RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600305-07
Datum uitspraak: 1 oktober 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [Utrecht].
Raadsman: mr. R. van Veen, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 september 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2007 te [I.], althans in het
arrondissement Utrecht,
op de openbare weg
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een auto met aanhangwagen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld
en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer B], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, in die auto met aanhangwagen is gaan zitten en (vervolgens)
plotseling en/of onverhoeds is weggereden en vervolgens is blijven rijden
terwijl die [slachtoffer B] aan de (rechter) zijkant van de geopende zijportier
hing, althans zich vasthield aan een deur en/of deurstijl van die auto;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 23 februari 2007 te [I.], althans in het
arrondissement Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer C] en [slachtoffer D]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, met een auto (merk: Ssangyong) met aanhangwagen (viskar),
althans met (een onderdeel van) die aanhangwagen, met hoge, althans
aanzienlijke, snelheid tegen die [slachtoffer C] en [slachtoffer D] is aangereden/gebotst,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 23 februari 2007 te [I.], althans in het
arrondissement Utrecht, opzettelijk heeft mishandeld
[slachtoffer C] en [slachtoffer D]
door met een auto (merk: Ssangyong) met aanhangwagen (viskar), althans met
(een onderdeel van) die aanhangwagen, met hoge, althans aanzienlijke, snelheid
tegen die [slachtoffer C] en [slachtoffer D] aan te rijden/te botsen,
waardoor voornoemde [slachtoffer C] en [slachtoffer D] letsel hebben bekomen en/of pijn
hebben ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 12 januari 2007 te [I.], althans in het
arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit
een vrachtauto, een videoscherm van een achteruitrij-videosysteem, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf X],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, door middel van braak
op en/of verbreking van een ruit van die vrachtauto;
art 310 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 04 februari 2007 te [I.], althans in het
arrondissement Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in /
uit een woning [straat 1] heeft weggenomen een
laptop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer E],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij
verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of
de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel
van braak op en/of verbreking van een raam van die woning;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 10 februari 2007 te [I.], althans in het
arrondissement Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in /
uit een woning [straat 2] heeft weggenomen
een GSM (merk Nokia), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer F], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak op en/of verbreking van een ruit van (een deur van) die
woning;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de stukken, zoals die zich in het dossier bevinden, onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat verdachte de woninginbraak aan de [straat 1] heeft gepleegd. Taps van telefoongesprekken lijken weliswaar te wijzen op de betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak -nog geen uur nadat de inbraak heeft plaatsgevonden belde verdachte immers met een persoon met de vraag of zijn broer de laptop meteen wil komen ophalen, zodat hij niet weer met ‘dat ding’ langs dat huis hoeft -, doch uit de bewijsmiddelen valt niet af te leiden dat het om dezelfde laptop gaat, noch om hetzelfde huis.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij in een auto met een viskar erachter heeft rondgereden .
Volgens [slachtoffer A] is deze auto met viskar erachter van hem gestolen, nadat hij op 23 februari 2007 in [I.] op de markt stond met zijn wagen. Aan het einde van die dag had hij samen met [collega Y] de verkoopwagen al voor de auto gekoppeld, toen hij plotseling voelde dat de verkoopwagen in beweging kwam. De auto met de verkoopwagen daarachter reed vervolgens met hoge snelheid weg, aldus [slachtoffer A].
[Slachtoffer B] heeft het voorgaande bevestigd . Zijn verklaring houdt -zakelijk weergegeven- in dat hij kort na het aankoppelen hoorde dat de auto werd gestart. Daarbij gierden de banden van de auto. Hij zag dat een jongeman de auto bestuurde. Hij heeft vervolgens getracht hem achter het stuur vandaan te trekken, maar dit lukte hem niet. Ook heeft hij getracht om via het rechter portier in de auto te klimmen. Doordat de auto begon te rijden, lukte dit hem echter evenmin en werd hij meegesleept over de straat, aldus [slachtoffer B]. Tijdens het rijden heeft hij ook nog meermalen geprobeerd de sleutels en de handrem te pakken, doch zijn hand werd daarbij door de bestuurder weggeslagen.
Uit de omstandigheid dat verdachte niet reageerde op de poging van [slachtoffer B] hem tegen te houden, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat sprake is van ‘wederrechtelijke toeëigening’. In plaats van te stoppen heeft hij zich als ‘heer en meester’ over de wagen gedragen en daarin rondgereden als ware het zijn eigendom. Hij is met een hoge snelheid door de straten gegaan en heeft daarbij een spoor van vernielingen achtergelaten . Dat die toeëigening slechts van korte duur is geweest doet aan het voorgaande niet af. Het verweer van de raadsman omtrent het bestanddeel ‘wederrechtelijke toeëigening’ wordt hiermee verworpen.
