Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 216487 / HA ZA 06-1832
Vonnis van 3 oktober 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.M. van Noort,
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. F.A. Geevers.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde c.s.] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 1 november 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 februari 2007;
- de akte na comparitie van [eiser];
- de antwoordakte na comparitie van [gedaagde c.s.]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. In juni 2003 hebben [eiser] en zijn echtgenote de woning van [gedaagde c.s.]
([adres]) gekocht voor een koopprijs van EUR 420.000,00. De koopovereenkomst is getekend op 16 en 21 juni 2003. De akte van levering is op 29 augustus 2003 gepasseerd en op 1 september 2003 ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster.
In de koopovereenkomst is -onder meer en voor zover hier relevant- het volgende bepaald:
“artikel 5 Staat van de onroerende zaak, gebruik
5.1. De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.
(…)
5.3. De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn. De koper is voornemens de onroerende zaak te gebruiken als: woonhuis.
(…) Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn, noch voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst.”
2.2. Bij brief van 2 november 2004 heeft [eiser] -voor zover hier relevant- het volgende aan [gedaagde c.s.] bericht:
“Hierbij delen wij u mede dat wij recent een gebrek hebben geconstateerd aan de voorhanghaard Cassandra.
Het gebrek heeft betrekking op rookterugslag. Tijdens het stoken van de openhaard staat de woonkamer binnen enkele ogenblikken blauw van de rook.
(…)
Om het geconstateerde gebrek te verhelpen is het installeren van een ventilator op de schoorsteen noodzakelijk. Bijgaand treft u een indicatieve offerte aan voor het plaatsen van een schoorsteenventilator RVS 250.
Wij verzoeken u hierbij om het geconstateerde gebrek binnen 14 dagen, vanaf dagtekening van deze brief, te herstellen dan wel te verklaren de herstelkosten aan ons te vergoeden zodat wij de installateur opdracht kunnen geven tot herstel over te gaan.
Indien u binnen deze termijn niet tot herstel bent overgegaan zullen wij zelf opdracht gegeven tot herstel. De kosten hiervan zullen wij dan op u verhalen.”
2.3. Bij brief van 13 november 2004 hebben [gedaagde c.s.] betwist dat er sprake is van een gebrek aan de openhaard en iedere aansprakelijkheid afgewezen. Zij hebben [eiser] meegedeeld dat zij nimmer problemen hebben gehad met het stoken van de openhaard en dat het plaatsen van een ventilator op de schoorsteen voor zijn eigen rekening komt.
2.4. Bij brief van 2 februari 2005 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser] [gedaagde c.s.] nogmaals gesommeerd het gebrek aan de openhaard te verhelpen dan wel de kosten van het plaatsen van een ventilator te voldoen.
2.5. [gedaagde c.s.] hebben hieraan geen gehoor gegeven.
2.6. Bij brief van 25 mei 2005 heeft de raadsman van [eiser] aan [gedaagde c.s.] bericht dat er, naast het probleem met de openhaard, nog een ander gebrek aan de woning ontdekt is, namelijk dat de vloertegels omhoog komen. De raadsman van [eiser] heeft [gedaagde c.s.] aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] hierdoor lijdt.
2.7. Bij fax van 18 juli 2005 heeft de raadsman van [eiser] aan de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde c.s.] bericht dat [eiser] een deskundige heeft ingeschakeld om het gebrek aan de vloer te onderzoeken, en dat [gedaagde c.s.] binnen twee weken een onderzoek van hun zijde kunnen laten doen indien zij dat wensen.
2.8. Op 20 juli 2005 heeft de door [eiser] ingeschakelde deskundige, de heer K. Jager van ANT Company (hierna: ANT), de vloer onderzocht en monsters van de lijmresten genomen.
2.9. Op 1 augustus 2005 heeft dezelfde deskundige van ANT ook de open haard geïnspecteerd.
2.10. Bij fax van 16 augustus 2005 heeft de raadsman van [eiser] aan de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde c.s.] bericht dat de deskundige van ANT de woning op 20 juli 2005 heeft bezocht, onderzoek heeft verricht en monsters heeft genomen en dat een rapport zal worden uitgebracht. Voorts is in die fax meegedeeld dat de herstelwerkzaamheden aan de vloer op 26 augustus 2005 zullen aanvangen en dat [gedaagde c.s.] tot die tijd de mogelijkheid hebben om onderzoek te laten doen door een eigen
deskundige.
