ECLI:NL:RBUTR:2007:BB4584

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600560-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van poging tot zware mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 28 september 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969 en thans gedetineerd. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een goed dat aan een ander toebehoort, en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 april 2007, samen met mededaders, betrokken was bij een gewelddadig voorval bij café [X] te [M.]. Tijdens dit voorval werd de portier van het café aangevallen, waarbij de verdachte en zijn mededaders stenen, fietsen en glazen gebruikten. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en videobeelden geconcludeerd dat de verdachte niet alleen aanwezig was, maar ook actief deelnam aan de geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van vernieling en mishandeling bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de benadeelden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor agressiedelicten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de raadsman van de verdachte aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600560-07
Datum uitspraak: 28 september 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [P.I. Utrecht].
Raadsman: mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 september 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
De rechtbank merkt ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde het volgende op.
De rechtbank leidt uit de verklaring van [aangever 1] in het proces-verbaal met betrekking tot de tegen hem gerichte handelingen in combinatie met de ter terechtzitting getoonde beelden en de verklaringen van de verdachte en zijn mededaders, niet af dat de handelingen van verdachte en zijn mededaders zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel.
De rechtbank merkt ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde het volgende op.
De rechtbank leidt uit de ter terechtzitting getoonde beelden af, dat er meerdere stenen zijn gegooid in de richting van café [X]. Uit de verklaringen van [aangever 1] en [getuige Y] blijkt echter niet dat er in de hal of bij de deur van het café ruiten kapot zijn gegaan. De rechtbank stelt vast – na eigen waarneming van de opgenomen beelden - dat de verdachte, op het moment dat de gezamenlijke geweldpleging ten einde is, nog een ruit van het pand inslaat, niet zijnde de ruit van de voordeur. Het glas springt alle kanten op. Nu de rechtbank niet heeft gezien dat er andere ruiten kapot zijn gegaan, is de vernieling van de ruit en het letsel aan het slachtoffer dat heeft verklaard vlak bij de ingang van café [X] voor het raam te hebben gezeten enkel en alleen aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit op de volgende wijze heeft begaan: dat
1.
Subsidiair
hij op 30 april 2007 te [M.], tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededaders stenen met kracht tegen het hoofd van die [aangever 1] gegooid en die [aangever 1] meermalen tegen vitale delen geschopt en getrapt en geslagen en gestompt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
Subsidiair
A:
hij op 30 april 2007 te [M.] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van café [X] [aldaar], toebehorende aan [aangever 2], heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk met een vuist voornoemde ruit stuk te slaan
en
B:
hij op 30 april te [M.] opzettelijk [aangever 3] heeft mishandeld door met een vuist voornoemde ruit stuk te slaan, waardoor voornoemde [aangever 3] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de aangifte van [aangever 1] , de door de rechtbank ter terechtzitting waargenomen beelden van de in het dossier aanwezige cd en de bij de politie afgelegde verklaringen van verdachte , [mededader A en C] .
[Aangever 1] heeft verklaard in de nacht van 30 april 2007 op 1 mei 2007 te [M.] door vijf personen tegen zijn lichaam te zijn getrapt en geslagen en met een fiets, een glas en met stenen te zijn belaagd.
De rechtbank heeft bij het bekijken van de beelden het volgende waargenomen:
Een groep van zes mannen, waaronder de verdachte, benaderen de ingang van café [X]. Er ontstaat een woordenwisseling met de – naar later blijkt – portier, het latere slachtoffer [aangever 1], waarna door een paar leden van de groep wordt gegooid met fietsen, stenen en een glas. De portier komt naar buiten en er ontstaat een vechtpartij waarbij de portier eerst wordt gestompt en geslagen en – nadat hij als gevolg van een steen tegen zijn hoofd ten val is gekomen en op de grond ligt - vervolgens nogmaals door een aantal personen van de groep wordt geslagen, gestompt en getrapt tegen het lichaam. [Verdachte] probeert ondertussen te voorkomen dat mensen uit het café naar buiten komen. Als de portier opstaat en wil weglopen, wordt hij opnieuw belaagd door enkele personen van de groep en wordt hij weer getrapt en geslagen.
