ECLI:NL:RBUTR:2007:BB4360

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601976-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting door middel van valse hoedanigheden en misbruik van logo's van Justitie en de Rechtspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 september 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdachte, geboren in 1985, heeft samen met een medeverdachte zich voorgedaan als een bonafide instelling voor schuldhulpverlening. Door gebruik te maken van valse hoedanigheden, zoals bewindvoerder en curator, en door het misbruik van logo's van Justitie en de Rechtspraak, wisten zij het vertrouwen van slachtoffers te winnen. Gedurende de periode van 1 februari 2005 tot en met 30 augustus 2005 hebben zij in totaal 27 mensen opgelicht, waarbij zij hen overtuigden om geldbedragen aan hen over te maken of persoonlijk te overhandigen. Het binnengekomen geld werd vervolgens voor privé-doeleinden gebruikt, waaronder luxe auto’s. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte opzettelijk en bedrieglijk hebben gehandeld, met als doel zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 180 uur. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de gedupeerden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de benadeelde partijen die niet ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering, hun schade bij de burgerlijke rechter kunnen indienen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601976-05
Datum uitspraak: 20 september 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken bij verstek
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Raadsman: mr. S.J. Daniëls, niet uitdrukkelijk gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de -navolgende- motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt stamproces-verbaal, genummerd PL0920/05-012701.
Verdachte en de [medeverdachte], zijn naar aanleiding van de aangiften van oplichting door de politie verhoord. Ten overstaan van de politie hebben zowel verdachte als de medeverdachte een bekennende verklaring afgelegd die er -kort gezegd- op neer komt dat de zij vanwege financiële problemen het idee hebben gekregen om een advertentie te plaatsen onder de naam “Altrecht, buro voor schuldhulpverlening” (pag. 60 en pag. 92). Door valse hoedanigheden (bewindvoerder/curator), logo’s (Altrecht, De Rechtspraak en Justitie) en een titel (meester in de rechten) te gebruiken wisten zij bij mensen het vertrouwen te winnen en hen te overtuigen om geld op zijn bankrekening te laten storten, dan wel aan hun persoonlijk te overhandigen (pag. 65, 66, 92 en 93). Het binnengekomen geld hebben zij vervolgens gebruikt voor privé-doeleinden (pag. 59 en 72).
Van voornoemde werkwijze hebben in totaal 27 mensen aangifte gedaan, waaronder de volgende in de tenlastelegging genoemde personen:
- [Aangever A] (pag. 152-165)
- [Aangever B] (pag. 206-216)
- [Aangever C] (pag. 218-233)
- [Aangever D] (pag. 240-248)
- [Aangever E] (pag. 251-279)
- [Aangever F] (pag. 281-297)
- [Aangever G] (pag. 332-349).
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde werkwijze onomstotelijk vast staat dat verdachte en haar mededader van begin af aan het oogmerk hebben gehad om middels de hiervoor omschreven werkwijze diverse mensen op te lichten en zodoende op een eenvoudige manier geld te verwerven. Weliswaar hebben verdachte en haar mededader enkele rekeningen aan schuldeisers voldaan, doch enkel in het geval dat alarmbellen bij schuldeisers gingen rinkelen en zodoende voortzetting van hun malafide praktijken in gevaar zou kunnen komen (pag. 60). Ook maakte haar mededader geld over om de gedupeerden zoet te houden en zij zodoende geen argwaan zouden krijgen (pag. 61 en 69).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