Het rondrijden in een auto, terwijl er iemand aan het portier hangt, kan naar het oordeel van de rechtbank ook als gewelddadig gedrag worden aangemerkt, zodat zij, anders dan de raadsman heeft betoogd, tot het oordeel komt dat sprake is van diefstal met geweld in de zin van artikel 310 juncto 312, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
[Slachtoffer C] heeft verklaard betrokken te zijn geraakt bij het voorval dat hiervoor onder feit 1 is beschreven. Zijn verklaring luidt -zakelijk weergegeven- dat hij samen met een vriend, genaamd [slachtoffer D], temidden van een aanzienlijke hoeveelheid mensen op de hoek stond van de [straat 3] en de [straat 4] in [I.], toen hij mensen hoorde zeggen dat er een viskar aan kwam rijden. Toen hij vervolgens in de richting van de markt keek, zag hij de viskar met grote snelheid naderen. Het ging zo snel, dat hij geen enkele kans had om weg te komen, aldus [slachtoffer C]. Vervolgens werd hij door de loszittende klep aan de rechter zijkant van de viskar geraakt op zijn rechter knie, waardoor hij ten val kwam.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer C] verklaard dat hij had getracht achter de auto aan te rennen, doch dat dit door de pijn aan zijn knie moeizaam ging. Nadat hij vervolgens is teruggelopen en op een stoepje is gaan zitten, is hij enige tijd buiten bewustzijn geweest, aldus zijn verklaring.
[Slachtoffer D] heeft het voorgaande grotendeels bevestigd . Hij heeft aan de verklaring van [slachtoffer C] nog toegevoegd dat de klep van de viskar open zwaaide op het moment dat de wagen vlak bij was. Dit kwam volgens hem doordat de bestuurder als een achterlijke reed. Net als [slachtoffer C] verklaarde hij geen tijd meer te hebben om weg te springen. Hij voelde en zag vervolgens dat de klep hem raakte, aldus [slachtoffer D].
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de benadeelden [slachtoffer C] en [slachtoffer D] heeft geraakt met de kar. Nu zij beiden hebben verklaard geen kans te hebben gezien om weg te stappen op het moment dat de auto hen naderde en zij ten gevolge van dit incident desalniettemin geen andere nadelige gevolgen hebben ondervonden dan pijn aan de knie, kan er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van poging doodslag ten opzichte van deze twee personen.
De raadsman heeft betoogd -voorzover van belang en zakelijk weergegeven- dat, nu (voorwaardelijk) opzet ontbreekt, verdachte van dit feit vrijgesproken moet worden. Uit de omstandigheid dat buiten voornoemde benadeelden om niemand gewond is geraakt door het gebeuren, terwijl er wel veel mensen op straat waren, is in de visie van de raadsman af te leiden dat zijn cliënt ten tijde van het besturen van de auto kennelijk zijn best heeft gedaan om niemand aan te rijden. Ter terechtzitting heeft zijn cliënt dit ook bevestigd, aldus de raadsman.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van dit verweer de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Verdachte heeft door nauwe straten rondgereden met een auto met daarachter een viskar met openzwaaiende klep. De klep kon maximaal 150 cm openzwaaien. De klep kon daarmee dusdanig ver openzwaaien dat personen die zich op het trottoir bevonden konden worden geraakt. Op foto’s in het dossier is te zien dat de klep van hard materiaal is gemaakt en scherpe hoeken heeft . Indien iemand door deze klep op een ongelukkige plaats wordt geraakt, terwijl de auto die de aanhanger voortbeweegt een aanzienlijke snelheid heeft, is de kans dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt -op zijn minst genomen- aanmerkelijk. Het kan niet anders zijn dat verdachte bij het wegnemen van de auto heeft kunnen zien dat de klep niet gesloten was. Verdachte heeft, terwijl hij mogelijk drank en drugs had gebruikt, een auto met aanhanger met openstaande klep gestolen. Met deze combinatie is verdachte als een bezetene door de binnenstad van [I.] gaan rijden, op een moment dat veel mensen aanwezig waren. Tijdens deze rit heeft verdachte een spoor aan vernielingen achtergelaten en twee mensen, die net niet op tijden konden wegspringen, geraakt met de klep van de aanhangwagen.
