ECLI:NL:RBUTR:2007:BB1413

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
217167/ HAZA 06-1947
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en schadevergoeding wegens vernietiging van goederen

In deze zaak vorderde de eiseres, een transport- en verhuisbedrijf, betaling van openstaande facturen van de gedaagde, die goederen had opgeslagen bij eiseres. De gedaagde had in 2003 opdracht gegeven om zijn inboedel op te slaan, maar had de openstaande facturen niet voldaan. Eiseres had de gedaagde herhaaldelijk gesommeerd te betalen, maar zonder resultaat. Uiteindelijk werd de gedaagde in een eerdere procedure bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 5.000,00. Eiseres vorderde nu een totaalbedrag van EUR 9.666,69, vermeerderd met rente en kosten, voor de opslag van de goederen en vernietigingskosten. De gedaagde voerde verweer en vorderde in reconventie een schadevergoeding van EUR 20.000,00 wegens de vernietiging van zijn goederen door eiseres.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiseres tot betaling van het bewaarloon en de vernietigingskosten toewijsbaar was, maar dat eiseres niet gerechtigd was om de goederen van gedaagde te vernietigen. De rechtbank stelde vast dat eiseres de kosten van de vernietiging niet op gedaagde kon verhalen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het openstaande bewaarloon, maar de vordering tot schadevergoeding wegens vernietiging van goederen werd afgewezen, omdat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd van de waarde van de vernietigde goederen. De rechtbank begrootte de waarde van de vernietigde goederen op EUR 1.000,00, dat eiseres aan gedaagde moest betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 217167 / HA ZA 06-1947
Vonnis van 8 augustus 2007
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiser],
gevestigd en kantoorhoudend te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. H.K. Jap-A-Joe.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord tevens vordering in reconventie,
- het tussenvonnis van 4 oktober 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2007,
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte wijziging eis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [Eiseres] exploiteert een transport- en verhuisbedrijf.
2.2. In of omstreeks augustus 2003 heeft [gedaagde] opdracht gegeven aan [eiseres] om zijn inboedel op te slaan en te bewaren.
Op 28 augustus 2003 heeft [eiseres] de inboedel uit de woning van [gedaagde] opgehaald. Daarnaast heeft [eiseres] (op 28 augustus 2003 dan wel op 1 september 2003) de in een kelderbox opgeslagen goederen van [gedaagde] opgehaald. De goederen van [gedaagde] zijn opgeslagen in vier kisten en tien rolcontainers, die samen ook twee kisten vulden.
2.3. [Eiseres] heeft [gedaagde] vanaf september 2003 maandelijks facturen gestuurd, waarbij een bedrag van EUR 12,00 per kist per week voor de opslag in rekening werd gebracht, vermeerderd met BTW.
2.4. [Gedaagde] heeft de door [eiseres] aan hem verstuurde facturen ontvangen en zonder protest behouden, maar heeft ze niet voldaan.
2.5. Bij brief van 13 januari 2004 heeft [eiseres] hem gesommeerd om over te gaan tot betaling van het op dat moment openstaande bedrag. Aan deze sommatie heeft [gedaagde] niet voldaan. Vervolgens heeft [eiseres] haar vordering ter incasso uit handen gegeven aan Incassobureau Graydon Nederland B.V. (hierna: Graydon).
Vanaf 23 februari 2004 heeft Graydon [gedaagde] herhaaldelijk telefonisch en schriftelijk gesommeerd om de openstaande facturen te betalen. [gedaagde] heeft de vordering tegenover [eiseres] en Graydon erkend en heeft toegezegd te zullen betalen, maar heeft hieraan geen gevolg gegeven.
Uiteindelijk heeft [eiseres] [gedaagde] in december 2004 gedagvaard voor de kantonrechter, waarbij [eiseres] een bedrag van EUR 4.409,20 heeft gevorderd alsmede rente en kosten. In de dagvaarding waarmee die procedure is ingeluid (hierna: de eerste procedure), is vermeld dat het bedrag van EUR 4.409,20 het totaalbedrag betreft van de openstaande facturen over de periode van september 2003 tot en met april 2004.
