ECLI:NL:RBUTR:2007:BB0884

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
206574/ HA ZA 06-101
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de gevolgen van de schone lei in het faillissementsrecht

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Utrecht, ging het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [de man] en [de vrouw]. De rechtbank heeft op 1 augustus 2007 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de partijen in conventie en reconventie hun vorderingen hebben ingediend. De procedure begon met een tussenvonnis op 7 maart 2007, waarin de rechtbank de partijen verzocht om aanvullende informatie en stukken aan te leveren. De partijen waren het erover eens dat de te verdelen gemeenschap bestond uit verschillende boedelbestanddelen, waaronder lijfsgoederen, inboedelgoederen, een auto en (voor)huwelijkse schulden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de lijfsgoederen, kleding en sieraden aan ieder van de partijen toebehoren zonder verdere verrekening. Wat betreft de inboedelgoederen hebben de partijen overeenstemming bereikt over de verdeling, waarbij de rechtbank geen verdere beslissing hoefde te nemen. De auto, die feitelijk in gebruik was bij [de vrouw], werd aan haar toegedeeld, maar er ontstond een geschil over de waarde van de auto. De rechtbank heeft de waarde van de auto vastgesteld op € 3.000,--, ondanks het taxatierapport van [de vrouw] dat een lagere waarde suggereerde.

Een belangrijk aspect van deze zaak was de schone lei die aan [de vrouw] was verleend op basis van artikel 354 van de Faillissementswet. Dit betekende dat zij bevrijd was van haar wettelijke verplichtingen tot voldoening van schulden die onder de schuldsanering vielen. De rechtbank oordeelde dat [de man] geen regres kon nemen op [de vrouw] voor gemeenschappelijke schulden die vóór de schuldsanering waren ontstaan, maar dat dit niet gold voor schulden die na de schuldsanering waren ontstaan.

De rechtbank heeft uiteindelijk de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij [de vrouw] een bedrag van € 652,63 aan [de man] moest betalen wegens overbedeling. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van de verdeling van huwelijksgoederen en de impact van faillissementsrecht op dergelijke zaken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 206574 / HA ZA 06-101
Vonnis van 1 augustus 2007
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur: mr. I.M. Jebbink,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr. I.P.M. Boelens.
Partijen zullen hierna [de man] respectievelijk [de vrouw] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 7 maart 2007;
- de akte na tussenvonnis tevens inbrengen productie aan de zijde van [de vrouw];
- de antwoordakte aan de zijde van [de man];
1.2. Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. De vorderingen in conventie en reconventie strekken over en weer tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
2.2. [de man] heeft zich bij akte van 15 november 2006 op het standpunt gesteld dat [de vrouw] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vermeerdering c.q. wijziging van haar eis in reconventie, aangezien de wijziging op een ontijdig moment is gedaan en hij in zijn procespositie wordt geschaad. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van Van Velen niet slaagt. Ingevolge artikel 130 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is, zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewe¬zen, de eisende partij bevoegd zijn eis te veranderen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan niet worden gezegd dat in dit geval de eis¬verandering in strijd met de goede procesorde is of anderszins aan [de vrouw] dient te wor¬den ontzegd. De rechtbank zal der¬halve recht doen op de eis in reconventie zoals die thans luidt.
2.3. Partijen zijn het erover eens dat de te verdelen gemeenschap de navolgende
boedelbestanddelen bevat:
a. de lijfsgoederen, kleding en sieraden;
b. de inboedelgoederen;
c. de auto van het merk Honda, type Civic met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto);
d. de (voor)huwelijkse schulden.
Verder hebben partijen een aantal verrekenposten opgevoerd.
Ad a. lijfsgoederen, kleding en sieraden
2.4. Partijen zijn het er over eens dat aan ieder van hen – zonder nadere verrekening -wordt toegescheiden de eigen lijfsgoederen, kleding en sieraden, zodat de rechtbank hierover geen beslissing meer behoeft te geven.
Ad b. Inboedelgoederen
2.5. Partijen hebben tijdens de comparitie overeenstemming bereikt
omtrent de verdeling van de inboedelgoederen. De verdeling zal – zonder nadere verrekening – blijven zoals deze thans feitelijk is, met dien verstande dat [de man] de vaatwasmachine, drie rieten tafeltjes, de koperen hanglamp, het gereedschap, elektrische spullen en de marlintrein van [de vrouw] krijgt en [de man] op zijn beurt de oplader voor de video en – zo mogelijk – de videobandjes met de opnames van de dochter van [de vrouw] aan [de vrouw] beschikbaar zal stellen. In die zin zal de rechtbank de inboedel niet in de onderhavige verdeling betrekken.
