Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 212460 / HA ZA 06-1216
Vonnis van 8 augustus 2007
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. B.F. Keulen,
de stichting
STICHTING DIAKONESSENHUIS,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
procureur mr. O.L. Nunes.
Eisers zullen hierna respectievelijk [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] genoemd worden. Gedaagde zal hierna het Diakonessenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2006;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2007;
- de akte van eisers;
- de akte van het Diakonessenhuis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij [eiseres sub 2] is op 2 mei 2003 in het Diakonessenhuis, bij een zwangerschapsduur van circa acht weken, door middel van een zuigcurettage een abortus provocatus uitgevoerd. De ingreep werd uitgevoerd door de bij het Diakonessenhuis werkzame gynaecoloog [gynaecoloog].
2.2. Patholoog-anatoom [patholoog-anatoom] heeft op 7 mei 2003 een verslag opgesteld, waarin is opgenomen dat in het curettagemateriaal alleen decidua en geen evident zwangerschapsproduct is aangetroffen.
2.3. Op 13 mei 2003 heeft een nacontrole plaatsgevonden. [gynaecoloog] had op dat moment het rapport van [patholoog-anatoom] nog niet gezien. Bij de nacontrole gingen [eiseres sub 2] en [gynaecoloog] er van uit dat de abortus succesvol was uitgevoerd.
2.4. Op 7 juli 2003 heeft [eiseres sub 2] een zwangerschapstest uitgevoerd. Daaruit bleek dat zij nog steeds zwanger was.
2.5. Op 10 juli 2003 heeft een consult plaatsgevonden van [eiseres sub 2] bij [gynaecoloog]. Er is een controle-echo gemaakt, waarop een compleet kind werd gezien.
2.6. [Eiseres sub 2] is op 27 december 2003 bevallen van een gezonde zoon, genaamd [naam kind] (roepnaam: [naam kind]).
2.7. MediRisk heeft in een brief van 23 februari 2004 aan de raadsman van eisers geschreven:
“Wij kunnen aansprakelijkheid erkennen voor eventuele schade die uw cliënte lijdt of zou lijden als gevolg van het feit dat door onze verzekerde geen nadere actie is ondernomen naar aanleiding van de PA-uitslag.”
3. Het geschil
3.1. Eisers vorderen – samengevat – veroordeling van het Diakonessenhuis tot betaling van EUR 94.432,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, alsmede tot betaling van een bedrag van EUR 15.445,93 vanwege gemaakte buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Eisers stellen zich op het standpunt dat het Diakonessenhuis aansprakelijk is jegens hen, omdat [gynaecoloog] naar aanleiding van het rapport van [patholoog-anatoom] van 7 mei 2003 heeft nagelaten een controle-echo te laten maken. Als dat wel was gebeurd, zou eerder zijn ontdekt dat [eiseres sub 2] nog zwanger was en hadden eisers kunnen besluiten opnieuw een zuigcurettage te laten plaatsvinden. Het was toen nog mogelijk op die wijze een abortus uit te voeren, maar op 10 juli 2003 – na circa 18 weken zwangerschap – niet meer. Eisers stellen dat er een verschil bestaat tussen een abortus bij 8 weken en een abortus bij 18 weken en dat hun niet kan worden tegengeworpen dat zij – toen bleek dat [eiseres sub 2] al 18 weken zwanger was – er niet voor hebben gekozen alsnog een abortus te laten uitvoeren. De gevorderde schade bestaat uit de extra kosten die eisers hebben gemaakt en zullen moeten maken nu hun gezin niet uit vier maar uit vijf kinderen bestaat.