[gedaagde] is in de eerste procedure niet verschenen en is bij vonnis van 19 januari 2005 bij verstek veroordeeld om een bedrag van EUR 5.000,00, vermeerderd met rente over EUR 4.409,20 vanaf 13 december 2004, aan [eiseres] te voldoen, alsmede een bedrag van
EUR 532,90 terzake proceskosten. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
Vervolgens heeft deurwaarderskantoor Groenewegen & Partners Gerechtsdeurwaarders (hierna: de deurwaarder) de executie ter hand genomen.
2.6. Op 17 juni 2005 heeft [gedaagde] een bedrag van EUR 5.749,67 aan de deurwaarder betaald. Daarmee zijn (in ieder geval) de facturen waarop de eerste procedure betrekking had, voldaan.
Daarnaast heeft [gedaagde] -eveneens op 17 juni 2005- een bedrag van EUR 685,44 aan [eiseres] betaald, ter voldoening van de facturen met nummers 1029 en 1046, waarbij het bewaarloon over de maanden april en mei 2005 bij hem in rekening is gebracht.
De overige aan [gedaagde] verstuurde facturen die dateren van na de periode waarop het vonnis van de kantonrechter betrekking heeft, zijn onbetaald gebleven.
2.7. [Eiseres] heeft Graydon opnieuw ingeschakeld, om ook de overige openstaande facturen te incasseren. Vanaf januari 2006 heeft Graydon [gedaagde] herhaaldelijk telefonisch en schriftelijk gesommeerd om de openstaande facturen te voldoen. [gedaagde] heeft zowel [eiseres] als Graydon te kennen gegeven dat hij in afwachting van een erfenis was en dat hij de openstaande facturen zou betalen na ontvangst van zijn erfdeel.
Tot op heden heeft [gedaagde] [eiseres] (naast de onder 2.5 en 2.6 genoemde bedragen) niets meer betaald.
2.8. Op 21 februari 2006 heeft [eiseres] (in elk geval een deel van de) goederen van [gedaagde] laten vernietigen door A.P. Vianen Recycling B.V.
De tien rolcontainers, die samen twee kisten vullen, bevinden zich nog in de opslagruimte van [eiseres].
3. Het geschil
in conventie
3.1. [Eiseres] vordert samengevat en na wijziging van eis- dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van EUR 9.666,69, vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 7.966,62, vanaf 27 juli 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van EUR 14,28 (EUR 12,00 exclusief BTW) per aanwezige kist per week ter zake van bewaarloon over de periode van week 6 2006 tot rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst tot bewaarneming;
- [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure in conventie, waaronder begrepen de kosten van het gelegde conservatoire beslag, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis heeft betaald.
3.2. [Gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [Gedaagde] vordert samengevat - veroordeling van [eiseres] tot betaling van een schadevergoeding van EUR 20.000,00 vanwege de vernietiging van zijn goederen, vermeerderd met rente en kosten.
3.4. [Eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Nu [gedaagde] zich niet tegen de eiswijziging heeft verzet, zal de rechtbank bij de beoordeling uitgaan van de gewijzigde eis.
4.2. [Eiseres] grondt haar vordering op de tussen partijen gesloten overeenkomst, die is aan te merken als een overeenkomst van bewaarneming ex artikel 7:600 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De vordering van [eiseres] bestaat uit verschillende onderdelen. Zij vordert ten eerste een bedrag van EUR 7.484,54 terzake het bewaarloon over de periode van april 2004 tot en met januari 2006, vermeerderd met wettelijke rente. Ten tweede vordert zij een bedrag van EUR 482,08 aan vernietigingskosten. Het derde onderdeel van haar vordering wordt door [eiseres] zelf aangeduid als ‘toekomstig bewaarloon’ en betreft een bedrag van EUR 14,28 per kist per week, voor de periode vanaf week 6 van week 2006 (derhalve de periode na de vernietiging), als bewaarloon voor de resterende goederen van [gedaagde], die [eiseres] nog onder zich heeft.
De verschillende onderdelen van de vordering van [eiseres] en de verschillende verweren die door [gedaagde] zijn gevoerd, zullen hierna stuk voor stuk worden beoordeeld.
1) bewaarloon april 2004 tot en met januari 2006 (EUR 7.484,54)
opeisbaarheid
4.3. [Gedaagde] betwist allereerst de opeisbaarheid van het bewaarloon. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat bij het aangaan van de overeenkomst geen termijn voor betaling van het bewaarloon overeengekomen is.