Ad c. de auto
2.6. Partijen zijn het erover eens dat de auto, thans feitelijk in gebruik bij [de vrouw], aan
[de vrouw] kan worden toebedeeld. Partijen verschillen echter van mening over de in de verdeling te betrekken waarde van de auto. [de vrouw] heeft gesteld dat de auto een waarde vertegenwoordigd van € 1.005,--. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [de vrouw] een taxatierapport d.d. 23 augustus 2006 overgelegd. De rechtbank is met [de man] van oordeel dat dit rapport onvoldoende aanknopingspunten biedt om de actuele waarde van de auto vast te stellen. Uit het rapport blijkt immers niet dat de taxatie daadwerkelijk betrekking heeft op de auto van partijen. Bovendien heeft [de man] tijdens de comparitie onweersproken gesteld van de auto, een Honda Civic 1.6. V tec uit 1993, ongeveer 160.0000 op de kilometerteller heeft staan, welke kilometerstand niet overeenkomt met het aantal kilometers als vermeld op taxatierapport van [de vrouw]. De rechtbank zal derhalve de actuele waarde van de auto begroten. Uitgaande van de door de man gestelde gegevens van de auto stelt de rechtbank deze waarde in redelijkheid vast op een bedrag van € 3.000,--. De rechtbank zal de auto tegen deze waarde aan [de vrouw] toescheiden onder verrekening van de helft van deze waarde met [de man].
Ad d. de schulden
2.7. [de vrouw] heeft bij akte na het tussenvonnis van 7 maart 2007 op verzoek van de rechtbank het vonnis ter beëindiging van de schuldsanering overlegd. Uit het beëindigingvonnis van 30 januari 2007 blijkt dat aan [de vrouw] een ‘schone lei’ ex artikel 354 lid 3 FW is verleend. Dit betekent, zoals reeds overwogen in het tussenvonnis van 7 maart 2007, dat [de vrouw] is bevrijd van haar wettelijke verplichting tot voldoening van de schulden waarvoor de schuldsanering werkte. De ‘schone lei’ brengt voorts met zich dat [de man] uit hoofde van de interne draagplicht van echtgenoten na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap ex artikel 1:100 BW geen regres kan nemen op [de vrouw] voor gemeenschappelijke schulden aangaan in de periode vóór het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op 3 februari 2004. Dit geldt niet voor de gemeenschappelijke schulden die zijn ontstaan in de periode van ná 3 februari 2004 en vóór de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap op 20 december 2004. [de man] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er schulden zijn aangegaan in deze periode. De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, de vordering van [de man] tot scheiding en deling van de (voor)huwelijkse schulden bij helfte, zodanig dat ieder der partijen geacht wordt de helft van de schulden voor zijn of haar rekening te nemen, afwijzen. De door [de vrouw] gevorderde verklaring voor recht, zoals weergegeven in het tussenvonnis onder punt 3.3., zal eveneens door de rechtbank worden afgewezen. Voor zover [de vrouw] een schuld behorende tot de huwelijksgoederengemeenschap voor een groter deel heeft voldaan dan met haar draagplicht overeenstemt, kan [de vrouw] op grond van artikel 6:10 BW het meerdere verhalen op [de man].
Verrekenposten
2.8. Vaststaat dat [de man] de voormalige echtelijke woning aan de [adres] in september 2003 heeft verlaten. [de vrouw] heeft vervolgens in juni 2004 een andere woning betrokken. De woningbouwcoöperatie (de verhuurder) heeft in de eindafrekening van 2 juni 2004 de kosten van herstel aan de woning vastgesteld op een bedrag van € 814,04 en deze kosten verrekend met de borg van € 453,78. Niet in geschil is dat [de vrouw] het resterende bedrag aan herstelkosten van € 360,26 aan de woningbouw heeft betaald.