2.11. [gedaagde c.s.] hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2.12. [eiser] heeft de vloer vervolgens opnieuw laten betegelen door Presolid Home (Aan de Stegge), de aannemer die de woning destijds gebouwd heeft en daarbij ook de vloer heeft aangebracht. Hoewel de aannemer op grond van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden niet meer voor de schade aansprakelijk te houden was, heeft hij coulancehalve een deel van de herstelkosten voor zijn rekening genomen.
2.13. Eind oktober 2005 heeft ANT twee rapporten uitgebracht; één met betrekking tot de vloer en één met betrekking tot de openhaard.
De conclusie van ANT met betrekking tot de vloer luidt -voor zover hier relevant- als volgt:
“Tijdens het aanbrengen van de tegels is over een groot deel van de vloer geen hechting tot stand gekomen tussen de tegels en de aangebrachte lijmlaag.
Ook de hechting van de lijmlaag op de ondervloer kan twijfelachtig worden genoemd.
Voor deze specifieke hechtingsproblemen kunnen een aantal oorzaken worden genoemd.
A. Productprobleem. Werking van de lijm.
• Contaminatie van de lijm (vervuiling)
• Verouderde lijm (hierdoor minder effectief)
B. Expertise en vakmanschap. Verwerking van de lijm en tegels.
• Indrogen van de lijm door te lange verwerkingstijd. (tijd)
• Indrogen van de lijm door aanbrengen op te groot oppervlak (tijd)
C. Invloeden van buitenaf.
• (Te) Snelle droging door natuurlijke hoge temperaturen.
• (Te) Snelle droging door kunstmatige verwarming. (ruimte verwarming)
Gezien de aangetroffen situatie zou in beginsel een combinatie van A, B en C veroorzaker kunnen zijn. In dit specifieke geval lijkt op grond van het onderzoek en ervaring het probleem eerder een combinatie van indroging en verwarming te liggen (B+C). Tijd tussen aanbrengen en verwerking is hierbij de belangrijkste negatieve factor geweest.
Gelet op het doel van het onderzoek en de vraagspecificatie moet worden vastgesteld dat het huidige geconstateerde probleem met zekerheid is veroorzaakt tijdens de afbouwfase van de woning en dat de huidige (opvolgende) eigenaar hiermee niet als veroorzaker van huidige geconstateerde problemen kan worden aangemerkt.
Door de samenstelling van een tegelvloer en de onderlinge inklemmende werking kan het jaren duren eer een situatie optreed waarbij voor dat een dergelijk gebrek als in dit rapport omschreven zich manifesteert.
(…)
RESUMÉ;
• De oorzaak is een duidelijk (vak)technisch (verborgen) gebrek
• Het gebrek is door een reeks van fouten veroorzaakt tijdens het aanbrengen van de tegelvloer
• De huidige eigenaar kan het gebrek niet hebben veroorzaakt
(…)”
2.14. In het rapport dat ANT met betrekking tot de openhaard heeft uitgebracht, heeft ANT aangegeven dat het probleem van de rookterugslag naar haar idee wordt veroorzaakt doordat de kap van de schoorsteen onvoldoende afvoercapaciteit heeft. ANT heeft geadviseerd om de kap van de schoorsteen te verwijderen en het effect hiervan te beoordelen gedurende een proefperiode. ANT heeft aangegeven dat aanvullend specialistisch onderzoek moet worden gedaan indien het verwijderen van de kap geen effect heeft.