Deze feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijk kans dat hij door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen veroorzaken en dat hij dat risico kennelijk op de koop toe heeft genomen. De rechtbank verwerpt daarom voornoemd verweer.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hierna vermeld.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een achterruitrij-videosysteem uit een vrachtwagen, zoals onder 3 ten laste is gelegd. Hij was samen met een maatje, aldus zijn verklaring bij de politie .
[De heer X], houder van een vrachtwagen van [Bedrijf X] te [O.], heeft aangifte gedaan van deze diefstal .
Uit onderzoek naar bloed dat is aangetroffen in zowel de vrachtwagen, als op de lege verpakking van het videosysteem die nabij de vrachtwagen is aangetroffen, is naar voren gekomen dat het DNA-materiaal van dit bloed overeenkomt met DNA-materiaal van verdachte , .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het aan hem onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een mobiele telefoon van het merk Nokia uit een woning, zoals onder 5 ten laste is gelegd.
[Slachtoffer F] heeft aangifte gedaan van deze woninginbraak. Aangeefster was net wakker toen ze opgeschrikt werd door een keiharde knal. In de woonkamer zag ze vervolgens een bloempot met veel glasscherven liggen. Ook zag ze dat de ruit van de achterdeur was ingegooid .
De technische recherche heeft bloedvlekjes aangetroffen op het gordijn dat voor de achterdeur hing .
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het DNA-materiaal uit dit bloed overeenkomt met DNA-materiaal van verdachte.
Ook zijn er telefoontaps afgenomen die wijzen op betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak. Tijdens een telefoongesprek dat kort voor de inbraak heeft plaatsgevonden , zegt verdachte immers dat hij ‘effe een ruitje eruit gaat donderen en een telefoontje gaat pakken’. Kort nadat de inbraak heeft plaatsgevonden zegt hij aan de telefoon dat hij moet rennen omdat hij een ruitje heeft ingegooid.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het aan hem onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
Verdachte heeft op 23 februari 2007 te [I.], op de openbare weg
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weggenomen
een auto met aanhangwagen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A],
welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer B],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken,
welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, in die auto met aanhangwagen
is gaan zitten en vervolgens plotseling en onverhoeds is weggereden en vervolgens
is blijven rijden terwijl die [slachtoffer B] aan de rechter zijkant van de geopende zijportier
hing.
Verdachte heeft op 23 februari 2007 te [I.], ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer C] en [slachtoffer D]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een auto, merk: Ssangyong,
met aanhangwagen, viskar, met hoge snelheid tegen die [slachtoffer C] en [slachtoffer D] is
aangereden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Verdachte heeft op 12 januari 2007 te [I.], tezamen en in vereniging met een
ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weggenomen uit een vrachtauto,
een videoscherm van een achteruitrij-videosysteem, geheel of ten dele toebehorende aan
[bedrijf X], door middel van braak op en verbreking van een ruit van die vrachtauto.
Verdachte heeft op 10 februari 2007 te [I.], met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening uit een woning gelegen aan de [straat 2] weggenomen een GSM
merk Nokia, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer F], waarbij verdachte zich
de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van braak op en verbreking van een ruit van een deur van
die woning.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat niet sprake is van, kort gezegd, diefstal met geweld maar van joyriding. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt daartoe dat onder ‘joyriding’ als bedoeld in artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt verstaan ‘het zonder toestemming van de rechthebbende een aan een ander toebehorend motorrijtuig gebruiken op de weg’. Gebruiken veronderstelt naar het oordeel van de rechtbank ook teruggeven, dan wel terug brengen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte kan echter niet worden afgeleid dat hij voornemens was dit te doen, zelfs niet nadat hij daartoe door [slachtoffer B] op verschillende wijze was aangemoedigd. Dat hij niet voornemens was de auto terug te geven wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door hetgeen verdachte zelf tijdens een telefoongesprek heeft verklaard . In dit telefoongesprek verklaart hij immers dat iemand naast hem riep “stoppen, stoppen”, waarop hij zei “wat fock op, opkankeren”.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat door op de wijze met het voertuig om te gaan als hiervoor omschreven -waarbij veel schade aan het voertuig is veroorzaakt- niet gezegd kan worden dat het voertuig slechts ‘gebruikt’ werd.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal, vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
Het onder 2 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
Het onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Het onder 5 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten uitsluit, zodat deze strafbaar zijn.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt, afgezien van de vraag in hoeverre de aan hem ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, niet strafbaar kan worden gesteld voor zijn gedrag op de avond van 23 februari 2007. Hij verzoekt dan ook primair om zijn cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging voor de feiten zoals onder 1 en 2 ten laste gelegd. Volgens hem kan zijn cliënt zich niet meer herinneren wat zich die avond heeft voorgedaan. De verklaringen die hij omtrent het gebeurde heeft afgelegd, zijn gebaseerd op hetgeen hij van anderen heeft vernomen. Zijn cliënt vermoedt dat iemand die avond drugs in zijn drank heeft gedaan.
