ECLI:NL:RBUTR:2007:BB4768

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
227393/FA RK 07-1337
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en de rol van het persoonsgebonden budget in de alimentatieberekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 september 2007 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vrouw, hierna te noemen de verzoekster, die een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van haar minderjarige kinderen heeft verzocht. De man, hierna te noemen de belanghebbende, heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 4 juli 2007, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De vrouw heeft verzocht om de door de man te betalen bijdrage voor de minderjarigen vast te stellen op € 350,-- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2007. De man heeft ingestemd met deze ingangsdatum, maar er ontstond een geschil over de rol van het persoonsgebonden budget in de alimentatieberekening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw het persoonsgebonden budget ontvangt voor de zorg van hun kind, [minderjarige 1], en dat dit budget invloed heeft op de behoeftebepaling van de kinderen. De vrouw heeft betoogd dat het persoonsgebonden budget niet als uitgangspunt moet dienen voor de alimentatie, omdat het fluctuerende uitkeringsbedragen betreft en er geen pensioenopbouw of sociale verzekeringspremies mee zijn gemoeid. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de inkomenssituatie van beide partijen en de noodzaak van de vrouw om te voorzien in haar eigen pensioen en inkomensverzekering.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het netto gezinsinkomen ten tijde van de samenleving hoger was dan € 5.000,-- per maand. Op basis van de alimentatienormen heeft de rechtbank de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 610,-- per kind per maand. De rechtbank heeft vervolgens de bijdrage van de man voor de periode van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 vastgesteld op € 265,-- per kind per maand en met ingang van 1 oktober 2007 op € 280,-- per kind per maand. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 227393 / FA RK 07-1337
vaststelling kinderalimentatie
Beschikking van 12 september 2007
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
nader te noemen de vrouw,
procureur mr. A.B.E.C. Giard,
tegen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
nader te noemen de man,
procureur mr. P.J. Soede.
1. Verloop van de procedure
1.1.
De vrouw heeft ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.
1.2.
De man heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Er zijn van beide zijden nader stukken ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 4 juli 2007.
2. Vaststaande feiten
- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[minderjarige 1], geboren op 23 maart 2004 te [geboorteplaats],
[minderjarige 2], geboren op 1 oktober 2005 te [geboorteplaats].
- [minderjarige 1] is door de man erkend, waarvan akte is opgemaakt op 12 december 2003.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1.
De vrouw heeft gevraagd de door de man te betalen bijdrage voor de minderjarigen met ingang van 1 januari 2007 vast te stellen op € 350,-- per kind per maand. De man heeft verklaard dat hij ermee kan instemmen dat als ingangsdatum 1 januari 2007 wordt bepaald.
3.2.
Ter zitting is gebleken dat partijen van mening verschillen over de vraag welke rol het persoonsgebonden budget waarmee zorg voor [minderjarige 1] wordt ingekocht bij de vrouw zelf speelt bij de vaststelling van alimentatie. Hoewel de man heeft verklaard dat hij kan instemmen met de door de vrouw gestelde behoefte van € 565,-- per kind per maand, is vast komen te staan dat de man daarbij uitgaat van het netto inkomen dat hij genereerde ten tijde van de samenleving plus het netto inkomen dat de vrouw genereerde vóórdat zij het persoons-gebonden budget voor [minderjarige 1] ontving. Met betrekking tot de verdeling naar draagkracht van vorenbedoelde behoefte tussen partijen gaat de man aan de kant van de vrouw echter wel uit van het persoonsgebonden budget dat aan haar wordt uitgekeerd.
3.3.
De vrouw is zowel voor de behoefte als voor de draagkracht uitgegaan van het inkomen dat zij genereerde vóórdat zij het persoonsgebonden budget ontving. De vrouw heeft gesteld dat het persoonsgebonden budget niet als uitgangspunt moet dienen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De uitkeringsbedragen fluctueren en ten tijde van het uiteengaan van partijen is de uitkering slechts gedurende één jaar welstandsverhogend geweest. Voorts vindt met het persoonsgebonden budget geen pensioenopbouw plaats en evenmin worden sociale verzekeringspremies betaald. [minderjarige 1] gaat in maart 2008 naar school met als gevolg dat het persoonsgebonden budget - dus haar inkomen - nadien minder zal worden. Haar eigenlijke verdiencapaciteit is lager dan het persoonsgebonden budget.
3.4.
Ter zitting heeft de vrouw betoogd dat, indien, zoals de man wil, bij de verdeling naar draagkracht van de behoefte aan haar zijde acht wordt geslagen op het persoonsgebonden budget in plaats van op haar “oude” inkomen, ook de behoeftebepaling daarop dient te worden gebaseerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.5.