4.4. Dit verweer wordt verworpen. Het enkele feit dat in de overeenkomst geen beding is opgenomen over de betalingstermijn of dat daarover door partijen geen afspraken zijn gemaakt, wil niet zeggen dat het bewaarloon niet opeisbaar is. Ingevolge artikel 6:248 BW heeft een overeenkomst immers niet alleen de door partijen (uitdrukkelijk) overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Nu in het onderhavige geval geen betalingstermijn overeengekomen is, zal de inhoud van de overeenkomst op dit punt moeten worden vastgesteld aan de hand van deze aanvullende bronnen. Gelet op de aard van de overeenkomst -het in bewaring geven/nemen van een partij goederen- acht de rechtbank het redelijk en gebruikelijk dat maandelijks bewaarloon dient te worden betaald. Het door [eiseres] gevorderde bewaarloon is derhalve wel degelijk opeisbaar.
bewaarloon over de maand april 2004; reeds meegenomen in de eerste procedure?
4.5. Zoals hiervoor is vermeld, vordert [eiseres] in de onderhavige procedure betaling van het bewaarloon vanaf april 2004. [gedaagde] betoogt dat het bewaarloon over de maand april 2004 moet worden afgewezen, omdat dit reeds is meegenomen in de eerste procedure. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat in de dagvaarding van de eerste procedure is vermeld dat het in die procedure in hoofdsom gevorderde bedrag van EUR 4.409,20 het totaalbedrag betreft van de openstaande facturen over de periode van september 2003 tot en met april 2004.
Volgens [eiseres] is sprake van een verschrijving en ziet het in de eerste procedure gevorderde bedrag van EUR 4.409,20 op het bewaarloon van september 2003 tot en met maart 2004. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling alle aan [gedaagde] verstuurde facturen van september 2003 tot en met maart 2004 in het geding gebracht. Een optelsom van deze factuurbedragen levert het bedrag van EUR 4.409,20 op. Gelet daarop en gelet op het feit dat [gedaagde] hier vervolgens niets meer tegen in heeft gebracht, stelt de rechtbank vast dat de eerste procedure (en het naar aanleiding daarvan door [gedaagde] aan de deurwaarder betaalde bedrag) betrekking had op de openstaande facturen tot en met maart 2004 en dat het bewaarloon over de maand april 2004 nog niet door [gedaagde] is voldaan.
4.6. Ter comparitie is namens [gedaagde] voorts nog opgemerkt dat in de brief van de deurwaarder (in het kader van de executie van het vonnis van 19 januari 2005) staat dat de hoofdsom EUR 5.000,00 bedroeg. Volgens [gedaagde] heeft de deurwaarder derhalve een bedrag van EUR 589,80 (EUR 5.000,00 – EUR 4.409,20) te veel van hem gevorderd en dient dit bedrag thans verrekend te worden met hetgeen [eiseres] nog te vorderen heeft. [gedaagde] heeft er verder nog op gewezen dat het bedrag dat hij aan de deurwaarder heeft betaald bovendien nog hoger was dan EUR 5.000,00. Ook dit meerdere moet thans worden verrekend, aldus [gedaagde].
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Uit de dagvaarding betreffende de eerste procedure en uit het naar aanleiding van die procedure gewezen vonnis van 19 januari 2005, welke stukken door [eiseres] in het geding zijn gebracht, blijkt dat het bedrag van EUR 5.000,00, tot betaling waarvan [gedaagde] veroordeelt is, bestaat uit een bedrag van EUR 4.409,20 terzake onbetaald gelaten facturen en voorts uit wettelijke rente (berekend tot aan de dag van de dagvaarding) en incassokosten. Van een teveel betaald bedrag is derhalve geen sprake, zodat verrekening niet aan de orde is.
Ook het feit dat [gedaagde] een hoger bedrag dan het bedrag van EUR 5.000,00 aan de deurwaarder heeft betaald, leidt niet tot het oordeel dat teveel is betaald en dat het meerdere thans verrekend moet worden. Het vonnis van 19 januari 2005 bevat immers ook een veroordeling tot betaling van wettelijke rente. [gedaagde] heeft pas op 17 juni 2005 aan de deurwaarder betaald, zodat het bedrag van EUR 5.000,00 vermeerderd is met een aantal maanden rente. Voorts bevat het vonnis van 19 januari 2005 een veroordeling in de proceskosten. Het is dus logisch dat [gedaagde] meer dan EUR 5.000,00 moest voldoen.