3.3. Het Diakonessenhuis betwist dat er causaal verband bestaat tussen de door [gynaecoloog] gemaakte fout en de door eisers gevorderde schade. Volgens het Diakonessenhuis was het op 10 juli 2003, toen gebleken was dat [eiseres sub 2] nog zwanger was, nog steeds mogelijk tot abortus over te gaan. Eisers hebben er toen echter voor gekozen geen (tweede) abortus te ondergaan maar de zwangerschap te voldragen. De gevorderde schade is daardoor geen gevolg van de door [gynaecoloog] gemaakte fout maar van de keuze die eisers zelf gemaakt hebben. Voorts betwist het Diakonessenhuis de gevorderde schade.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [gynaecoloog] een medische fout heeft gemaakt door geen nadere actie te nemen naar aanleiding van het verslag van [patholoog-anatoom]. Evenmin is in geschil dat het, als [gynaecoloog] de medische fout niet had gemaakt, mogelijk was geweest de abortus alsnog uit te voeren door middel van een zuigcurettage. Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of er causaal verband bestaat tussen de medische fout en de door eisers gevorderde schade of dat de schade het gevolg is van het besluit van eisers om geen tweede abortus te laten plaatsvinden.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat het feit dat eisers opnieuw, en wel toen [eiseres sub 2]’ zwangerschap inmiddels tien weken verder was gevorderd, voor de keuze zijn komen te staan om een abortus te laten uitvoeren een direct gevolg is van de door [gynaecoloog] gemaakte fout. De rechtbank is van oordeel dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de oorspronkelijke keuze van eisers om tot abortus over te gaan en de keuze waarvoor zij zich gesteld zagen toen op 7 juli 2003 bleek dat [eiseres sub 2] nog zwanger was. De zwangerschap van [eiseres sub 2] bevond zich op dat moment immers in een aanmerkelijk verder gevorderd stadium, waarbij het kind zich in een andere ontwikkelingsfase bevond. Bovendien was een abortus door middel van een zuigcurettage in dit stadium van de zwangerschap niet meer mogelijk.
De rechtbank is van oordeel dat in het dilemma waarvoor eisers zich toen geplaatst zagen, te weten of zij onder de gegeven – gewijzigde – omstandigheden al dan niet alsnog tot abortus over zouden gaan, objectief gezien geen juiste of verkeerde keuze te maken is. Die keuze is hoogstpersoonlijk en leent zich niet voor toetsing door de rechter. De rechtbank is daarom van oordeel dat het feit dat eisers wellicht geen of minder schade geleden zouden hebben als hun keuze anders was uitgevallen, gezien de aard van die keuze niet aan hen kan worden tegengeworpen. Nu het aan de fout van [gynaecoloog] te wijten is dat eisers voor het hiervoor bedoelde dilemma werden geplaatst, en de keuze die zij daarin hebben gemaakt niet aan hen tegengeworpen kan worden, is de rechtbank van oordeel dat de door eisers dientengevolge geleden schade een gevolg is van de medische fout.
Hiermee verwerpt de rechtbank de stelling van het Diakonessenhuis dat niet de medische fout maar de eigen keus van eisers tot de schade heeft geleid, of dat er sprake zou zijn van proportionele aansprakelijkheid. Met deze stelling legt het Diakonessenhuis immers impliciet aan zijn verweer ten grondslag dat eisers een andere keuze hadden moeten maken. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt zij het Diakonessenhuis daarin niet.
4.3. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het Diakonessenhuis aansprakelijk is voor de door eisers als gevolg van de gemaakte fout geleden schade. Eisers stellen dat hun schade EUR 109.877,93 bedraagt, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
1. Extra kosten in verband met de zwangerschap EUR 285,00
2. Kosten direct na de bevalling EUR 193,00
3. Kosten baby-uitzet EUR 1.575,00
4. Verlies van arbeidsvermogen [eiseres sub 2] EUR 2.552,00
5. Diverse aanpassingen EUR 12.600,00
6. Kosten in verband met opvoeding/verzorging [naam kind ] EUR 77.127,00
7. Telefoon/portokosten EUR 100,00
8. Onvoorzien p.m.
9. Wettelijke rente p.m.
10. Buitengerechtelijke kosten EUR 15.445,93
Totaal EUR 109.877,93
4.4. Het Diakonessenhuis heeft geen verweer gevoerd tegen de door eisers gevorderde schadeposten 1 (extra kosten in verband met de zwangerschap) en 7 (telefoon/portokosten). De rechtbank zal deze schadeposten daarom toewijzen.
4.5. Eisers vorderen verschillende bedragen als vergoeding van extra kosten die zij hebben gemaakt of nog zullen gaan maken in verband met de geboorte, opvoeding en verzorging van [naam kind]. Onder die noemer kunnen de posten 2, 3, 5 en 6 worden gebracht. Zij baseren zich daarbij onder meer op berekeningen die zijn opgenomen in de door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (“Nibud”) gepubliceerde “Geldwijzer”.