zij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2005 tot en met 30 augustus 2005,
op diverse nader te noemen plaatsen en/of [A.] en/of [Z.] althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk om zich en
een ander wederrechtelijk te bevoordelen
telkens door het aannemen van een valse naam en / of van een valse
hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgrepen en / of door
een samenweefsel van verdichtsels
de hierna te noemen personen hebben bewogen tot de afgifte van de hierna
te noemen geldbedragen, althans een hoeveelheid geld
hebbende verdachte en / of haar mededader toen aldaar telkens met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en / of
listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid,
- aan de hierna te noemen personen en andere personen, zich gepresenteerd
door middel van krantenadvertenties als "Altrecht, buro voor schuldhulpverlening"
en
- aan de hierna te noemen personen per post en/of per telefoon en/of tijdens
huisbezoeken zich uitgegeven als curator en/of bewindvoerder en/of zaakwaarnemer
en/of schuldhulpverlener en/of meester in de rechten en
- aan de hierna te noemen personen brieven en/of formulieren toegestuurd en/of
overhandigd met de naam en/of de logo van Altrecht en/of De Rechtspraak en/of Justitie en
- aan de hierna te noemen personen brieven en formulieren toegestuurd en/of
overhandigd, waarin onder andere staat dat de hierna te noemen personen
* vanaf die datum onder beschermbewind staan van de kantonrechter en/of
* dat ze goedgekeurd zijn middels een "Papostoetsing" bij Justitie en daarom
aangenomen zijn voor een traject in de schuldsanering en/of
* dat ze hun salaris/inkomen moeten storten op het bankrekeningnummer van de
bewindvoerder (te weten xx.xx.xx.581 bij de Fortis Bank) en/of
- de hierna te noemen personen een of meer formulier(en)
laten invullen en/of laten ondertekenen met als doel dat verdachte en/of zijn
mededader zich zouden opwerpen als bewindvoerder van de hierna te noemen
personen en
- tegen de hierna te noemen personen gezegd dat zij, verdachte en haar
mededader alle vaste lasten van de hierna te noemen personen zullen betalen
en alles zullen regelen,
waardoor een of meer van de hierna te noemen personen, in de hierna nader
te noemen periode, in de hierna nader te noemen plaatsen, telkens werden
bewogen tot afgifte van (de hierna te noemen) geldbedrag(en):
A. ([Aangever A]; aangifte 4), in de periode van 2 april 2005 tot en met 1 augustus 2005, te [woonplaats], een totaalbedrag van (ongeveer) Euro 665,40;
B. ([Aangever B]; aangifte 7), in de periode van 25 mei 2005 tot en met 30 juli 2005, te [woonplaats], een totaalbedrag van (ongeveer) Euro 769,40;
C. ([Aangever C]; aangifte 8), in de periode van 1 mei 2005 tot en met 29 juli 2005, te [woonplaats], een totaalbedrag van (ongeveer) Euro 6.689,69;
D. ([Aangever D]; aangifte 10), in de periode van 10 mei 2005 tot en met 30 juli 2005, te [woonplaats], een totaalbedrag van (ongeveer) Euro 2.844,11;
E. ([Aangever E]; aangifte 11), in de periode van 11 mei 2005 tot en met 29 juli 2005, te [woonplaats], een totaalbedrag van (ongeveer) Euro 4.731,51;
F. ([Aangever F]; aangifte 12), in de periode van 19 mei 2005 tot en met 8 augustus 2005, te [woonplaats], een totaalbedrag van (ongeveer) Euro 1.240,65;
G. ([Aangever G]; aangifte 15), in de periode van 17 mei 2005 tot en met 3 augustus 2005, te [woonplaats].
De rechtbank merkt op dat zij in de bewezenverklaring de plaatsen Z. (woonplaats van verdachte en medeverdachte) en A. (vestigingsplaats van kantoor) heeft toegevoegd, omdat de officier van justitie met de aanduiding “althans in Nederland” naar de rechtbank begrijpt mede beoogd heeft de pleegplaats van waaruit verdachte en haar medeverdachte opereerden aan te duiden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt.
