ECLI:NL:RBUTR:2007:BB0450

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/501003-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in de "loverboy"-zaak met ernstige strafbare feiten waaronder poging tot doodslag en mensenhandel

In de "loverboy"-zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 juli 2007 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere ernstige strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar voor onder andere poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, mensenhandel, oplichting en verkrachting. De zaak kwam voort uit de aangifte van getuige [A], die gedetailleerd beschreef hoe zij en andere slachtoffers door de verdachte in een kwetsbare positie waren gebracht en gedwongen werden tot prostitutie. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die de betrouwbaarheid van deze verklaringen in twijfel trok. De rechtbank vond dat de verdachte zijn slachtoffers op een ernstige manier had uitgebuit en hen had onderworpen aan geweld en bedreiging. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die langdurige psychische en emotionele schade hadden opgelopen. De verdachte werd vrijgesproken van een van de ten laste gelegde feiten, maar de overige feiten werden wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die door de verdachte moesten worden betaald. De uitspraak onderstreept de ernst van mensenhandel en de rol van zogenaamde "loverboys" in het uitbuiten van kwetsbare vrouwen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/501003-05
Datum uitspraak: 25 juli 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Raadsvrouwe: mr. F.A. ten Berge, uitdrukkelijk gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 6 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 11 juli 2007 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Overweging ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuige [A]
De raadsvrouwe heeft in haar pleidooi gesteld dat de verklaringen van de getuige [A] niet voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten kunnen worden gebruikt. Het zou immers onmogelijk zijn om vast te kunnen stellen welke van de door haar afgelegde verklaringen betrouwbaar is.
De rechtbank deelt de stelling van de raadsvrouwe niet.
Voor het vormen van een oordeel over de betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen spelen naar het oordeel van de rechtbank de volgende omstandigheden een rol.
Van de getuige [A] bevinden zich in het strafdossier meerdere verklaringen, afgelegd in een periode van ongeveer vijf jaar, ten overstaan van de politie, de officier van justitie en de rechter-commissaris. De verdediging is in de gelegenheid geweest de getuige te ondervragen tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 12 december 2005 en daarbij haar betrouwbaarheid aan de orde te stellen. Ook acht de rechtbank van belang dat de getuige [A] ter zitting van 11 juli 2007 uitgebreid is gehoord in aanwezigheid van de gemachtigde raadsvrouwe van verdachte.
Ook de rechtbank heeft zich zodoende een eigen oordeel over de persoon van de getuige kunnen vormen alsmede een oordeel over haar betrouwbaarheid en die van de door haar afgelegde verklaringen.
De kern van deze verklaringen is de aangifte waarmee ook het opsporingsonderzoek naar de ten laste gelegde feiten is aangevangen. Deze verklaring beslaat in totaal 51 pagina’s en hierin verklaart de getuige zeer gedetailleerd wat haar is overkomen in de periode 2000 tot en met 2005 en wat met name verdachte haar heeft aangedaan. Deze verklaring is ondanks de relatief lange periode die zij bestrijkt naar het oordeel van de rechtbank innerlijk consistent, concreet als het gaat om plaatsing van bepaalde gebeurtenissen in de tijd en bevat veel details. De in de aangifte vermelde gebeurtenissen zijn dan ook in hoge mate verifieerbaar.
De rechtbank acht het gelet op de complexiteit van de aangifte volstrekt onaannemelijk dat de getuige de feiten heeft verzonnen om zoals zij ter zitting van 11 juli 2007 heeft verklaard wraak te nemen op verdachte naar aanleiding van zijn gedrag jegens haar.
Bovendien wordt de aangifte uit 2005 op wezenlijke onderdelen ondersteund door ander bewijsmateriaal. Zonder uitputtend te willen zijn wijst de rechtbank in dit verband op verklaringen van de getuigen [B] en [C], het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisante [X], de medische gegevens van de getuige [A] en de in het proces-verbaal opgenomen foto’s van lichamelijk letsel.