De opbouw van het door de deurwaarder gevorderde (en door [gedaagde] betaalde) bedrag blijkt bovendien ook uit de door [gedaagde] zelf overgelegde specificatie van de deurwaarder van 8 september 2006. Hierin is het bedrag van EUR 5.000,00 vermeld, alsmede een bedrag aan rente, een bedrag aan proceskosten en een bedrag aan executiekosten.
verschuldigdheid btw?
4.7. [Eiseres] heeft [gedaagde] een bewaarloon van EUR 12,00 per kist per week in rekening gebracht, vermeerderd met 19% BTW. Inclusief BTW bedraagt het gefactureerde bewaarloon derhalve EUR 14,28 per kist per week.
[gedaagde] betwist BTW verschuldigd te zijn. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat bij het aangaan van de overeenkomst niet over BTW is gesproken.
[eiseres] heeft hier op haar beurt tegen in gebracht dat wel degelijk over BTW is gesproken bij het aangaan van de overeenkomst en dat [gedaagde] zich akkoord heeft verklaard met het in rekening brengen daarvan.
4.8. Of bij het aangaan van de overeenkomst al dan niet over de verschuldigdheid van BTW is gesproken kan in het midden blijven. Ook indien ervan uit wordt gegaan dat hierover niet gesproken is, zoals [gedaagde] stelt, dient [gedaagde] de door [eiseres] in rekening gebrachte BTW te voldoen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, wordt de inhoud van een overeenkomst niet slechts bepaald door hetgeen partijen uitdrukkelijk overeengekomen zijn, maar ook door hetgeen voortvloeit uit de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW). In het onderhavige geval heeft [eiseres] (bijna) tweeënhalfjaar lang maandelijks facturen aan [gedaagde] gestuurd, die [gedaagde] alle heeft ontvangen. Op al deze facturen is BTW vermeld en in rekening gebracht, en [gedaagde] heeft hier nimmer tegen geprotesteerd. Daar komt bij dat het niet ongebruikelijk is dat in het economisch verkeer wordt gesproken over ‘netto’ prijzen (exclusief BTW). Gezien deze omstandigheden kan [gedaagde] thans niet in redelijkheid betogen geen BTW verschuldigd te zijn omdat hierover niet is gesproken bij het aangaan van de overeenkomst. Hij dient derhalve ook de aan hem in rekening gebrachte BTW aan [eiseres] te voldoen.
wettelijke rente
4.9. [Eiseres] vordert wettelijke rente over het bewaarloon vanaf veertien dagen na de factuurdata. Partijen twisten over de vraag of voor het intreden van verzuim (en derhalve voor de verschuldigdheid van wettelijke rente) een ingebrekestelling vereist was en over de vraag of [gedaagde] al dan niet rechtsgeldig in gebreke is gesteld ([eiseres] stelt drie ingebrekestellingen te hebben verstuurd, maar [gedaagde] ontkent die te hebben ontvangen). Het antwoord op deze vragen kan echter in het midden blijven, nu de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] voor wat betreft de verschuldigdheid van rente in redelijkheid geen beroep toekomt op het ontbreken van een ingebrekestelling, nu hij (bijna) tweeënhalf jaar lang alle facturen van [eiseres] onbetaald heeft gelaten.
4.10. Nu [gedaagde] het door [eiseres] berekende bedrag aan rente (EUR 932,07 tot en met 26 juli 2006) betwist, zal de rechtbank de veroordeling tot betaling van wettelijke rente aldus formuleren dat wettelijke rente verschuldigd is telkens vanaf 14 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop [gedaagde] de verschillende facturen heeft ontvangen, tot de dag van volledige betaling.
2) bewaarloon vanaf week 6 van 2006
4.11. [Eiseres] stelt dat zij een gedeelte van de goederen van [gedaagde] heeft laten vernietigen en dat zij het overige gedeelte van de goederen nog onder zich heeft. [eiseres] vordert bewaarloon voor de (voortdurende) opslag van deze goederen voor de periode na 31 januari 2006 (derhalve over de periode van ná de laatste factuur).