Nu verdachte de feiten heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met 22 ad informandum gevoegde feiten, zoals vermeld op bladen 3 en 4 in bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte deed zich samen met haar vriend voor als een bonafide instelling in schuldhulpverlening en zij wisten middels het gebruik van bekende logo’s van onder andere “de rechtspraak” en “justitie” het vertrouwen van mensen te winnen. Verdachte en haar mededader kwamen vervolgens met die personen overeen dat zij geldbedragen aan hun deden toekomen en dat zij zorg zouden dragen voor de schulden van die personen. Verdachte en haar mededader hebben zich echter nimmer om de schulden van de gedupeerde bekommerd. Integendeel. Verdachte en haar mededader hadden enkel oog voor hun eigen financiële gewin en hebben het aan hun toevertrouwde geld grotendeels besteed aan privé-doeleinden, waaronder luxe auto’s. Door het wekken van vertrouwen en het doen voorkomen dat de financiële situatie van het slachtoffers aanzienlijk zou verbeteren heeft verdachte op een schandelijke en doortrapte wijze misbruik gemaakt van de situatie waarin de gedupeerde personen zich bevonden. Verdachte heeft diverse personen groot persoonlijk leed berokkend en zij worden met de ernstige financiële gevolgen nog dagelijks geconfronteerd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 november 2005, waaruit blijkt dat de verdachte geen vermelding heeft op voornoemd uittreksel;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 1 november 2006, opgemaakt door C. Kater, reclasseringswerker;
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde dat verdachte
zich gedurende de proeftijd van 2 jaren dient te gedragen naar de aanwijzingen van
de Reclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van een budgetteringscursus,
alsmede de hieronder weergegeven bijzondere “gedragsvoorwaarde”namelijk
betaling van schadevergoeding aan de volgende benadeelde partijen genoemd onder
de ad-informandum gevoegde feiten: [Aangever H], [Aangever I], [Aangever J], [Aangever K], [Aangever L], [Aangever M], [Aangever N] en [Aangever O];
ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen die genoemd zijn op de dagvaarding stelt de officier zich op de navolgende standpunten:
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Aangever A] tot een bedrag van € 665,40 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Aangever B] tot een bedrag van € 893,31 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Aangever C] tot een bedrag van € 6.689,69 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Aangever D] tot een bedrag van € 2.719,11 met oplegging van schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Aangever E] tot een bedrag van € 4.731,51 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Aangever F] tot een bedrag van € 1.240,65 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Aangever G] tot een bedrag van € 1.375,76 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
het in beslag genomen geldbedrag dient naar het oordeel van de officier van justitie te
worden geretourneerd aan de rechthebbende, zijnde de 24 benadeelden, als genoemd in de
aangifte 2 t/m 22 en 24, 25 en 26, in die zin dat het naar evenredigheid verdeeld dient te
worden over alle benadeelden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
Het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier gevorderd is, zou op grond van de bewezenverklaarde feiten alleszins aangewezen zijn, doch de rechtbank ziet daar thans van af gelet op de ouderdom van de feiten, de enigszins ondergeschikte rol van verdachte ten opzichte van haar medeverdachte, de zorg die verdachte heeft over haar nog zeer jonge dochtertje, het feit dat verdachte first offender is en het gegeven dat verdachte bij het executeren van een langdurige gevangenisstraf niet in staat zal zijn de door de bewezenverklaarde feiten veroorzaakte schade te vergoeden. Nu het een groot aantal gedupeerden betreft acht de rechtbank het ook in hun belang dat verdachte zo spoedig mogelijk een aanvang kan maken met terugbetaling. Tegenover al deze in het voordeel van de verdachte wegende factoren staat dat de verdachte kennelijk niet bereid is geweest om in het openbaar verantwoording af te leggen, terwijl dit gezien de ernst van de feiten wel op haar weg had gelegen. Weliswaar heeft zij tegenover de politie openheid van zaken gegeven, maar het toetsen van het daadwerkelijke schuldbesef bij verdachte is voor de rechtbank niet mogelijk geweest.
Bewaring in beslag genomen goederen:
De rechtbank zal met betrekking tot het in beslag genomen geldbedrag van € 22.208,47 de bewaring van dit bedrag ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De vorderingen van de benadeelde partijen [Aangever H], [Aangever I], [Aangever J], [Aangever K], [Aangever L], [Aangever M], [Aangever N] en [Aangever O]
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van hun vorderingen. De vorderingen strekken tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van ad informandum gevoegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat als bijzondere voorwaarde bij een eventuele voorwaardelijke gevangenisstraf de verplichting aan verdachte wordt opgelegd om (een deel van) de schade van de hiervoor in de “kop” genoemde benadeelde partijen te vergoeden. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er in dit geval ingevolge artikel 14c lid 2 sub 5 sprake is van een nauw verband tussen de ten laste gelegde feiten en de ad-informandum gevoegde feiten en derhalve vergoeding van de geleden schade mogelijk is.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 14c lid 2 sub 5 van het Wetboek van Strafrecht impliciet de mogelijkheid biedt om als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf de verdachte de schade te laten vergoeden die is opgetreden ten gevolge van een ad informandum gevoegd feit. Uit het systeem van de wet volgt dat een dergelijk “gedragsvoorwaarde” betrekking dient te hebben op een van de bewezen verklaarde strafbare feiten. Het opleggen van een schadevergoedingsplicht ten aanzien van ad informandum gevoegde feiten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleen mogelijk indien een nauw verband aanwezig is tussen een bewezen verklaard ten laste gelegd feit en de via een gedragsvoorwaarde op te leggen schadevergoedingsplicht ter zake van de betreffende ad informandum gevoegde feiten.