4.6. Voor wat betreft de post “kosten in verband met opvoeding/verzorging [naam kind]” zijn eisers uitgegaan van de door het Nibud gepubliceerde “Geldwijzer, kinderen tot 12 jaar” en “Geldwijzer Scholieren”. In deze publicaties is opgenomen wat de gemiddelde kosten zijn die in een gezin worden gemaakt ten behoeve van kinderen tot 12, respectievelijk 18 jaar. Uitgaande van het netto gezinsinkomen per maand en het aantal kinderen, is berekend hoeveel gemiddeld in totaal aan de kinderen wordt besteed. De tabellen gaan op voor gezinnen tot en met vier kinderen. Uit die overzichten blijkt dat bij een maximuminkomen van EUR 4.000,00, gemiddeld EUR 1.600,00 per maand aan vier kinderen wordt besteed. Dat betekent volgens eisers een bedrag van ongeveer EUR 400,00 per kind. Uitgaande van enig extra voordeel bij een vijfde kind, komen zij vervolgens op een bedrag van EUR 350,00 per maand aan kosten voor hun zoon [naam kind].
4.7. Hoewel het door eisers bij de berekeningen gehanteerde gezinsinkomen boven het in het overzicht van het Nibud opgenomen maximum ligt, kan het Diakonessenhuis zich erin vinden dat van het in dat overzicht opgenomen maximum wordt uitgegaan. Het Diakonessenhuis kan zich echter niet vinden in de berekening van de kosten van het vijfde kind zoals eisers die voorstaan. Het Diakonessenhuis heeft er in dat verband op gewezen dat uit dezelfde Nibud-normen blijkt dat de kosten per kind relatief gezien afnemen naarmate het gezin groter wordt. Partijen zijn het erover eens dat de tabellen in de Geldwijzer geen berekening geven van de gemiddelde kosten van vijf kinderen. Het Diakonessenhuis heeft bij conclusie van antwoord gewezen op een rapport van het Nibud uit 2003 naar aanleiding van onderzoek naar de kosten van kinderen in grote gezinnen, waarin staat dat de kosten van vier inwonende kinderen gemiddeld 39% van het totaal besteedbare inkomen innemen en de kosten van vijf inwonende kinderen gemiddeld 41%. Het Diakonessenhuis meent dan ook dat de gemiddelde extra kosten van het vijfde kind 2% van het gezinsinkomen belopen. Uitgaande van het door eisers gestelde netto gezinsinkomen van EUR 4.700,00, komen zij op een bedrag van EUR 94,00 per maand aan extra kosten.
Eisers hebben in reactie hierop aangevoerd dat het schaalvoordeel waardoor de extra kosten van een vijfde kind relatief lager zouden zijn, in hun geval niet opgaat omdat hun vijfde kind slechts ruim een jaar jonger is dan het vierde kind zodat zij niet alle “babyspullen” van het vierde kind voor het vijfde hebben kunnen gebruiken. Zij stellen zich voorts op het standpunt dat hun gezinsinkomen niet goed vergelijkbaar is met het inkomen waar de Nibud-berekeningen op gebaseerd zijn en dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met een eventuele latere wijziging van het inkomen.
4.8. Het standpunt van eisers komt er op neer dat in hun concrete situatie de kosten hoger zijn dan gemiddeld omdat hun vijfde kind kort na het vierde is geboren, zodat niet van de gemiddelde (extra) kosten van een vijfde kind moet worden uitgegaan. De rechtbank volgt hen niet in dit betoog. Dat hun berekening, die evenzeer is gebaseerd op door het Nibud berekende gemiddeldes, beter aansluit bij de in hun geval in concreto geleden schade, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende duidelijk geworden. Eisers hebben een paar voorbeelden gegeven van kosten die zij (opnieuw) voor hun vijfde kind hebben moeten maken, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat in zijn algemeenheid de berekende gemiddelde totalen – en in het bijzonder de relatieve afname in extra kosten – niet opgaan indien kinderen niet veel in leeftijd schelen.
4.9. Eisers hebben de door het Diakonessenhuis aan de hand van het Nibud rapport over de kosten van kinderen in grote gezinnen aangevoerde percentages niet betwist. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat het genoemde percentage van 39% van het netto gezinsinkomen bij een gezin van vier kinderen aansluit bij de in de geldwijzer genoemde bedragen. De rechtbank zal het er daarom op houden dat – zoals het Diakonessenhuis heeft gesteld – de gemiddelde kosten van vier kinderen per maand neerkomen op 39% van het netto gezinsinkomen per maand, en van vijf kinderen op 41% van het netto gezinsinkomen per maand, bij een gezinsinkomen van maximaal EUR 4.000,00 netto per maand.