2.15. In januari 2006 heeft Openhaardencentrum Wierden de openhaard onderzocht.
3.1. [eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde c.s.] tot betaling van de herstelkosten van de (gestelde) gebreken, bestaande uit een bedrag van EUR 526,93 ter zake de open haard en een bedrag van EUR 5.143,75 ter zake de tegelvloer, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde c.s.] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde c.s.] tekort geschoten zijn in de nakoming van hun contractuele verplichtingen, omdat de woning, vanwege de gebreken aan de openhaard en de tegelvloer, bij levering niet de eigenschappen bezat die hij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. [eiser] vordert de kosten van het herstel van deze gebreken primair als schadevergoeding. Subsidiair vordert hij partiële ontbinding van de koopovereenkomst en vermindering van de koopprijs met het bedrag van de herstelkosten.
4.2. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde c.s.] is dat [eiser] ingevolge artikel 7:23 BW geen beroep meer kan doen op het feit dat de woning niet aan de overeenkomst beantwoordt, omdat hij hen niet binnen bekwame tijd van de (gestelde) gebreken in kennis heeft gesteld. Zij hebben hiertoe onder verwijzing naar een tweetal arresten van het Hof ’s-Hertogenbosch aangevoerd dat de termijn waarbinnen over een gebrek geklaagd moet worden in beginsel op twee maanden moet worden gesteld. [eiser] heeft deze termijn ruimschoots overschreden, aldus [gedaagde c.s.]
Voor wat betreft de open haard hebben zij er op gewezen dat [eiser] de woning in de herfst van 2003 heeft verkregen, derhalve aan het begin van het stookseizoen, zodat hij het (gestelde) gebrek in die periode moet hebben ontdekt of had behoren te ontdekken. Hij heeft hen echter pas in november 2004, derhalve veertien maanden nadat hij de woning had verkregen, van het (gestelde) gebrek in kennis gesteld.
Voor wat betreft de tegelvloer hebben [gedaagde c.s.] er op gewezen dat in het rapport van ANT is vermeld dat [eiser] het loslaten van de tegels vrij snel na het betrekken van de woning heeft ontdekt, terwijl hij hen hiervan pas in mei 2005 op de hoogte heeft gebracht.
4.3. De rechtbank stelt het volgende voorop.
In het eerste lid van artikel 7:23 BW is bepaald dat een koper er geen beroep meer op kan doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, in kennis heeft gesteld.
Voor het geval van consumentenkoop is in de derde zin van artikel 7:23 BW bepaald dat kennisgeving binnen een termijn van twee maanden na ontdekking tijdig is. In het geval van een niet-consumentenkoop, zoals in het onderhavige geval, waarbij het gaat om de koop van een woning, geldt geen vaste termijn, derhalve ook geen (vaste) termijn van twee maanden. De vraag of de koper de verkoper binnen bekwame tijd van een gebrek in kennis heeft gesteld, dient in die gevallen te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval (HR 29 juni 2007, LJN AZ7617).
Wanneer het gaat om de koop van een woning door een particuliere koper zonder specifieke deskundigheid, zoals in dit geval, mag de koper informatie inwinnen bij of onderzoek laten doen door een deskundige om de aard, de ernst en de oorzaak van een ontdekt gebrek vast te stellen en mag hij de uitslag van dat onderzoek afwachten voordat hij de verkoper van het gebrek in kennis stelt, mits hij hierbij voortvarend te werk gaat.
4.4. In het voorliggende geval heeft [eiser] eerst de fabrikant van de open haard, Helex, over de rookterugslag geraadpleegd, alvorens hij het probleem aan [gedaagde c.s.] heeft gemeld.