4.12. [Gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord opgemerkt dat er geen grond bestaat voor toewijzing van dit onderdeel van de vordering, aangezien het schijnt dat er geen goederen meer in bewaring zijn. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij aan de raadsman van [eiseres] heeft gevraagd of alle goederen vernietigd zijn dan wel een deel van de goederen en dat de raadsman van [eiseres] hierop niet gereageerd heeft.
De directeur/eigenaar van [eiseres], de heer [naam], heeft ter comparitie uiteengezet dat de goederen van [gedaagde] waren opgeslagen in vier kisten en tien rolcontainers, die samen nog twee kisten vulden, dat de inhoud van vier kisten vernietigd is en dat zich thans nog twee kisten met goederen van [gedaagde] in de opslagruimte van [eiseres] bevinden. [eiseres] heeft (bij conclusie van antwoord in reconventie) een door [naam] opgestelde lijst overgelegd waarop staat opgesomd welke goederen van [gedaagde] thans nog bij [eiseres] in bewaring zijn.
[gedaagde] heeft hierop in het geheel niet gereageerd. Voor zover hij met zijn hiervoor weergegeven opmerking al (daadwerkelijk) heeft bedoeld te betwisten dat [eiseres] nog een gedeelte van zijn goederen in bewaring heeft, had het, gezien de uiteenzetting van [eiseres] ter comparitie en de door haar overgelegde lijst, op zijn weg gelegen om die betwisting nader te onderbouwen. Nu [gedaagde] dat heeft nagelaten, wordt zijn opmerking gepasseerd als onvoldoende gemotiveerd.
4.13. De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van de stelling van [eiseres], dat zij nog twee van de zes kisten van [gedaagde] onder zich heeft en dat zich daarin de goederen bevinden die zijn opgesomd op de door [naam] opgestelde lijst.
Voor de (na 31 januari 2006 voortdurende) opslag van deze twee kisten is [gedaagde] bewaarloon aan [eiseres] verschuldigd, zodat de vordering van [eiseres] in zoverre toewijsbaar is. Voor wat betreft de hoogte van het door [gedaagde] verschuldigde bewaarloon, overweegt de rechtbank het volgende.
4.14. In eerste instantie heeft [eiseres] een bedrag van EUR 57,12 per vier weken gevorderd, welk bedrag kennelijk is gebaseerd op de aanwezigheid van 1 kist (4 x EUR 14,28 = EUR 57,12). Vervolgens heeft [eiseres] dit onderdeel van haar vordering gewijzigd, in zoverre dat zij thans een bedrag van EUR 14,28 per kist per week vordert. Dit bedrag is toewijsbaar, nu dit hetzelfde bedrag is als [gedaagde] (per kist) in de voorliggende periode verschuldigd was.
In de toelichting op de wijziging van eis wordt echter gesproken over een zestal kisten van [gedaagde] die thans nog bij [eiseres] opgeslagen zouden staan en over een bewaarloon van EUR 288,00 exclusief BTW per week (onder punt 17 van de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende wijziging van eis). De rechtbank begrijpt dat dit een kennelijke verschrijving is, nu [eiseres] zelf stelt dat er oorspronkelijk zes kisten in bewaring waren, dat er vier zijn vernietigd en dat zij thans nog twee kisten in bewaring heeft. Voor de duidelijkheid zal de rechtbank in het dictum vermelden dat het twee kisten betreft.
3) vernietigingskosten
4.15. De vraag die voor ligt is of [eiseres] gerechtigd was om (een gedeelte van) de goederen van [gedaagde] te vernietigen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe het volgende.