4.10. Tussen partijen is niet in geschil dat het netto gezinsinkomen van eisers EUR 4.700,00 per maand bedraagt. Het Diakonessenhuis heeft gesteld dat bij een hoger gezinsinkomen dan het in de Geldwijzer gehanteerde maximale netto inkomen van EUR 4.000,00, het aan de kinderen bestede percentage van het inkomen verhoudingsgewijs afneemt. Dit standpunt – dat er voor dit geval op neerkomt dat de gemiddelde kosten voor het vijfde kind minder zijn dan 2%, nu het inkomen van eisers hoger is dan EUR 4.000,00 – hebben eisers niet weersproken en komt de rechtbank overigens ook aannemelijk voor. Nu het Diakonessenhuis er – zoals hiervoor reeds is overwogen – mee instemt dat in het voordeel van eisers desondanks wordt uitgegaan van 2% van het netto inkomen van eisers zal de rechtbank van dat percentage bij de schadeberekening uitgaan.
Dit komt neer op een bedrag van EUR 94,00 per maand aan extra kosten, zijnde EUR 1.128,00 per jaar. Over 18 jaar is de schade dan EUR 20.304,00, waarvan de kinderbijslag moet worden afgetrokken. Het Diakonessenhuis heeft onbetwist gesteld dat deze over 18 jaar EUR 17.704,48 zal bedragen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de schade in verband met de kosten die eisers extra maken voor hun vijfde kind in redelijkheid kunnen worden begroot op EUR 20.304,00 – EUR 17.704,48 = EUR 2.599,52.
4.11. Voor wat betreft de kosten die eisers moeten maken als [roepnaam] 18 en ouder is, hebben eisers aansluiting gezocht bij de Geldwijzer Studenten. Daarin is opgenomen dat de kosten van een thuiswonende MBO-student gemiddeld EUR 503,35 per maand zijn, terwijl de kosten van een uitwonende HBO/WO-student gemiddeld EUR 733,20 bedragen. Eisers gaan er op basis hiervan van uit dat zij gedurende zes jaar EUR 700,00 per maand zullen moeten betalen aan/ten behoeve van [naam kind].
4.12. De rechtbank acht het aannemelijk dat eisers ook vanaf zijn 18de nog enige tijd kosten zullen maken voor [naam kind]’s levensonderhoud. In de Geldwijzer Studenten zijn echter niet de kosten opgenomen die ouders gemiddeld maken ten behoeve van een studerend kind, maar is een gemiddelde opgenomen van de kosten die studenten zelf maandelijks hebben. Daartegenover ontvangen studenten studiefinanciering en kunnen zij zelf geld bijverdienen of een lening afsluiten ter financiering van een studie. Het is dus niet zonder meer vanzelfsprekend dat eisers alle kosten die een student volgens de Geldwijzer Studenten maakt, voor [naam kind] zouden betalen. Voorts is niet vanzelfsprekend dat [naam kind] tot zijn 24ste zal studeren en dat eisers tot die leeftijd kosten zullen hebben. Feiten en omstandigheden die die conclusies zouden rechtvaardigen zijn ook niet gesteld of gebleken. Gezien al het hiervoor overwogene begroot de rechtbank de schade die eisers lijden thans – rekening houdende met de kapitalisatie van het schadebedrag – op EUR 7.500,00.
4.13. Het Diakonessenhuis stelt zich op het standpunt dat de door eisers gevorderde posten 2 (kosten direct na de bevalling) en 3 (kosten baby-uitzet) reeds bij de Nibud-normen zijn inbegrepen. Eisers hebben dit niet betwist. De rechtbank zal deze posten daarom bij de schadeberekening buiten beschouwing laten.
4.14. Ook voor wat betreft de kosten die eisers onder post 5 hebben gevorderd, heeft het Diakonessenhuis zich op het standpunt gesteld dat die reeds zijn verdisconteerd in de gehanteerde Nibud-normen. Het gaat om de extra kosten die verband houden met het maken van een eigen kamer voor [naam kind] en de extra kosten van de grotere auto.
De rechtbank stelt voorop dat uit de overgelegde Geldwijzers niet is af te leiden dat in de daarin opgenomen berekeningen mede de kosten van het verbouwen van een huis of de aanschaf van een grotere auto naar aanleiding van de geboorte van een kind omvatten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat voorzover komt vast te staan dat dergelijke kosten in dit geval daadwerkelijk zijn of zullen worden gemaakt vanwege de geboorte van [naam kind], die kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
4.15. Het Diakonessenhuis heeft niet betwist dat eisers kosten hebben gemaakt aan de verbouwing van hun huis, noch dat die kosten EUR 2.600,00 hebben bedragen. Deze kosten komen de rechtbank – voor de door eisers beschreven en door het Diakonessenhuis niet betwiste – werkzaamheden niet onredelijk voor. De rechtbank zal deze post derhalve toewijzen.