Verdachte heeft hieromtrent ter terechtzitting verklaard dat hij die dag na werktijd samen met vrienden een fles bacardi bij de slijter heeft gekocht. Deze hebben ze vervolgens in de buurt van een bankje opgedronken. De fles stond op dat bankje en er werd uit bekers gedronken, aldus verdachte. Van de rest van de avond herinnert hij zich slechts flarden. Volgens verdachte is hem die avond, direct nadat hij weer bij bewustzijn is gekomen, door vrienden verteld wat hij heeft aangericht. Alhoewel hij in het weekeinde gewend is drugs te gebruiken, verklaart hij die avond zelf geen verdovende middelen tot zich te hebben genomen.
De rechtbank overweegt dat uit het neurologisch onderzoek dat bij verdachte is verricht volgt dat tijdens het gebeuren naar alle waarschijnlijkheid sprake is geweest van acute intoxicatie, doch dat onduidelijk is hoe deze toestand is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is hoogst onwaarschijnlijk dat deze is veroorzaakt doordat iemand anders, zonder toestemming van verdachte, iets in zijn drankje heeft gedaan. Verdachte was immers met voor hem bekende vrienden op stap en op het moment dat zij bij het bankje de fles bacardi tot zich namen, had hij zicht op zowel de fles, als op de beker waaruit gedronken werd. Nu verdachte bovendien heeft verklaard dat het voor hem niet ongebruikelijk is in het weekeinde verdovende middelen tot zich te nemen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat een ander dan hij zelf hem op deze vrijdagavond middelen heeft toegediend.
Ook acht de rechtbank onwaarschijnlijk dat verdachte tijdens het gebeuren totaal buiten bewustzijn was en dat hij zich hiervan niets meer kan herinneren. Zij leidt dit allereerst af uit de tap van een telefoongesprek dat hij korte tijd na zijn daad heeft gevoerd en waarin hij een nauwkeurige beschrijving geeft van hetgeen hij heeft gedaan. De rechtbank acht niet aannemelijk, zoals verdachte heeft verklaard, dat hij in korte tijd zo gedetailleerd van dit alles op de hoogte kan zijn gebracht. Bovendien vertelt hij over zaken, waarvan zijn vrienden geen kennis kunnen hebben gehad, zoals de gedragingen van [slachtoffer B] en de versnelling waarin hij reed. Daar komt bij dat hij in een telefoongesprek met zijn moeder zegt dat hij ‘alles nog precies weet’ . Nu uit dit telefoongesprek eveneens valt af te leiden dat hij voorafgaand aan het incident ruzie heeft gehad met de man van de viskraam, kan de door verdachte verrichte daad, voor zover de rechtbank hierna tot een bewezenverklaring kan komen, worden beschouwd als een bewuste handeling.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien brengt de rechtbank tot het oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat het primaire verweer van de raadsman ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt verworpen.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman voor wat betreft de strafbaarheid van verdachte geen verweer gevoerd. Ook met betrekking tot deze feiten is de rechtbank van oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, zodat hij hiervoor, behoudens vrijspraak, strafbaar is.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf is rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij is voor de persoon van verdachte met name gelet op het uittreksel justitiële documentatie van
14 maart 2007, het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 25 januari 2007, opgemaakt door mevrouw M.M. Schram, het Pro Justitia rapport opgemaakt door prof. dr. C. Jonker, gedragsneuroloog, d.d. 14 juni 2007, het Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. H. Scharft, psycholoog, d.d. 15 juni 2007, en het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 25 juni 2007, opgemaakt door mevrouw L. Boelstra. Daarnaast is acht geslagen op de vordering ter terechtzitting van de officier van justitie, inhoudende dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot kort gezegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf opleggen. Bij de keuze van deze strafsoort en de duur daarvan is met name gelet op de navolgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende ernstige strafbare feiten.