[Mededader A] heeft naar aanleiding van het bekijken van de beelden bij de politie verklaard dat hij en zijn mededaders op 30 april 2007 bij café [X] te [M.] aankwamen als groepje. [Mededader A] was de man met de paardenstaart. Toen er een discussie ontstond, pakte één van de personen van het groepje een fiets op en gooide deze naar de ingang van het café. Vervolgens schopte [mededader A] in de richting van de portier, waarna [mededader E] een fiets gooide in de richting van de portier. [Mededader A] gooide daarna een glas in de richting van de portier die naar buiten kwam, waarna [mededader A] een steen zag vliegen door de lucht. Toen de portier uithaalde naar [mededader A], schopte [mededader A] hem terug. Daarna lag de portier in een hoekje en werd hij geslagen en geschopt door onder andere [mededader E]. Hierna liep de groep weg, waarbij een steen werd gegooid die een man raakte. Even later werd de portier geslagen door [verdachte] en [mededader E] terwijl [mededader A] erbij stond.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 30 april 2007 samen met [mededader A en D] en drie andere jongens naar café [X] liep. Omdat de portier hen niet binnen liet, werd er op een gegeven moment wat duw- en trekwerk verricht door hem en [mededader A] tegen de portier. Toen de portier ineens naar buiten kwam, zag verdachte dat [mededader A en D] en die andere jongens op hem doken. Verdachte bleef bij de deur van [X] staan om te voorkomen dat er nog meer mensen uit het café naar buiten zouden komen. Alle vijf de anderen waren bezig de portier in elkaar te slaan. Verdachte verklaarde voorts dat hij een trappende beweging maakte in de richting van het bovenlichaam van de op de grond liggende portier.
[Mededader C] heeft verklaard dat hij, [mededader C], [verdachte], [mededader A en D] en [getuige Z] op 30 april 2007 bij café [X] te [M.] aankwamen. Hij pakte een fiets en gooide deze opzettelijk en vrij hard tegen de deur van café [X]. Toen de deur van het café open ging, zag [mededader C] dat [mededader A] wilde gaan vechten omdat hij een dreigende en aanvallende houding aannam. De portier kwam iets naar buiten, waarop [mededader E] en [verdachte] direct naar voren kwamen en hem samen met [mededader A] beetpakten. Op een gegeven moment stond de portier buiten en waren ze met zijn vieren aan het vechten. [Mededader C] zag dat er over en weer klappen werden gegeven door zowel [mededader A], [verdachte] als [mededader E]. [Mededader C] zag dat de portier op de grond terecht kwam en dat [mededader D] opzettelijk en met kracht een steen gooide in de richting van de portier. Hierna hoorde hij een gil. Kort daarna haalde [mededader C] een steen dan wel zijnde een straatklinker uit de grond die hij in de richting van de vechtpartij gooide. Het was zijn bedoeling om mee te doen met de groep. Hij weet dat hij door het gooien van deze steen iemand zwaar lichamelijk letsel toe zou kunnen brengen. Hierna kreeg de portier de ruimte om op te staan en hij rende weg langs het café in tegenovergestelde richting van waar de groep kwam.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat het door de verdachte gebezigde geweld geen poging tot zware mishandeling oplevert en het door de anderen met betrekking tot het gooien van stenen gebezigde geweld de verdachte niet kan worden aangerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de nauwe samenwerking blijkt uit hetgeen verdachte en zijn mededaders vertellen. De verdachte en zijn mededaders komen met elkaar aan bij café [X], blijven bij elkaar bij de deur staan en dagen de portier uit. Vervolgens wordt er met fietsen, stenen en een glas gegooid, waarbij ze nog steeds bij elkaar blijven en een aantal van hen een vechthouding aanneemt. Dit blijkt ook uit de ter zitting getoonde beelden. Op het moment dat de portier naar buiten komt, gaat de groep met elkaar achter de portier aan. Vervolgens raken verdachte, [mededader A] en [mededader E] in gevecht met de portier, waarbij verdachte ervoor zorgt dat niemand de portier te hulp kan komen. Op het moment dat de portier zich aan het geweld weet te onttrekken, gaan verdachte, [mededader A] en [mededader E] wéér achter de portier aan en belagen hem opnieuw. De rechtbank is van oordeel dat uit de hierboven omschreven handelingen de nauwe samenwerking blijkt en dat sprake is van medeplegen. De rechtbank overweegt voorts dat de handelingen van verdachte en zijn mededaders naar algemene ervaringsregels, gelet op de plaats op het lichaam van het slachtoffer waarop dit geweld wordt uitgeoefend, voldoende zijn om zwaar lichamelijk letsel te bewerkstelligen.
De rechtbank acht het verweer van de raadsman derhalve ongegrond.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de aangifte van [aangever 3] en [aangever 2] , de door de rechtbank ter terechtzitting waargenomen beelden van de in het dossier aanwezige cd en de bij de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
[Aangever 2] heeft verklaard dat op 30 april 2007 omstreeks 23.55 uur een groot gat in het midden van het grote raam van café [X] zat.