In het bijzonder is de rechtbank nog het volgende opgevallen. De eveneens zeer gedetailleerde verklaring van de getuige [B] is door haar bij de politie afgelegd op 15 januari 2002. Indachtig de verklaring van de getuige [A] ter zitting van 11 juli 2007 dat haar aangifte uit 2005 niet juist was, zou dit betekenen dat [A] de getuige [B] al in 2002 moet hebben betrokken in haar voornemen om wraak te nemen op verdachte door haar toen zeer gedetailleerde informatie te geven over een ernstig steekincident dat zou hebben plaatsgevonden in de maand december 2001. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig.
Na de aangifte in 2005 volgt het ambtshalve gelaste verhoor van [A] bij de rechter-commissaris op 12 december 2005. De getuige verklaart op dat moment weer een liefdesrelatie te hebben met verdachte. [A] geeft aan dat haar aangifte niet klopt en dat zij alle mishandelingen heeft verzonnen. Het is de rechtbank opgevallen dat de getuige hoewel zij daartoe door de rechter-commissaris meerdere malen is uitgenodigd, geen bevredigend antwoord kan geven op vragen wie dan wel verantwoordelijk was geweest voor het haar toegebrachte letsel zoals fotografisch vastgelegd in het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek. Deze situatie heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ook voorgedaan tijdens de ondervraging van de getuige [A] ter zitting van 11 juli 2007.
De getuige maakte tijdens deze ondervraging bovendien een zeer nerveuze en niet oprechte indruk.
Na enig doorvragen verklaarde de getuige bovendien in de maand mei in 2007 persoonlijk contact met de verdachte te hebben gehad en zij verklaarde ook dat zij thans weer prostitutiewerkzaamheden verricht. De rechtbank acht het niet ondenkbeeldig dat hoewel de getuige dit ter zitting uitdrukkelijk ontkende, verdachte hierbij weer een bedenkelijke rol vervult.
De opstelling van de beëdigde getuige ter zitting van 11 juli 2007 had aanleiding kunnen geven om ambtshalve een proces-verbaal van meineed op te maken. Door de rechtbank is deze mogelijkheid uitdrukkelijk overwogen.
De officier van justitie heeft in een door haar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2007 (pv. pag. 175) aangegeven dat de getuige ter zitting naar waarheid moest verklaren maar dat zij de getuige als zou blijken dat dat niet het geval was niet opnieuw zou laten aanhouden op verdenking van meineed.
De rechtbank komt deze mededeling in beginsel onwenselijk voor. Het is immers wezenlijk voor het strafproces waarin de waarheidsvinding centraal staat dat een beëdigde getuige de waarheid verklaart en niet door de officier van justitie op voorhand een zekere mate van immuniteit wordt verschaft. Anderzijds begrijpt de rechtbank dat de officier van justitie er voor heeft willen zorgen dat juist deze getuige ter zitting zou verschijnen ten einde het de rechtbank mogelijk te maken zelfstandig een oordeel te vormen over haar betrouwbaarheid. Tenslotte heeft ook de rechtbank in dit verband kennis genomen van het door de officier van justitie aan het strafdossier toegevoegde rapport van onder meer prof. Bullens waarin uitgebreid wordt beschreven in welke positie slachtoffers van zogenaamde “loverboys” verkeren waarbij dreiging met geweld, grote psychische druk en het inspelen op schuldgevoelens van veelal kwetsbare jonge vrouwen niet wordt geschuwd. De rechtbank meent dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de getuige ook ter zitting zich in een dergelijke positie bevond.
Om deze redenen heeft de rechtbank afgezien van het opmaken van een proces-verbaal van meineed.
Van inconsistenties die de betrouwbaarheid en het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van de getuige [A] in de weg zouden kunnen staan, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Veeleer gaat het in de latere verklaringen van [A] uitsluitend om een krampachtig aandoende ontkenning van de eerdere gedetailleerde aangifte uit 2005 waarbij de getuige er niet in slaagt om overtuigend aan te geven wat de reden van de latere intrekking was en welke andere personen dan verdachte verantwoordelijk zouden zijn geweest voor de door haar in 2005 beschreven gebeurtenissen. Opvallend was in dit verband ook dat de nadien door [A] afgelegde verklaringen geen nieuwe informatie bevatten.