Ingevolge artikel 7:600 is een bewaarnemer niet alleen verplicht om de zaken die aan hem zijn toevertrouwd te bewaren, maar ook om deze terug te geven. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de maat vol was voor [eiseres], vanwege het feit dat geen van haar facturen voldaan werd en zij reeds een procedure tegen [gedaagde] had moeten voeren om (een gedeelte van) haar geld te krijgen, had [eiseres] de goederen van [gedaagde] dus niet mogen vernietigen. Gezien de betalingsachterstand van [gedaagde] was [eiseres] niet gehouden om de goederen van [gedaagde] nog langer te bewaren (zonder dat zij ook maar iets betaald kreeg) en was zij gerechtigd om de overeenkomst op te zeggen of (al dan niet gedeeltelijk) te ontbinden. (Dat dit is gebeurd, is overigens niet gebleken; in de brieven die [eiseres] stelt te hebben verzonden, wordt enkel meegedeeld dat de goederen zullen worden vernietigd indien de openstaande facturen niet worden betaald). [eiseres] was echter hoe dan ook niet gerechtigd tot vernietiging van de goederen, maar had ze aan [gedaagde] ter beschikking moeten stellen (zonder daarvoor betaling als voorwaarde te stellen) of ze -bij uitblijven van een reactie van de zijde van [gedaagde]- aan hem (op zijn kosten) moeten terugbezorgen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [eiseres] de kosten van de vernietiging niet op [gedaagde] kan verhalen. Dit onderdeel van de vordering van [eiseres] zal derhalve worden afgewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.16. [Eiseres] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke (incasso-)kosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten moet daarom worden afgewezen.
proceskosten (inclusief kosten beslag)
4.17. [Eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. Het opgevoerde vast recht voor het beslagrekest zal echter worden afgewezen, omdat dit vast recht al is verrekend met het vast recht dat in deze zaak verschuldigd is. De beslagkosten worden begroot op EUR 126,64 voor verschotten en EUR 384,00 voor salaris procureur (1 rekest x EUR 384,00).
4.18. [Gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 78,32
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 296,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.142,32
in reconventie
4.19. In reconventie vordert [gedaagde] een bedrag van EUR 20.000,00 aan schadevergoeding wegens de vernietiging van zijn goederen. [gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst tot bewaarneming.
4.20. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, vloeit voort dat het primaire verweer van [eiseres], dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan haar zijde omdat zij gerechtigd was de goederen te vernietigen, wordt verworpen.
4.21. Subsidiair heeft [eiseres] tot haar verweer aangevoerd dat de vordering van [gedaagde] niet toewijsbaar is omdat [gedaagde] haar niet in gebreke heeft gesteld. Ook dit verweer wordt verworpen. Anders dan [eiseres] betoogt, is een ingebrekestelling in het onderhavige geval niet vereist voor het ontstaan van het recht op schadevergoeding. [eiseres] heeft (een gedeelte van) de goederen van [gedaagde] immers vernietigd en kan deze derhalve niet meer teruggeven, zodat sprake is van een situatie waarin nakoming blijvend onmogelijk is. Ingevolge artikel 6:74 lid 2 juncto artikel 6:81 BW is in dat geval geen ingebrekestelling vereist.
4.22. [Eiseres] heeft ter comparitie voorts nog betoogd dat [gedaagde] geen schade heeft geleden omdat de vernietigde goederen geen enkele waarde hadden. [eiseres] heeft gesteld dat het enkel een berg afval betrof. Deze stelling wordt gepasseerd als zijnde onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat het niet voor de hand ligt om (jarenlang) afval op te laten slaan. [gedaagde] heeft een lijst overgelegd van de goederen die hij volgens hem aan [eiseres] in bewaring heeft gegeven. Indien [eiseres] de juistheid daarvan wenst te betwisten, kan zij niet volstaan met de enkele stelling dat het ‘één grote berg afval’ betrof. Dat geldt temeer nu de nog bewaard gebleven goederen (zoals genoteerd op de lijst van [naam]), ook voorkomen op de lijst van [gedaagde]. De lijst van [gedaagde] is dus in ieder geval in zoverre juist. Als [eiseres] het overige gedeelte van de lijst had wensen te betwisten, had het op haar weg gelegen om die betwisting nader te onderbouwen en te motiveren. Dat heeft zij echter niet gedaan, zodat haar stelling dat de vernietigde goederen slechts afval waren, wordt gepasseerd.
De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de goederen die op de lijst van [gedaagde] zijn genoemd, door hem aan [eiseres] in bewaring zijn gegeven. Niet al deze goederen zijn echter vernietigd. Zoals hiervoor onder 4.11 en 4.12 is overwogen, heeft als vaststaand te gelden dat de goederen die op de lijst van [naam] zijn vermeld, niet vernietigd zijn. Bij de bepaling van de door [gedaagde] geleden schade, dienen deze dus buiten beschouwing te worden gelaten.