Hoewel [eiser] in beginsel gerechtigd was om eerst nadere informatie in te winnen bij een deskundige voordat hij contact op nam met [gedaagde c.s.], treft het op artikel 7:23 BW gebaseerde verweer van [gedaagde c.s.] desalniettemin doel voor wat betreft het gebrek aan de openhaard, omdat [eiser] bij het raadplegen van de deskundige en het (vervolgens) in kennis stellen van [gedaagde c.s.] naar het oordeel van de rechtbank niet de voortvarendheid heeft betracht die in redelijkheid van hem mocht worden verwacht.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [eiser] ter comparitie heeft verklaard dat hij de openhaard eind januari 2004 voor het eerst heeft gebruikt en vrij snel daarna, in januari of in februari 2004, het probleem van de rookterugslag heeft ontdekt. Indien [eiser] zich eerst over de aard en de oorzaak van het geconstateerde probleem wilde laten voorlichten, alvorens [gedaagde c.s.] op de hoogte te brengen, had hij kort na de ontdekking van het probleem actie moeten ondernemen. Zoals hij ter comparitie heeft verklaard, heeft [eiser] Helex echter pas in augustus 2004 geraadpleegd, derhalve pas ruim een half jaar later. De rechtbank acht deze termijn te lang, te meer nu [eiser] geen verklaring heeft gegeven voor het feit waarom hij zo lang heeft gewacht met het raadplegen van een deskundige. Bovendien heeft [eiser] vervolgens nog meer dan twee maanden gewacht voordat hij [gedaagde c.s.] van het gebrek in kennis heeft gesteld, terwijl hij ook geen verklaring heeft gegeven voor het feit waarom hij dat niet direct na het raadplegen van Helex heeft gedaan.
4.5. Ter comparitie is namens [eiser] nog betoogd dat de klachttermijn van artikel 7:23 BW pas is gaan lopen in januari 2006, na het onderzoek van Openhaardencentrum Wierden, omdat toen pas duidelijk was wat de oorzaak van het probleem was. Dit betoog snijdt echter geen hout. Allereerst geldt dat [eiser] het probleem reeds op 2 november 2004 aan [gedaagde c.s.] gemeld heeft; beoordeeld moet worden of die melding voldoende tijdig was (hetgeen hiervoor onder 4.4. is gedaan). Wat ná 2 november 2004 vervolgens nog is gebeurd, is dus alleen al daarom niet relevant. Bovendien is geoordeeld dat [eiser] al niet voortvarend genoeg gehandeld heeft met het raadplegen van Helex; dat geldt derhalve nog te meer voor het onderzoek dat hij nadien nog heeft laten verrichten.
4.6. Gezien het voorgaande, kan [eiser] er geen beroep meer op doen dat de openhaard niet aan de overeenkomst beantwoordt. Het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op het (gestelde) gebrek aan de openhaard dient reeds hierom te worden afgewezen.
4.7. Voor wat betreft het gebrek aan de tegelvloer treft het primaire verweer van [gedaagde c.s.] geen doel. In het rapport van ANT staat weliswaar dat [eiser] vrij snel na het betrekken van de woning heeft ontdekt dat de tegels loslieten, maar dat betreft slechts een algemene, niet nader toegelichte opmerking, die volgens [eiser] onjuist is. [eiser] heeft reeds bij dagvaarding gesteld dat hij het gebrek aan de vloer op 14 april 2005 heeft ontdekt en deze stelling heeft de echtgenote van [eiser] ter comparitie nader onderbouwd. Zij heeft verklaard dat zij die ochtend, toen zij nog in bed lag, een harde knal hoorde en dat zij vervolgens, toen zij beneden ging kijken, zag dat de bank scheef stond en dat er een groot aantal tegels over de hele lengte van de woonkamer gebarsten waren, die samen een soort kruis vormden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van deze verklaring te twijfelen, te meer niet nu [gedaagde c.s.] de verklaring van de echtgenote van [eiser] niet hebben betwist.
Nu de raadsman van [eiser] [gedaagde c.s.] vervolgens bij brief van 25 mei 2005 van het gebrek aan de vloer op de hoogte heeft gebracht, is van een overschrijding van de vervaltermijn van artikel 7:23 BW geen sprake; de rechtbank acht die kennisgeving binnen bekwame tijd gedaan.
4.8. Subsidiair hebben [gedaagde c.s.] betoogd dat er ten tijde van de verkoop van de woning nog geen sprake was van een gebrek aan de tegelvloer.