De rechtbank acht om bovenvermelde redenen de verklaringen van de getuige [A] afgelegd in juli 2005 betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De door [A] afgelegde verklaring op 12 december 2005 acht de rechtbank niet betrouwbaar en zal deze verklaring voor het bewijs uitsluiten. Dit geldt eveneens voor de door de getuige op de zitting afgelegde verklaring doch uitsluitend voor zover die verklaring betrekking heeft op eerder door haar afgelegde verklaringen.
Vrijspraak
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2. primair, 4, 5, 6. primair, 7 en 8. primair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het proces-verbaal nr. PLO981/05-013352E met name ten aanzien van:
- het onder 1 bewezenverklaarde, de aangifte van [A] voor zover hier van belang pag. 52 en 53 inhoudende onder meer: Hij [verdachte] trok mij van de bank af, pakte mij bij mijn keel en kneep deze dicht. Hij duwde mij tegen de muur en duwde mij aan mijn keel omhoog; hierop ben ik flauw gevallen en werd wakker geschopt door [verdachte]. Ik moest opstaan van [verdachte]. Toen ik stond kreeg ik een vuistslag in mijn gezicht. Hij sloeg mij zo hard dat ik met mijn hoofd door een ruit van de wc-deur heenviel, alsmede de verklaring op pag. 80 inhoudende onder meer: [Verdachte] zette het mes op mijn keel. Hij zei dat hij mij dood wilde maken. Gelijk hierop zette hij het mes op mijn linkerarm en sneed mij in mijn linkerarm en linkerpols.
De verklaring van [B] voor zover hier van belang pag. 182, inhoudende onder meer: In december 2001 is [A] vreselijk mishandeld door [verdachte]. Hij heeft haar met een mes in haar pols gestoken. Zij bloedde vreselijk, het hele huis zat onder het bloed, zelfs het plafond.
De verklaring van [C] voor zover hier van belang pag. 270, inhoudende onder meer: [verdachte] trok [A] mee naar de gang. Ik liep naar de gang toe. Ik zag dat [A] met haar rug tegen de toiletdeur stond. [Verdachte] stond met zijn gezicht naar [A] toe. Na ongeveer vijf minuten hoorde ik [A] schreeuwen en vlak daarna hoorde ik een harde bonk en glasgerinkel.
- het onder 2. primair bewezenverklaarde, de aangifte van [A] voor zover hier van belang pag. 61 inhoudende onder meer: [Verdachte] stond op en trok mij aan mijn haren. Toen gaf hij mij een stomp in mijn gezicht en ik vloog naar de andere kant van de kamer. Ik had een bloedneus. Hij stompte mij weer in mijn gezicht.
Pag. 74: Terwijl ik op de bank zat kwam [verdachte] naast mij zitten. Hij draaide een shaggie, maar hij had hem niet goed gedraaid. Hij stak hem aan en drukte het shaggie uit op mijn rechterknie. Ik moest mij uitkleden, hij begon mij weer te slaan; hij sloeg mij met zijn vuisten in mijn gezicht. Pag. 76: Een keer waren wij in Rotterdam. [Verdachte] vroeg waar ik was geweest. Ik zei dat ik de weg kwijt was. Hij gaf mij een kopstoot tegen mijn neus. Later ben ik met een vriendin naar het politiebureau in Hilversum gegaan. De politie heeft toen ook foto’s gemaakt van het letsel. Pag. 80: Ik was in Gouda, [verdachte] kwam mij tegemoet lopen. Hij pakte een mes en haalde met zijn arm uit naar mijn been. Ik voelde dat er iets langs mijn been liep en ik zag dat ik bloedde. Mijn been hield niet op met bloeden. Hij pakte azijn en gooide dit over mijn wond in mijn been. Ook chloor gooide hij over de wond.
Het mutatierapport van de politie Rotterdam pag. 101.
Het proces-verbaal bevindingen van de politie Gooi en Vechtstreek pag. 107 tot en met 109 en de foto’s pag. 110 tot en met 117.