4.23. [Gedaagde] heeft recht heeft op schadevergoeding ter hoogte van de waarde van de vernietigde goederen per 31 januari 2006. De vraag die thans voorligt, is wat de goederen op die datum waard waren.
[gedaagde] vordert EUR 20.000,00. Dit is het totaalbedrag van alle bedragen die hij handmatig achter de goederen op zijn lijst heeft vermeld. Die lijst betreft echter een opsomming van alle door [gedaagde] aan [eiseres] in bewaring gegeven goederen, waarin dus ook de niet-vernietigde goederen zijn begrepen (zie onder 4.21). In het door [gedaagde] gevorderde bedrag van EUR 20.000,00 is dus ook de (gestelde) waarde van de niet-vernietigde goederen begrepen. De waarde van die goederen is hoe dan ook niet toewijsbaar. Vergelijking van de lijst van [gedaagde] met de lijst van [naam], leert dat [gedaagde] de waarde van de niet-vernietigde goederen in totaal op (ongeveer) EUR 7.000,00 stelt. Dat betekent dat de waarde van de vernietigde goederen volgens [gedaagde] EUR 13.000,00 bedroeg.
[eiseres] betoogt dat de waarde van de vernietigde goederen nihil was.
4.24. [Gedaagde] heeft ter comparitie gesteld dat hij zich bij het bepalen van de waarde van de goederen (zijnde de bedragen die hij op de lijst heeft genoteerd), heeft gebaseerd op folders uit winkels. Hij heeft gesteld dat hij heeft gekeken wat de nieuwprijs van soortgelijke goederen is en dat hij die prijs vervolgens heeft verminderd en veel lagere prijzen op de lijst heeft geschreven. [gedaagde] heeft echter niet gesteld wat de betreffende nieuwprijzen dan waren en met hoeveel hij die prijzen precies heeft verminderd. Voorts heeft [gedaagde] niets gesteld over de ouderdom van de goederen of over de destijds door hem betaalde aanschafprijzen. Ook heeft [gedaagde] geen enkel aankoopbewijs overgelegd, terwijl niet is gesteld of gebleken dat de reden hiervoor in de vernietiging van zijn goederen is gelegen. Uit de lijst van [gedaagde] blijkt niet dat hij ook administratieve bescheiden aan [eiseres] in bewaring heeft gegeven.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de vernietigde goederen nog enige waarde hadden en dat [gedaagde] derhalve enige schade heeft geleden. [gedaagde] heeft de rechtbank echter nauwelijks aanknopingspunten geboden om de juistheid van de door hem gestelde waarden te toetsen en om de (toewijsbare) schade te begroten. De gevolgen hiervan komen voor rekening en risico van [gedaagde]. De rechtbank constateert bovendien dat de door [gedaagde] genoteerde bedragen nogal fors zijn, in aanmerking genomen dat het goederen betreft die reeds een aantal jaren oud waren. De afschrijvingsduur van consumptiegoederen als de onderhavige (inboedelgoederen) is over het algemeen beperkt en de goederen hebben bovendien ook nog tweeënhalfjaar in de opslag gelegen.
Met inachtneming van het voorgaande begroot de rechtbank de waarde van de vernietigde goederen ex aequo et bono op EUR 1.000,00. [eiseres] zal worden veroordeeld om dit bedrag binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te voldoen, zoals door [gedaagde] is gevorderd. De veroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu dit niet is gevorderd. Het overige gedeelte van de vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen.
4.25. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 7.484,54 (zevenduizendvierhonderdvierentachtig euro en vierenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag telkens vanaf 14 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop [gedaagde] de factuur heeft ontvangen, tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om voor de twee kisten die zich na 21 februari 2006 nog onder [eiseres] bevonden, een bedrag van EUR 14,28 per kist per week aan [eiseres] te betalen, gerekend vanaf week 6 van het jaar 2006 tot het moment waarop de tussen partijen bestaande overeenkomst van bewaarneming rechtsgeldig is of wordt beëindigd;
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 510,64,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.142,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7. veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van EUR 1.000,00 aan [gedaagde] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2007.
w.g. de griffier w.g. de rechter