4.16. Eisers stellen voor wat betreft de autokosten dat zij op jaarbasis EUR 939,00 meer betalen dan als zij geen vijfde kind zouden hebben gekregen. Dat bedrag is gebaseerd op een vergelijking tussen de gemiddelde kosten op jaarbasis van de auto die zij inmiddels hebben aangeschaft en de kosten van een lichtere auto waarvan zij kennelijk menen dat die zou hebben volstaan bij vier kinderen. Zij vorderen deze kosten (gekapitaliseerd) over 10 jaar en voegen daar nog als schadecomponent aan toe dat zij hun vorige auto eerder hebben moeten verkopen dan zonder de geboorte van [roepnaam] nodig was geweest. In totaal vorderen zij daarom EUR 10.000,00 aan extra autokosten.
Het Diakonessenhuis heeft deze post betwist en aangevoerd dat bij een eventuele berekening rekening moet worden gehouden met het feit dat de door eisers gekochte Renault Espace ten tijde van de aanschaf slechts drie jaar oud was, terwijl de ingeruilde Volvo op dat moment reeds 14 jaar oud was.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers deze post onvoldoende onderbouwd. Het is de rechtbank zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, immers niet duidelijk waarom een gezin van 2 volwassenen en 4 kinderen met een lichtere (en daardoor goedkopere) auto zou kunnen volstaan dan een gezin van 2 volwassenen en 5 kinderen. Ook de schadecomponent dat eisers hun vorige auto eerder hebben moeten verkopen dan zonder de geboorte van [naam kind] nodig was geweest hebben zij onvoldoende nader onderbouwd. De rechtbank zal die kostenpost daarom afwijzen.
Post 4 (verlies van arbeidsvermogen [eiseres sub 2])
4.17. Eisers onderbouwen deze post als volgt. [eiseres sub 2] heeft samen met mevrouw [naam] een praktijk voor kinderpsychologie. In het jaar 2004 is [eiseres sub 2] gedurende drie maanden niet werkzaam geweest. In dat jaar is een omzet gerealiseerd van EUR 17.865,00. Nu [eiseres sub 2] in dat jaar 9 maanden heeft gewerkt en [naam] 12, dient het bedrag van EUR 17.865,00 gedeeld te worden door (12+9 =) 21 om de omzet per maand te berekenen. Die omzet per maand is EUR 850,71. [eiseres sub 2] heeft die omzet gedurende drie maanden gemist, waardoor zij 3 x EUR 850,71 = EUR 2.552,13 is misgelopen.
Volgens het Diakonessenhuis staat niet vast dat [eiseres sub 2] op grond van de samenwerkings¬overeenkomst geen aanspraak kan maken op winstverdeling, al dan niet tijdens zwangerschap. Voorts is geen informatie overgelegd waaruit blijkt of [eiseres sub 2] voorzieningen/verzekeringen heeft afgesloten ingeval van omzet-/winstderving bij zwangerschap. Verder zou de omzet over 2003 als uitgangspunt moeten worden genomen omdat [eiseres sub 2] ook in 2003 tenminste een maand niet zal hebben gewerkt, en stelt het Diakonessenhuis dat niet van de omzet maar van het nettoresultaat moet worden uitgegaan.
4.18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Diakonessenhuis onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiseres sub 2] inkomsten is misgelopen doordat zij enige maanden haar werkzaamheden als kinderpsycholoog niet heeft kunnen uitvoeren. Dat [eiseres sub 2] op grond van afspraken met mevrouw [naam] of een voorziening/verzekeringsovereenkomst aanspraak zou kunnen maken op enige betaling, is weliswaar door het Diakonessenhuis als mogelijkheid geopperd, maar dat dit ook daadwerkelijk het geval was, het het Diakonessenhuis niet nader onderbouwd. Voorts heeft [eiseres sub 2] onbetwist gesteld dat zij in het jaar 2004 drie maanden niet gewerkt heeft, zodat de rechtbank het resultaat over dat jaar als uitgangspunt zal nemen. Met het Diakonessenhuis is de rechtbank evenwel van oordeel dat voor de vaststelling van de schade die [eiseres sub 2] heeft geleden moet worden uitgegaan van het netto resultaat over 2004, zijnde EUR 11.714,00. Berekend als hiervoor, bedraagt het netto resultaat per maand EUR 557,81. Over de drie maanden dat [eiseres sub 2] in 2004 niet heeft gewerkt is zij derhalve EUR 1.673,43 misgelopen. Nu de overige door het Diakonessenhuis aangevoerde punten niet tot een ander oordeel kunnen leiden, zal de rechtbank dit bedrag toewijzen.