De rechtbank ziet, gelet op de aard en de omvang van de in de eindafrekening gespecificeerde herstelwerkzaamheden, in beginsel geen aanleiding om, zoals door [de man] gevorderd, deze kosten geheel voor rekening van [de vrouw] te laten komen. Het enkele feit dat [de man] de woning eerder heeft verlaten is daarvoor onvoldoende. Het had op de weg van [de man] gelegen om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen en te specificeren. De rechtbank zal de vordering van [de vrouw] tot verrekening van de helft van het resterende bedrag aan herstelkosten ad € 360,26 dan ook toewijzen.
2.9. [de vrouw] heeft, zo blijkt uit de door haar bij akte d.d. 4 oktober 2006 overgelegde factuur van 7 december 2005, na de datum van ontbinding van de huwelijksgoederen-gemeenschap (20 december 2004) de auto door een garagebedrijf APK laten keuren en repareren voor een bedrag van € 1.149,23 inclusief BTW. [de vrouw] heeft gesteld dat deze factuur geheel voor rekening van [de man] dienen te komen, nu hij in de periode dat hij de auto in gebruik had, alsmede tijdens de langdurige opslag, de auto in het geheel niet heeft (laten) onderhouden. De rechtbank volgt deze stelling van [de vrouw] niet. Immers, gesteld noch gebleken is dat betreffende kosten, onlosmakelijk verbonden aan het gebruik van een auto, door het handelen of nalaten van [de man] hoger dan gebruikelijk waren. De rechtbank zal derhalve deze kosten buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap houden.
2.10. [de man] heeft gesteld dat [de vrouw] voor de helft dient bij de dragen in de door hem betaalde rekeningen aan garagehouder De Haas Veenendaal B.V. van in totaal € 1.295,45 terzake reparaties en een APK keuring van de auto. Tussen partijen in niet in geschil dat de betreffende schulden tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren. Nu de schulden echter, gelet op in de sommatiebrief van de garagehouder d.d. 14 juni 2004 vermelde data waarop de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, dateren van vóór de datum waarop [de vrouw] in de schuldsanering is toegelaten, kan [de man] deze door hem betaalde schulden niet op [de vrouw] verhalen (zie rechtsoverweging 2.7.). De vordering van [de man] zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
2.11. [de vrouw] heeft bij akte d.d. 4 oktober 2006 een brief overgelegd van Vandien Service Provider B.V. (hierna: VSP) van 24 oktober 2003 aan [de man], waarin VSP heeft toegezegd terzake schadeloosstelling een bedrag van € 841,25 te zullen overmaken naar de (post)bankrekening van [de man]. De stelling van [de man] dat de schadeloosstelling aan [de vrouw] is betaald, is op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank zal dan ook de vordering van [de man] tot verrekening van de schadeloosstelling afwijzen.
2.12. [de man] heeft gesteld dat [de vrouw] van zijn bankrekening een bedrag van € 600,-- voor eigen gebruik heeft opgenomen. De rechtbank zal, nu de stelling door [de vrouw] is betwist en door [de man] nadien op geen enkele wijze nader is onderbouwd, de vordering van [de man] tot verrekening van deze post afwijzen.
2.13. [de vrouw] heeft gesteld dat zij terzake huur een bedrag van € 667,24 onverschuldigd aan [de man] heeft betaald. De rechtbank zal, nu [de man] deze stelling niet, althans onvoldoende, gemotiveerd heeft betwist, dit bedrag in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verrekenen.
Conclusie
2.14. De rechtbank zal de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vaststellen, in die zin dat de auto aan [de vrouw] zal worden toegescheiden tegen een waarde van € 3.000,--. De herstelkosten aan de voormalige echtelijke woning ad € 360,26 en de onverschuldigde huurbetaling ad € 667,24 worden in dit kader tussen partijen verrekend. Hieruit vloeit voort dat [de vrouw] is overbedeeld met een bedrag van € 652,63 (€ 3.000,--/2 minus € 360,26/2 minus € 667,24). De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
2.15. De proceskosten zullen tussen partijen, voormalige echtelieden, worden gecompenseerd als hierna vermeld.
3. De beslissing
De rechtbank:
in conventie en in reconventie
3.1. stelt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vast, zoals hiervoor in de rechtsoverwegingen 2.4., 2.5. en 2.6. is vermeld;
3.2. veroordeelt [de vrouw] om wegens overbedeling en na verrekening aan [de man] te voldoen het bedrag van 652,63;
3.3. verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4. compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2007.
w.g. griffier w.g. rechter
JdK