ECLI:NL:RBUTR:2007:BB4197

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
217053/ HA ZA 06-1915
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van derden jegens werkgever van een frauderende werknemer

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap OTIS B.V. betaling van schadevergoeding van twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], in verband met frauduleuze handelingen van een werknemer, [betrokkene]. De rechtbank Utrecht oordeelde dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig had gehandeld door haar bankrekening ter beschikking te stellen aan [betrokkene], die op frauduleuze wijze geld van OTIS had overgemaakt naar verschillende rekeningen. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde sub 1] op de hoogte was van de frauduleuze activiteiten en dat zij daar zelfs op had aangedrongen. Hierdoor was zij aansprakelijk voor de schade die OTIS had geleden.

Ten aanzien van [gedaagde sub 2] oordeelde de rechtbank dat zij, hoewel zij slechts 17 jaar oud was, ook verwijtbaar had gehandeld. [gedaagde sub 2] had een bedrag van EUR 22.234,97 ontvangen van [betrokkene] en had dit bedrag op verzoek van hem overgemaakt naar zijn rekeningen, zonder te onderzoeken waarom dit geld op haar rekening was gestort. De rechtbank vond dat zij had moeten inzien dat de gang van zaken verdacht was en had moeten handelen om OTIS te waarschuwen. Hierdoor was ook [gedaagde sub 2] aansprakelijk voor de schade aan OTIS.