Zij hebben in dit kader gesteld dat de vader van [eiser] de tegels bij de bezichtiging heeft onderzocht en beklopt en geen losse tegels heeft aangetroffen. Bovendien noemt ANT in haar rapport een aantal mogelijke oorzaken van het loslaten van de tegels en staat de precieze oorzaak derhalve niet vast. Vanwege deze onzekerheid had ANT volgens [gedaagde c.s.] nooit mogen concluderen dat het probleem is veroorzaakt tijdens de afbouwfase van de woning. [gedaagde c.s.] stellen dat het loslaten van de tegels ook aan [eiser] te wijten kan zijn. In dit verband wijzen zij op een door hen overgelegd artikel uit het Eigen Huis Magazine, van bouwkundig adviseur J. Kersemakers, en op een door hen overgelegde fax van ir. P.P.J. Lahaye, die is verbonden aan het Informatie en Adviescentrum Tegelwerken. Uit deze stukken blijkt dat het plotseling opkomen en loslaten van de tegels ook te wijten kan zijn aan een plotselinge temperatuurwisseling, aldus [gedaagde c.s.] Het is volgens hen dan ook zeer wel mogelijk dat het loslaten van de tegels is veroorzaakt door verkeerd gebruik van de openhaard, kachel of vloerverwarming door [eiser].
4.9. De rechtbank verwerpt ook dit betoog van [gedaagde c.s.] en overweegt daartoe het volgende.
ANT heeft onder meer de afdrukken van het tegelprofiel en de groeven van de lijmkam in de lijmlaag onder de losgekomen tegels in de woning van [eiser] onderzocht. Op basis hiervan heeft zij geconcludeerd dat tijdens het aanbrengen van de tegels over een groot gedeelte van de vloer geen hechting tot stand is gekomen tussen de tegels en de aangebrachte lijmlaag en dat ook de hechting van de lijm met de dekvloer matig tot slecht was. Voor deze hechtingsproblemen noemt ANT weliswaar verschillende mogelijke oorzaken, die volgens haar ook in combinatie met elkaar de hechting kunnen hebben verhinderd, maar alle door ANT genoemde oorzaken hebben betrekking op de fase waarin de tegelvloer is aangebracht. ANT is dan ook heel duidelijk in haar stelling dat de het gebrek is veroorzaakt tijdens het aanbrengen van de tegelvloer en dat [eiser] het gebrek niet kan hebben veroorzaakt en die conclusie is consistent met de overige inhoud van haar rapport.
In het artikel van Kersemakers en in de fax van Lahaye die door [gedaagde c.s.] zijn overgelegd, wordt gesteld dat ook temperatuurinwerking (in een latere fase) ertoe kan leiden dat tegels loskomen, maar de rechtbank acht deze stukken onvoldoende om afbreuk te doen aan het rapport en de conclusie van ANT. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ANT als enige deskundige de lijmlaag en de daarin zichtbare afdrukken en groeven heeft onderzocht en dat zij op basis daarvan heeft geconcludeerd dat het loskomen van de tegels in het onderhavige geval is terug te voeren op hechtingsproblemen bij het aanbrengen van de tegels (voor welke problemen zij vervolgens verschillende mogelijke oorzaken heeft genoemd). Daaruit volgt dat het gebrek reeds in de aanbrengfase is veroorzaakt en derhalve niet in een latere fase door temperatuurinwerking.
Dat het gebrek zich pas geruime tijd later heeft gemanifesteerd (nadat de woning aan [eiser] was verkocht en geleverd), laat onverlet dat het gebrek in de kern reeds aanwezig was vanaf het moment dat de tegelvloer werd gelegd en derhalve reeds ten tijde van de verkoop van de woning. Om die reden kan het subsidiaire verweer van [gedaagde c.s.] niet slagen.
4.10. Ten slotte hebben [gedaagde c.s.], meer subsidiair, nog aangevoerd dat het gebrek aan de tegelvloer niet zodanig is dat de woning niet meer geschikt is voor normaal gebruik. Volgens hen is sprake van een ‘gewoon’ gebrek, dat op grond van artikel 5.1. van de koopovereenkomst voor rekening van [eiser] komt.