[Aangever 3] heeft verklaard dat zij zich op 30 april 2007 tussen 23.00 en 23.30 uur vlak bij de ingang voor het raam in café [X] te [M.] bevond, toen zij opeens voelde dat er iets niet in orde was op haar achterhoofd. Buiten op straat voelde zij het bloed langs haar haar omlaag druppelen. In het ziekenhuis voelde zij een stekende pijn op haar achterhoofd en zijn haar wonden gehecht.
De rechtbank heeft bij het bekijken van de beelden het volgende waargenomen:
Tijdstip 22.26.36: [Verdachte] slaat met zijn rechter vuist een ruit van het café in, waarbij het glas alle kanten op springt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een ruit insloeg, waarbij glas naar buiten kwam.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat het niet duidelijk is hoe en op welk moment de verwonding bij slachtoffer [aangever 3] is ontstaan. De verdachte zou derhalve moeten worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel er meerdere stenen zijn gegooid in de richting van het café, uit de verklaringen van [aangever 1] en [getuige Y] niet blijkt dat er in de hal of bij de deur van het café ruiten kapot zijn gegaan. De rechtbank stelt vast – na eigen waarneming van de opgenomen beelden - dat de verdachte, op het moment dat de gezamenlijke geweldpleging ten einde is, nog een ruit van het pand inslaat, waarbij het glas alle kanten opspringt. Nu slachtoffer [aangever 3] heeft verklaard dat zij vlak bij de ingang voor het raam van het café zat en zij opeens letsel had, is de rechtbank van oordeel dat de verwonding alleen heeft kunnen ontstaan door het rondvliegende glas. De rechtbank merkt op dat verdachte, door op deze manier een ruit in te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het rondvliegende glas mensen in het café gewond konden raken en dat dit gevolg zich ook daadwerkelijk zou voordoen. Hij heeft immers zelf aangegeven dat hij wist dat er mensen in het café waren, nu hij heeft verklaard eerder bij de deur van café [X] te zijn gebleven om te voorkomen dat mensen naar buiten zouden komen.
De rechtbank acht het verweer van de raadsman derhalve ongegrond.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dan aan een ander toebehoort, vernielen
en
mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders, onder invloed van drank, een portier geslagen, gestompt, geschopt en getrapt. Ook is er met stenen naar hem gegooid. Dit alles alleen omdat de portier weigerde de groep binnen te laten in een café. De rechtbank vindt het onbegrijpelijk dat een enkele weigering kan leiden tot zulk zinloos geweld.
De verdachte heeft zich na zijn daad totaal niet bekommerd om de portier en het mogelijk letsel dat hij had opgelopen. Daarbij merkt de rechtbank op dat een dergelijk gewelddadig handelen gemakkelijk zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had kunnen hebben.
Vervolgens heeft verdachte na afloop van de gezamenlijke geweldpleging zonder reden een ruit van het café ingeslagen, met grote gevolgen voor een aanwezige gast en schade voor de eigenaar van het café.
Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten, mede gezien hun aard en intensiteit, in de samenleving en specifiek in het uitgaansverkeer gevoelens veroorzaken van onrust, onveiligheid en onrechtvaardigheid.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 mei 2007, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen is veroordeeld voor agressiedelicten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en ter zake van de onder 1 primair en 2 subsidiair onder A en B ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) jaar met aftrek van het voorarrest;
De rechtbank acht, alles afwegende, en nu zij tot een andere bewezenverklaring terzake het onder 1 ten laste gelegde is gekomen dan door de officier van justitie is gevorderd en verdachte tevens wordt veroordeeld voor een tweede feit, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 subsidiair onder A ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 15.846,55 wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten naar aanleiding van het letsel van de bedrijfsleider, het moeten inhuren van personeel, het logo van een raam en het sluiten van de zaak is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte 2 subsidiair onder A bewezenverklaarde feit.
De materiële schade, bestaande uit de kosten van het vervangen van een ruit exclusief BTW wordt begroot op € 2032,45. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 subsidiair onder B ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 3495,-- wegens materiële schade en een bedrag van € 850,-- wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op gederfde inkomsten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2 subsidiair onder B bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,-- en de materiële schade, bestaande uit de no-claim ter hoogte van € 183,82 en € 33,15 en de kledingkosten ter hoogte van € 238,95, wordt gezamenlijk begroot op € 455,92.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 955,92 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ACHTENTWINTIG (28) maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van
€ 2032,45 (zegge tweeduizendtweeëndertig euro en vijfenveertig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 2032,45 (zegge tweeduizendtweeëndertig euro en vijfenveertig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 955,92 (zegge negenhonderdvijfenvijftig euro en tweeënnegentig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 955,92 (zegge negenhonderdvijfenvijftig euro en tweeënnegentig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 19 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs E.C. Ruinaard, J.F. Dekking en J.D.E. Brouwer-Poederbach bijgestaan door H.A.M. Blom als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2007.
Mr Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.