De rechtbank veroordeelde [gedaagde sub 2] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De zaak benadrukt de zorgplicht van derden in situaties van fraude en de verantwoordelijkheden die zij hebben ten opzichte van benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 217053 / HA ZA 06-1915
Vonnis in hoofdzaak van 19 september 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OTIS B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
procureur mr. C.W. Inden,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J. Ran,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R. Vleugel.
Partijen zullen hierna Otis, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 februari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 3 mei 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [Gedaagde sub 1] is van april 2000 tot en met april 2004 gehuwd geweest met de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]). [gedaagde sub 2] is een nichtje van [betrokkene]. [gedaagde sub 2] heeft in 2003 4 maanden stage gelopen bij Otis.
2.2. Op 23 november 2004 is [betrokkene], destijds werknemer van Otis, aangehouden in verband met oplichting van, en diefstal en/of verduistering van gelden bij Otis. [betrokkene] heeft in totaal een bedrag van EUR 581.936,85 van Otis overgeboekt naar verschillende bankrekeningen, waaronder de bankrekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Na zijn aanhouding is een bedrag van EUR 158.706,13 teruggeboekt. Otis heeft zich in de strafprocedure tegen [betrokkene] gevoegd als benadeelde partij en haar vordering op [betrokkene] voor een bedrag van EUR 423.230,72 toegewezen gekregen.
2.3. [Betrokkene] heeft een bedrag van EUR 181.146,28 van Otis overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde sub 1]. Daarvan is een bedrag van EUR 119.146,28 doorgeboekt naar bankrekeningen van [betrokkene] en een bedrag van EUR 62.000,00 in contanten opgenomen.
2.4. Op 19 februari 2004 heeft [betrokkene] een bedrag van EUR 22.234,97 op de bankrekening van [gedaagde sub 2] overgemaakt. [gedaagde sub 2] heeft kort daarop, op verzoek van [betrokkene] een bedrag van EUR 22.000,- overgemaakt naar drie verschillende bankrekeningen van [betrokkene].
3. Het geschil
3.1. Otis vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van EUR 181.146,28, vermeerderd met rente en kosten, en van [gedaagde sub 2] tot betaling van EUR 22.234,97, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [Gedaagde sub 1] hebben ieder afzonderlijk verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.1. Volgens Otis heeft [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens haar gehandeld, omdat [gedaagde sub 1] op de hoogte was van de frauduleuze handelingen van [betrokkene] en zij daar zelfs op heeft aangedrongen, terwijl zij voorts haar bankrekening voor het uitvoeren van die frauduleuze handelingen aan [betrokkene] ter beschikking heeft gesteld. Otis heeft subsidiair aangevoerd dat [gedaagde sub 1] verantwoordelijk is voor het beheer en gebruik van haar bankrekening. Door een derde ([betrokkene]) zonder enig toezicht toegang te verschaffen tot haar rekening, heeft [gedaagde sub 1] willens en wetens het risico aanvaard dat [betrokkene] misbruik van die rekening zou maken. Zodoende heeft [gedaagde sub 1] volgens Otis onrechtmatig jegens haar gehandeld.
[gedaagde sub 1] betwist dat zij heeft gehandeld als door Otis gesteld.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] – in ieder geval – onrechtmatig heeft gehandeld als komt vast te staan dat zij op de hoogte was van de frauduleuze handelingen van [betrokkene], zij daar op heeft aangedrongen en zij haar bankrekening voor het uitvoeren van die frauduleuze handelingen aan [betrokkene] ter beschikking heeft gesteld. Otis beroept zich op de rechtsgevolgen van deze door haar gestelde feiten en omstandigheden. Zij draagt daarom op grond van artikel 150 Rv de bewijslast daarvoor. Nu [gedaagde sub 1] de stellingen van Otis gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank Otis overeenkomstig haar bewijsaanbod toelaten deze feiten en omstandigheden te bewijzen. De rechtbank merkt in dit kader thans reeds op dat, als Otis er niet in slaagt alle feiten en omstandigheden te bewijzen waarvan haar het bewijs wordt opgedragen, dit niet zonder meer met zich brengt dat [gedaagde sub 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Otis. Of [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens Otis heeft gehandeld zal afhangen van de waardering van het door Otis te leveren bewijs en de beoordeling van de door Otis bewezen feiten.
4.3. Voor zover Otis haar vordering – subsidiair – heeft gebaseerd op de stelling dat het voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] moet komen dat [betrokkene] misbruik heeft gemaakt van haar bankrekening, overweegt de rechtbank dat dit dit niet tot toewijzing van de vordering kan leiden. Otis heeft zich immers gebaseerd op de zorgplicht van [gedaagde sub 1] als bankrekeninghouder en in dat verband verwezen naar de algemene voorwaarden van de bank waarbij [gedaagde sub 1] haar bankrekening houdt. Zelfs al zou het zo zijn dat [gedaagde sub 1] onzorgvuldig heeft gehandeld in de zin van de algemene voorwaarden van de bank – wat door [gedaagde sub 1] wordt betwist – dan brengt dit nog niet mee Otis zich daarop jegens [gedaagde sub 1] kan beroepen. De in de algemene voorwaarden genoemde zorgplicht heeft immers betrekking op de verhouding tussen [gedaagde sub 1] en de bank en die norm strekt niet ter bescherming van Otis, zodat schending van deze norm door [gedaagde sub 1] niet tot schadeplichtigheid jegens Otis kan leiden.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.4. Otis heeft haar vordering op [gedaagde sub 2] eveneens gebaseerd op onrechtmatig handelen en daartoe aangevoerd dat [gedaagde sub 2] wist dat het bedrag, dat [betrokkene] op haar ([gedaagde sub 2]’s) bankrekening heeft gestort afkomstig was van Otis, maar dat [gedaagde sub 2] in plaats van het bedrag terug te storten [betrokkene] in de gelegenheid heeft gesteld het geld weg te sluizen naar zijn eigen bankrekeningen.
4.5. [Gedaagde sub 2] heeft erkend dat zij op de hoogte was dat [betrokkene] het bedrag van EUR 22.234,97 heeft overgemaakt op haar bankrekening, [betrokkene] heeft haar immers verteld dat het bedrag op haar bankrekening was gestort. Zij betwist echter te hebben geweten dat [betrokkene] fraude pleegde, alsook dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [gedaagde sub 2] heeft zij tegen [betrokkene] gezegd dat zij er niets mee te maken wilde hebben. [betrokkene] heeft haar er vervolgens toe bewogen om het geld over te maken naar zijn bankrekeningen. [gedaagde sub 2] acht de stelling van Otis dat het voor haar, destijds 17 jaar, mogelijk was om het geld terug te storten naar Otis, niet realistisch.
4.6. Vast staat dat [gedaagde sub 2] heeft gezien dat gelden van Otis op haar bankrekening waren gestort en vast staat ook dat zij dit een vreemde gang van zaken vond en er niets mee te maken wilde hebben. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2] onder de gegeven omstandigheden het op haar rekening betaalde forse bedrag niet klakkeloos had mogen overmaken op de rekeningnummers die [betrokkene] haar doorgaf. Dat zij niet wist dat de gelden niet aan [betrokkene] toebehoorden en dat zij destijds pas 17 jaar oud was, doet hier niet aan af. De gehele gang van zaken was dermate eigenaardig dat van [gedaagde sub 2] verwacht had mogen worden dat zij onderzocht waarom deze gelden door Otis op haar rekening waren gestort en of zij die niet aan Otis diende terug te betalen. Door desondanks op verzoek van [betrokkene] mee te werken aan het wegsluizen van de gelden naar bankrekeningen van [betrokkene], heeft [gedaagde sub 2] jegens Otis verwijtbaar gehandeld. Het verweer van [gedaagde sub 2] dat het voor haar niet mogelijk was om de gelden terug te storten treft geen doel. Niet is komen vast te staan dat [betrokkene] [gedaagde sub 2] onder druk heeft gezet of anderszins heeft belemmerd om de gelden terug te storten. Bovendien had [gedaagde sub 2] in dat geval Otis kunnen waarschuwen.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank, anders dan [gedaagde sub 2], van oordeel dat [gedaagde sub 2] verwijtbaar en daarmee onrechtmatig jegens Otis heeft gehandeld.
4.7. De conclusie is dan ook dat [gedaagde sub 2], door mee te werken aan het wegsluizen van het aan Otis toebehorende geldbedrag en door na te laten Otis hiervan op de hoogte te stellen, jegens Otis onrechtmatig heeft gehandeld. Als gevolg hiervan heeft Otis schade geleden en wel ter hoogte van het door [betrokkene] op 19 februari 2004 gestorte bedrag. [gedaagde sub 2] is hiervoor aansprakelijk en zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag.
4.8. [Gedaagde sub 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van Otis worden begroot op:
- dagvaarding EUR 78,32
- vast recht 490,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.472,32
5. De beslissing
De rechtbank
In de zaak tussen Otis en [gedaagde sub 1]
5.1. draagt Otis op te bewijzen dat [gedaagde sub 1] op de hoogte was van de frauduleuze handelingen van [betrokkene], dat zij daar op heeft aangedrongen, en dat zij haar bankrekening voor het uitvoeren van die handelingen aan [betrokkene] ter beschikking heeft gesteld,
5.2. bepaalt dat, indien Otis het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.W. Wagenaar in het gerechtsgebouw te Utrecht aan het Vrouwe Justitiaplein 1 op woensdag 27 november 2007 van 9:00 tot 12:00 uur,
5.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.4. bepaalt dat Otis, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - en aan de wederpartij moet opgeven,
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
In de zaak tussen Otis en [gedaagde sub 2]
5.7. veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan Otis te betalen een bedrag van EUR 22.234,97 (tweeëntwintigduizend tweehonderdvierendertig euro en zevenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 19 februari 2004 tot de dag van volledige betaling,
5.8. veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Otis tot op heden begroot op EUR 1.472,32,
5.9. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2007.
w.g. griffier w.g. rechter