4.11. Dit verweer treft evenmin doel. Naar het oordeel van de rechtbank was het gebrek aan de tegelvloer zodanig dat dit het normale gebruik van de woning heeft verhinderd. De rechtbank neemt daarbij allereerst in aanmerking dat een woonkamer, en daarmee ook de vloer daarvan, een essentiële functie heeft voor bewoning. Voorts neemt de rechtbank in ogenschouw dat de losgelaten tegels een groot oppervlak van de woonkamer bestreken (meer dan 50%) en dat niet slechts sprake was van losliggende tegels, maar dat de tegels gedeeltelijk ook ‘omhoog’ zijn gekomen en, blijkens de door [eiser] overgelegde foto’s, schots en scheef uit de vloer staken.
4.12. Nu [gedaagde c.s.] in artikel 5.3 van de koopovereenkomst aan [eiser] hebben gegarandeerd dat de woning de eigenschappen zou bezitten die voor het normaal gebruik als woning nodig waren, zijn zij op grond van de koopovereenkomst aansprakelijk voor de schade die [eiser] ten gevolge van het gebrek aan de tegelvloer heeft geleden. Het feit dat de fout gemaakt is door de aannemer, zoals [gedaagde c.s.] nog hebben opgemerkt, kan (gezien de garantie in artikel 5.3 van de overeenkomst) niet afdoen aan de aansprakelijkheid van [gedaagde c.s.]
4.13. De schadevergoeding die [eiser] vordert bedraagt EUR 5.143,75.
Hiervan ziet EUR 4.143,75 op het herstel van de vloer. Daarnaast vordert [eiser] een bedrag van EUR 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding wegens ‘overlast/hinder’.
4.13.1. De gevorderde herstelkosten zijn toewijsbaar. [eiser] heeft deze schade voldoende onderbouwd, door overlegging van de onderliggende facturen, en [gedaagde c.s.] heeft het gevorderde bedrag niet betwist.
4.13.2. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen, nu [eiser] dit onderdeel van zijn vordering op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Hij heeft noch de aard, noch de duur van de hinder omschreven of toegelicht.
4.14. [eiser] vordert voorts een bedrag van EUR 821,10 ter vergoeding van de onderzoekskosten van ANT.
4.14.1. Gezien de omschrijving op de door [eiser] overgelegde factuur van ANT heeft het bedrag van EUR 821,10 betrekking op het opstellen van zowel het rapport met betrekking tot de open haard als het rapport met betrekking tot de tegelvloer.
Nu een nadere specificatie niet is gegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat de helft van het factuurbedrag samenhangt met de openhaard en de andere helft met de tegelvloer.
4.14.2. De helft van de onderzoekskosten die betrekking heeft op de openhaard, is niet toewijsbaar, reeds vanwege het feit dat de vordering van [eiser] betreffende de openhaard wordt afgewezen.
4.14.3. De andere helft van de onderzoekskosten, die betrekking heeft op de tegelvloer, zal worden toegewezen, nu deze kosten zijn aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Ingevolge artikel 6:96 lid 2 onder b komen die kosten voor vergoeding in aanmerking.
4.15. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd, nu dit onderdeel van de vordering niet is weersproken.
buitengerechtelijke incassokosten
4.16. [eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de raadsman van [eiser] zich met resultaat heeft ingespannen om een gedeelte van de schade aan de vloer vergoed te krijgen van de aannemer. Aldus heeft [eiser] zijn schade -en daarmee het van [gedaagde c.s.] gevorderde bedrag- beperkt. De rechtbank is dan ook, anders dan [gedaagde c.s.], van oordeel dat met deze inspanningen gemoeide kosten wel degelijk in redelijkheid zijn gemaakt en voor vergoeding in aanmerking komen.
4.17. Nu beide partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren op de hierna te vermelden wijze.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [eiser], die voor wat betreft het gestelde gebrek aan de openhaard in het ongelijk is gesteld, weliswaar slechts een beperkt bedrag heeft gevorderd ter zake van het herstel van de openhaard, zodat in zoverre slechts een relatief gering gedeelte van de vordering is afgewezen, maar dat in de (schriftelijke en mondelinge) gevoerde discussie tussen partijen in ruime mate op dit gestelde gebrek is ingegaan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde c.s.] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 5.322,30 (vijfduizenddriehonderdtweeëntwintig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 4.554,30 vanaf 8 juni 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2007.
w.g. de griffier w.g. de rechter