Het persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee iemand zelf zorg of hulp kan inkopen. Het Zorgkantoor bepaalt aan de hand van het indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg en het inkomen hoe hoog het persoonsgebonden budget is.
3.6.
Vast staat dat in casu de vrouw degene is bij wie de zorg voor [minderjarige 1] wordt ingekocht op grond waarvan de vrouw zelf de jaarlijks toegekende uitkeringen ontvangt, zodat de vrouw daarmee als zelfstandige inkomen genereert. Voorts staat vast dat de vrouw reeds in 2006, ten tijde van de samenleving, degene is geweest bij wie de zorg voor [minderjarige 1] werd ingekocht. Het netto gezinsinkomen ten tijde van de samenleving dient dan ook te worden vastgesteld aan de hand van het toentertijd genoten inkomen van de man plus het persoonsgebonden budget over 2006 als zijnde inkomen aan de zijde van de vrouw. Niet weersproken is dat de vrouw met het inkomen uit het persoongebonden budget geen pensioen opbouwt noch sociale verzekeringspremies betaalt en aldus niet tegen een inkomensterugval door bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid is verzekerd. De rechtbank zal dan ook in redelijkheid rekening houden met een door de vrouw aan pensioen en inkomensverzekering te besteden bedrag van € 3.000,-- per jaar.
3.7.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat het netto gezinsinkomen, ook nadat het persoongebonden budget is gecorrigeerd met voornoemd bedrag van € 3.000,-- per jaar, ten tijde van de samenleving hoger was dan € 5.000,-- per maand. Op grond van de van toepassing zijnde Alimentatienormen kan de behoefte dan ook worden bepaald op € 610,-- per kind per maand.
3.8. draagkracht zijde man
inkomen
De rechtbank gaat uit van het bruto maandsalaris dat de man genereert van € 3.566,-- exclusief 8% vakantietoeslag, conform de door de man overgelegde salarisstroken. Voorts houdt de rechtbank rekening met de door hem maandelijks te ontvangen toelage levensloop van € 18,48 per maand en met de eindejaarsuitkering van € 3.372,--. De pensioenpremie bedraagt € 230,11 per maand en de FPU premie € 109,29 per maand.
kosten omgang
De vrouw heeft de door de man opgevoerde post van € 50,-- per maand tegengesproken, daartoe stellende dat er op dit moment geen omgang is. Hoewel de man heeft erkend dat er thans geen omgang is, heeft hij betoogd dat dit aan de vrouw te wijten is. Reden waarom de man van mening is dat met omgangskosten rekening moet worden gehouden, omdat er zo spoedig mogelijk weer omgang dient te zijn.
De rechtbank overweegt dat, nu er feitelijk geen omgang is en de man aldus geen omgangs-kosten heeft, deze post buiten beschouwing dient te blijven.
verwervingskosten
De man heeft - weersproken - gesteld dat met een bedrag van € 69,-- per maand rekening moet worden gehouden, wegens kosten woon-/werkverkeer. Dit bedrag omvat volgende de man de werkelijke reiskosten minus de door de werkgever vergoede kosten.
De vrouw heeft als verweer aangevoerd dat de man ten tijde van de samenleving vaak thuis werkte vanwege de kinderen en dat hij ook nu twee tot drie dagen per week vanuit huis werkt, alwaar hij kan inloggen op het systeem van zijn werkgever. Voorts heeft de vrouw betoogd dat de man - voor zover hij reisdagen heeft - van dienstauto’s gebruik kan maken dan wel van het openbaar vervoer.
De man heeft erkend dat hij weliswaar thuis kan werken maar dat hij dagelijks eenmaal met de auto weg moet. Hoewel het klopt dat er op enkele locaties dienstauto’s zijn, staan deze niet altijd tot zijn beschikking. Reden waarom de man heeft gesteld dat hij feitelijk de door hem opgevoerde kosten maakt.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat de man de mogelijkheid heeft om thuis te werken en dat er op locatie auto’s ter beschikking staan waarvan de man soms gebruik kan maken. Wel is ook voldoende aannemelijk geworden dat de man daarvan soms ook geen gebruik kan maken. Nu de man echter een reiskostenvergoeding van zijn werkgever ontvangt en de man op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt hoe vaak per week hij voor zijn werk van zijn eigen auto gebruik moet maken, is de rechtbank van oordeel dat voornoemde reiskostenvergoeding geacht moet worden voldoende en dekkend te zijn voor de kosten die de man voor het gebruik van zijn eigen auto in werkverband maakt. De rechtbank houdt dan ook geen rekening met het door de man opgevoerde bedrag aan verwervingskosten.
overige posten
De rechtbank houdt tevens rekening met de door de man opgevoerde posten met betrekking tot de hypotheekrente en de premie zorgverzekering, welke posten niet zijn weersproken.