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat van een dergelijk nauw verband in deze zaak sprake is. De werkwijze van verdachte en haar mededader was immers ten aanzien van de personen genoemd in de tenlastelegging niet anders dan de werkwijze ten aanzien van de personen die genoemd worden onder de ad-informandum gevoegde feiten en het is bovendien goed mogelijk dat binnengekomen geld van zowel de in de tenlastelegging genoemde personen als voor de onder de ad-informandum genoemde personen gebruikt is om rekeningen te betalen van zowel de een als de ander.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in deze zaak wettelijk wel mogelijk is een bijzondere voorwaarde, bestaande uit het betalen van een vergoeding van geleden schade ten gevolge van de ad informandum gevoegde feiten, bij een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar acht het echter met het oog op zowel de verdachte als de benadeelde partijen niet opportuun om in dit geval een dergelijke “gedragsvoorwaarde” te koppelen aan een voorwaardelijke straf. Het valt immers niet te verwachten dat de verdachte en haar medeverdachte -gelet op de persoonlijke omstandigheden, de op te leggen straffen en hieronder vermelde toegewezen vorderingen- kunnen voldoen aan een dergelijke “gedragsvoorwaarde”, zodoende zou verdachte in gebreke blijven om de (eventuele) toegewezen bedragen te voldoen en dit zou vervolgens ontegenzeggelijk leiden tot omzetting van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Daarnaast is de “gedragsvoorwaarde” weinig zinvol voor de benadeelde partijen, aangezien met het opleggen van de voorwaarde geen executoriale titel wordt verschaft.
De benadeelde partijen [Aangever H], [Aangever I], [Aangever J], [Aangever K], [Aangever L], [Aangever M], [Aangever N] en [Aangever O] zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering met bepaling dat hun vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij [Aangever A]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van
€ 1.665,40 wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 665,40 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [Aangever B]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van
€ 893,31 wegens materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten.
De vordering zal tot een totaalbedrag van € 769,40 worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [Aangever C]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een totaalbedrag van € 8.827,30.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten.
De vordering zal tot een bedrag van € 6.689,69 worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [Aangever D]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van
€ 2.719,11 wegens materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten.
De vordering zal tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [Aangever E]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een totaalbedrag van € 30.000,00.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten.
De vordering zal tot een bedrag van € 4.731,51 worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [Aangever F]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van
€ 1.240,65.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [Aangever G]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van
€ 5.916,22 wegens materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten.
De vordering zal tot een totaalbedrag van € 4.165,00 worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Gelast de bewaring van € 22.208,47 ten behoeve van de rechthebbende.
Bepaalt dat de benadeelde partijen [Aangever H], [Aangever I], [Aangever J], [Aangever K], [Aangever L], [Aangever M], [Aangever N] en [Aangever O] niet-ontvankelijk zijn in hun vordering en dat hun vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [Aangever A], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van € 665,40 (zegge zeshonderdvijfenzestig euro en veertig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 665,40 (zegge zeshonderdvijfenzestig euro en veertig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [Aangever B], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van € 769,40 (zegge zevenhonderdnegenenzestig euro en veertig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 769,40 (zegge zevenhonderdnegenenzestig euro en veertig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [Aangever C], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van
€ 6.689,69 (zegge zesduizendzeshonderdnegenentachtig euro en negenenzestig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 6.689,69 (zegge zesduizendzeshonderdnegenentachtig euro en negenenzestig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [Aangever D], wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van € 2.719,11 (zegge tweeduizendzevenhonderdnegentien euro en elf cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 2.719,11 (zegge tweeduizenzevenhonderdnegentien euro en elf cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 43 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [Aangever E], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van
€ 4.731,51 (zegge vierduizendzevenhonderdéénendertig euro en éénenvijftig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 4.731,51 (zegge vierduizendzevenhonderdéénendertig euro en éénenvijftig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 53 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [Aangever F], wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van € 1.240,65 (zegge duizendtweehonderveertig euro en vijfenzestig cent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 1.240,65 (zegge duizendtweehonderveertig euro en vijfenzestig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [Aangever G], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een bedrag van
€ 4.165,00 (zegge vierduizendhonderdvijfenzestig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door de mededader is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 4.165,00 (zegge vierduizendhonderdvijfenzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of de mededader voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.K. van Riemsdijk, P.J.M. Mol en G.A. Bos, bijgestaan door J.J. Veldhuizen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2007.
Mr. G.A. Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.