De ernst van de eerste twee feiten volgt niet alleen uit de gewelddadige wijze waarop hij de auto met viskar heeft gestolen, maar ook uit de wijze waarmee hij deze auto vervolgens heeft bestuurd. Hij heeft hierdoor een enorm gevaar voor personen en goederen veroorzaakt. Hij is met gierende banden weggereden, terwijl in de wagen nog een persoon stond. Hij heeft zijn rit vervolgens met hoge snelheid vervolgd, terwijl iemand aan het portier hing. Hij is vlak langs omstanders gereden terwijl de klep van de wagen naar boven en naar benden aan het zwaaien was en heeft hierdoor ook mensen geraakt. Hij heeft de wagen ten slotte zo onvoorzichtig bestuurd dat hij auto’s, lantaarnpalen en stoepen heeft beschadigd en uiteindelijk met een harde klap tegen een paal tot stilstand is gekomen. De gevolgen van deze rit zijn afgezien van de materiële schade beperkt gebleven, maar hadden dramatisch kunnen zijn.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkel inzicht in de mogelijke gevolgen heeft getoond. Door de auto te besturen terwijl hij onder invloed van alcohol en hoogst waarschijnlijk drugs verkeerde, heeft hij zeer onverantwoord gedrag vertoond en ook na afloop van dit gebeuren heeft hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen willen nemen. Dat verdachte zijn leven aan het beteren is, zoals hij bij de reclassering heeft verklaard, blijkt naar het oordeel van de rechtbank nergens uit. In ieder geval strookt hiermee niet dat hij in het weekeinde nog altijd overmatige alcohol en zelfs drugs gebruikt.
Ook de diefstallen rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Met dergelijke feiten wordt in de samenleving zeer veel overlast veroorzaakt. Voorts ontstaan hierdoor gevoelens van onveiligheid. De aantasting van het gevoel van veiligheid in het eigen huis, wordt door de rechtbank met name als zeer ernstig bestempeld. Dit geldt in de onderhavige zaak te meer, daar verdachte bij de woninginbraak op grove wijze te werk is gegaan. Dat verdachte reeds meermalen voor gelijksoortige feiten is veroordeeld, toont dat spijt en medeleven met slachtoffers bij hem ontbreken. De straffen die hij tot op heden heeft gekregen hebben hem er in ieder geval niet van weerhouden in herhaling te vallen.
Uit het psychologisch rapport volgt ook dat verdachte een beperkt ontwikkeld geweten heeft en daardoor moreel minder moeite heeft met het plegen van strafbare feiten. Dit is volgens het rapport een gevolg van de ziekelijke stoornis waaraan hij lijdt, te weten een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ondanks deze stoornis kan verdachte volgens de psycholoog wel volledig toerekeningsvatbaar worden verklaard voor de door hem gepleegd diefstallen. Hij was zich immers bewust van zijn strafbare gedrag en heeft hier bewust voor gekozen. Voor het incident met de viskar dient verdachte volgens de psycholoog echter wel enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden verklaard, ervan uitgaande dat hij zichzelf in een toestand van acute intoxicatie heeft gebracht. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding aan het advies van de reclassering voorbij te gaan. Hierin wordt een negatief standpunt ten opzichte van een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een vorm van behandeling ingenomen, aangezien dit in het verleden geen recidive verminderende werking heeft gehad. Daarbij speelt een rol dat verdachte volgens de reclassering niet over probleembesef beschikt en berekenend gedrag vertoont. Ten slotte speelt hierbij ook een rol de conclusie van de psycholoog, inhoudende dat van een behandeling weinig te verwachten valt. De rechtbank acht het echter van belang de alcohol- en drugsproblematiek van verdachte aan te pakken, hetgeen zij door middel van de oplegging van een bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf zal doen.
De rechtbank zal geen rekening houden met de op de dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde strafbare feiten.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- de videoband met opnames door de RVD van de rit van de viskar door [I.];
- de videoband van de Edah met de opname van de diefstal;
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan de rechtbhebbende.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 5.000,-- wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,--.
De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 50,-- wegens materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 50,--. De vordering zal daarom worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf X]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 622,05 wegens materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 622,05, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer F]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 5 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 113,-- wegens materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 5 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 113,--, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 302, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 30 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen gericht op de alcohol- en drugsproblematiek van verdachte, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
- de videoband met opnames door de RVD van de rit van de viskar door [I.];
- de videoband van de Edah met de opname van de diefstal;
zoals vermeld op de lijst inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 16 augustus 2007.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 500,-- (zegge vijfhonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 500,-- (zegge vijfhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 50,-- (zegge vijftig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 50,-- (zegge vijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf X], gevestigd te [vestigingsplaats], toe tot een bedrag van € 622,05 (zegge zeshonderdtweeëntwintig euro en 5 eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 622,05 (zegge zeshonderdtweeëntwintig euro en 5 eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer F], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 113,-- (zegge honderdendertien euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 113,-- (zegge honderdendertien euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.K. van Riemsdijk, M.L. van der Bel en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2007.