3.9. draagkracht zijde vrouw
inkomen
Gelet op de overgelegde stukken dient als uitgangspunt het persoonsgebonden budget over 2007 ten bedrage van € 52.411,07,--. De rechtbank zal hierop, zoals hiervoor is overwogen, een correctie toepassen ten behoeve van pensioenopbouw en inkomensverzekering van € 3.000,-- per jaar.
kosten kinderopvang
Tussen partijen staat vast dat aan de zijde van de vrouw rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 112,50 per maand dat door de vrouw wordt afgedragen aan Mini Stek voor de opvang van [minderjarige 1] in de peuterspeelzaal Biebelebons en voorts dat deze bijdrage met ingang van oktober wordt verhoogd tot € 122,50 per maand. Verder staat tussen partijen vast dat ook [minderjarige 2] met ingang van oktober 2007 gedurende drie ochtenden per week naar de peuterspeelzaal zal gaan en dat het daarmee gemoeide bedrag van eveneens € 122,50 per maand ook ten laste van de draagkracht van mevrouw moeten worden gebracht. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook twee berekeningen maken, één tot 1 oktober 2007 en één vanaf 1 oktober 2007.
kosten auto
Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat in redelijkheid rekening moet worden gehouden met de kosten voor het gebruik van de auto, zoals benzine, onderhoud, wegenbelasting, verzekering en dergelijke. Zij heeft hiertoe nader aangevoerd dat zij een auto nodig heeft om [minderjarige 1], die niet met het openbaar vervoer mag reizen, te vervoeren. Desgevraagd heeft de vrouw verklaard dat het aantal kilometers dat zij ten behoeve van [minderjarige 1] moet reizen zeer wisselend is en dat zij de aanschaf van de auto heeft betaald uit vermogen.
De man heeft de noodzaak van deze post weersproken omdat dit niet nodig is voor het vervoer van [minderjarige 1], de vrouw de aanschaf van de auto heeft gefinancierd uit vermogen en omdat de gebruikskosten van de auto niet hoger zijn dan de kosten die de vrouw anders op grond van het openbaar vervoer zou maken.
De rechtbank overweegt dat de vrouw als kostenpost de auto heeft genoemd die zij nodig heeft voor het vervoer van [minderjarige 1]. Voor zover de auto in dat verband al noodzakelijk zou zijn, is gebleken dat de vrouw de auto uit vermogen heeft gefinancierd, zodat de vrouw naar het oordeel van de rechtbank voor de financiering ervan geen maandelijkse kostenpost heeft. Bovendien is niet gebleken van maandelijkse kosten die de normale gebruikskosten van een auto overstijgen. Normale gebruikskosten vallen binnen de bijstandsnorm dan wel deze dienen uit de vrije ruimte te worden betaald. De rechtbank houdt dan ook geen rekening met kosten voor de auto.
De rechtbank houdt verder rekening met de navolgende - onweerspoken - maandelijkse lasten:
huur € 335,57, premie zorgverzekering € 126,86, premie uitvaartverzekering € 3,75.
3.10.
De rechtbank heeft bij het onderzoek naar de draagkracht van partijen rekening gehouden met de verhouding tussen de twee inkomens, waarbij voor beiden de bijstandsnorm voor een alleenstaande is toegepast. Mede gelet op het fiscale voordeel dat de man geniet en alle van toepassing zijnde heffingskortingen aan de zijde van de vrouw leidt het onderzoek naar de draagkracht van partijen tot het oordeel dat het aandeel van de man van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 € 265,-- per kind per maand bedraagt en het aandeel van de vrouw € 345,-- per kind per maand. Met ingang van 1 oktober 2007 dient het aandeel van de man te worden bepaald op € 280,-- per kind per maand en het aandeel van de vrouw op € 325,-- per kind per maand.
3.11.
De rechtbank beslist als volgt.
4. Beslissing
4.1.
De rechtbank bepaalt het bedrag dat de man van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen op € 265,-- per kind per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2.
De rechtbank bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 1 oktober 2007 aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen op € 280,-- per kind per maand, alsdan bij vooruitbetaling te voldoen.
4.3.
Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
4.4.
Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
4.5.
De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Bongers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E.A.L. Klok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2007.