluiten tot vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan Nieuwland kunnen dan ook niet worden aangemerkt als schadeveroorzakende besluiten of handelingen die vallen in de categorie "uit a t/m d voortvloeiende besluiten van bestuursorganen" als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat hetzelfde heeft te gelden voor het op 26 november 1992 door de raad van de gemeente Alblasserdam vastgestelde voorbereidingsbesluit.
2.7 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder het verzoek van eiseres om schadevergoeding op grond van de Regeling terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8 Met betrekking tot het standpunt van eiseres dat op het verzoek om schadevergoeding op grond van onder meer het égalitébeginsel door verweerder ten onrechte niet is beslist, overweegt de rechtbank dat verweerder dit verzoek ter behandeling heeft doorgezonden aan het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarna hij in overleg met zijn ambtgenoot op dat verzoek separaat zal beslissen. Verweerder heeft genoegzaam gemotiveerd waarom de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding zich vooralsnog heeft beperkt tot de vraag of sprake is van schade die op grond van de Regeling voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank wijst er in dit verband op dat eiseres haar bij brief van 21 augustus 2003 gedane verzoek om schadevergoeding heeft gebaseerd op de Regeling en op artikel 3:4 van de Awb. Van een nadrukkelijk beroep op het égalitébeginsel is dan ook niet gebleken, terwijl in de aanvraag evenmin een beroep is gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Verweerder heeft het verzoek dan ook terecht opgevat als een verzoek om schadevergoeding op grond van de Regeling.
2.9 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder heeft verzuimd in te gaan op het beweerdelijk door haar uitdrukkelijk gedane beroep op de in artikel 14 van de Regeling opgenomen hardheidsclausule. Voor alles merkt de rechtbank op dat in de aanvraag om schadevergoeding van 21 augustus 2003 noch in de door eiseres bij brief van 22 juni 2005 ingebrachte bedenkingen tegen het conceptadvies van de schadecommissie een uitdrukkelijk beroep op de hardheidsclausule kan worden gelezen. Het lag op de weg van eiseres om aan verweerder expliciet aan te geven welke bijzondere omstandigheden afwijking van de Regeling zouden rechtvaardigen. Bij gebreke daarvan kon verweerder volstaan met de thans aan het besluit ten grondslag gelegde motivering. In beroep heeft verweerder er overigens terecht op gewezen dat artikel 14 van de Regeling in ieder geval niet tot doel heeft de vergoeding van zogenoemde schaduwschade mogelijk te maken, waaruit volgt dat de schade toegeschreven moet kunnen worden aan een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld is dat niet het geval, zodat reeds om die reden een beroep op de hardheidsclausule faalt.
2.10 Eiseres heeft zich erop beroepen dat de in de Regeling voorgeschreven procedure niet naar behoren is gevolgd. Zij stelt op 12 mei 2006 door de schadecommissie te zijn gehoord, welke hoorzitting zich echter heeft beperkt tot de bespreking van een aantal juridische voorvragen. Ten onrechte is vervolgens afgezien van een nadere hoorzitting. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gevolgde handelwijze niet onzorgvuldig is. Het is logisch en redelijk dat de schadecommissie zich vooralsnog heeft beperkt tot een aantal juridische voorvragen, waaronder de vraag of er sprake is van een schadeoorzaak waarop artikel 2, eerste lid, van de Regeling het oog heeft. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder terecht geconcludeerd dat dit niet het geval was. Reden waarom een nadere hoorzitting niet meer zou kunnen bijdragen aan de besluitvorming en daarvan terecht is afgezien. Overigens merkt de rechtbank op dat uit het verslag van de hoorzitting van 12 mei 2006 blijkt dat aan eiseres alle ruimte is gegeven om haar standpunt toe te lichten, zodat niet kan worden ingezien wat een tweede hoorzitting daaraan zou hebben kunnen toevoegen.
2.11 Op de overige door eiseres aangevoerde gronden is door verweerder in het verweerschrift en ter zitting uitvoerig gereageerd. De rechtbank kan zich geheel vinden in dit uitvoerig beargumenteerde verweer en wenst dan ook te volstaan met daar naar te verwijzen.
2.12 De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. Putters als voorzitter en mr. M.E. Heinemann en mr. J. Struiksma als leden en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007.
De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer:
L. Sluiter mr. P. Putters
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.