Post 10 (buitengerechtelijke kosten)
4.19. Eisers stellen dat zij in de periode van 2003 tot en met 2006 buitengerechtelijke kosten hebben gemaakt tot een bedrag van EUR 15.455,93. De desbetreffende facturen zijn door eisers in het geding gebracht.
Het Diakonessenhuis betwist de hoogte van de door eisers gevorderde buitengerechtelijke kosten. Volgens het Diakonessenhuis was al op 24 februari 2004 duidelijk op welk standpunt het Diakonessenhuis zich stelde, en was het niet nodig daarna nog tot in 2006 door te gaan met corresponderen alvorens tot dagvaarden over te gaan. Het Diakonessenhuis meent dat de daarmee samenhangende kosten (32 uur) niet aan hem in rekening gebracht kunnen worden.
4.20. Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie volgt dat partijen ook na 24 februari 2004 met elkaar inhoudelijk hebben gediscussieerd over de juridische problematiek in de onderhavige kwestie. Anders dan het Diakonessenhuis thans stelt blijkt uit de overgelegde correspondentie niet dat Medirisk zich daarbij heeft opgesteld alsof zij in het geheel geen discussie meer met eisers wilde voeren, maar heeft zij de brieven van de raadsman van eisers steeds inhoudelijk beantwoord en daarbij diverse keren aangegeven de reactie van de raadsman van eisers met belangstelling tegemoet te zien. Uit de overgelegde correspondentie volgt bovendien dat partijen tot in 2006 hebben gesproken over een minnelijke regeling in deze kwestie. De rechtbank is van oordeel dat daaruit – anders dan het Diakonessenhuis kennelijk stelt – volgt dat de buitengerechtelijke kosten door eisers in redelijkheid zijn gemaakt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de hoogte van de kosten (het uurtarief en het aantal bestede uren) gezien de correspondentie die heeft plaatsgevonden, redelijk is. De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke kosten daarom toewijzen.
Post 9 (wettelijke rente)
4.21. Eisers vorderen de wettelijke rente over de toe te wijzen schade. Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten vorderen eisers de wettelijke rente over de betreffende bedragen vanaf de vervaldatum van de betreffende declaraties. Met betrekking tot de overige posten hebben eisers niet gesteld vanaf wanneer de wettelijke rente moet worden toegewezen.
Het Diakonessenhuis stelt zich op het standpunt dat de wettelijke rente hooguit kan worden toegewezen vanaf 20 april 2006, nu eisers niet hebben toegelicht dat de wettelijke rente over een langere periode zou moeten worden toegewezen.
4.22. De rechtbank zal de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten toewijzen als gevorderd, nu er geen aanleiding is om er van uit te gaan dat eisers de facturen niet voor de vervaldata hebben voldaan. Met betrekking tot de overige posten zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf 20 april 2006, nu eisers niet hebben gesteld dat wettelijke rente over een langere periode zou moeten worden toegewezen.
4.23. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank de volgende posten zal toewijzen:
Kosten in verband met opvoeding/verzorging [naam kind] EUR 10.099,52
Verlies arbeidsvermogen [eiseres sub 2] EUR 1.673,43
Verbouwing huis EUR 2.600,00
Extra kosten in verband met zwangerschap EUR 285,00
Telefoon/portokosten EUR 100,00
Subtotaal EUR 14.757,95
Buitengerechtelijke kosten EUR 15.445,93
Totaal EUR 30.203,88
4.24. Het Diakonessenhuis zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 2.415,00
- salaris procureur 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.341,87
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt het Diakonessenhuis om aan eisers te betalen een bedrag van EUR 14.757,95 (veertienduizendzevenhonderdzevenenvijftig euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 20 april 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt het Diakonessenhuis om aan eisers te betalen een bedrag van EUR 15.445,93 (vijftienduizendvierhonderdvijfenveertig euro en drieënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het toegewezen bedrag telkens vanaf de vervaldata van de betreffende declaraties van Maarten Tromp Advocaten tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt het Diakonessenhuis in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op EUR 5.341,87,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, mr. A. van Maanen en mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2007.
w.g. griffier w.g. rechter