De verklaring van [B] voor zover hier van belang onder meer inhoudende:
p. 181: [Verdachte] vertelde mij dat er een meisje in huis onder de blauwe plekken zat. Ze stelde zich voor met ‘[A]’. Ik zag ze in haar gezicht, haar ogen waren blauw en haar lippen ook
Later heeft [verdachte] mij gezegd dat ik moest oppassen wat ik deed omdat ik wist wat hij zou kunnen gaan doen. Hij wees daarbij naar [A] en zei dat hij dat had gedaan.
p. 182: [Verdachte] zei tegen mij dat als [A] wat over hem zou zeggen, ik dat tegen [verdachte] moest vertellen. Elke keer als ik tegen [verdachte] vertelde wat [A] mij had gezegd, kreeg ze klappen.
In de nacht van 21 op 22 december 2001 (25 op 26 december 2001 p. 185) werd [A] vreselijk mishandeld door [verdachte].
Hij heeft haar met een mes in haar benen en in haar rechterpols gestoken.
Zij bloedde vreselijk, het hele huis zat onder het bloed, zelfs het plafond. Ze kregen ruzie omdat [A] was weggegaan.
p. 183: [A] probeerde te gillen en te huilen, maar dat mocht niet. Ik hoorde [verdachte] ‘hoer’ tegen haar schreeuwen. Toen ik later in de kamer moest komen, zag ik dat alles onder het bloed zat, en ik zag dat [A] naakt in de kamer stond. Ik zag drie flitsen en ik merkte later dat [verdachte] foto’s had gemaakt. [A] bloedde heel erg, maar wilde niet naar het ziekenhuis. Ze leek wel in shock.
- het onder 4 en 5 bewezenverklaarde, de aangifte van [A] voor zover hier van belang onder meer inhoudende: p. 49: kwetsbaar: juni/juli 2000 getrouwd, maar daarvoor ontmaagd (NAMUS) en wist niet wat ze moest doen
p. 53: door [getuige D] verkracht nadat ze was bedreigd met mes en had beloofd te luisteren naar wat [verdachte] wilde.
p. 59: door [getuige E] verkracht nadat [verdachte] haar een 'blik had gegeven zoals met [D]'
p. 55: [Verdachte] had gevraagd of ze in een club in België wilde werken. Drankjes drinken. Later in gesprek met [C] en [verdachte]. Gezegd dat ze het zou doen.
p. 56: toen ze het niet leuk vond, weigerde [verdachte] haar op te halen. Ze sprak met [C], die zei dat [verdachte] haar terug zou sturen naar haar ouders.
p. 58: door [verdachte] gestompt in haar gezicht, omdat ze geld opzij had gezet (hij liet haar eerst Amaretto drinken, ‘Hij zei toen drink drink dan voel je er niets van.’, daarna verdiende geld (€ 2.000) afgegeven.
p. 60: achter het raam in Amsterdam, kreeg telefoon met code zodat zij alleen mocht opnemen als hij belde
p. 63: Geld aan [E] gegeven om schuld van [verdachte] af te lossen
p. 64: [E] bleef voor het raam staan om [A] in de gaten te houden
p. 67: wil aandacht + nog steeds tot [verdachte] aangetrokken, gaan werken in Den Haag
p. 68: sept 2001 'vrijwillig' weer gaan werken op Zandpand, want wist niet hoe ze anders geld zou moeten verdienen
p. 69: € 9.000 gespaard van werken. Volgens [verdachte] gestolen bij inbraak
p. 70: [verdachte] heeft een huis in Gouda ingericht voor zo'n € 15.000, terwijl [A] hem nooit had zien werken.
p. 72: [Getuige F] kwam op Zandpand geld ophalen
p. 82: gedwongen abortus te plegen bij 5 mnd zwangerschap. Zei dat als ze het kind zou houden, hij het van haar zou afpakken
p. 86: na 1,5 jr gestopt te zijn, lang zeuren en mishandelen: weer gaan werken
p. 88: na mishandeling met verhitte spies gezegd dat ze van 21.00 - 9.00 uur moest gaan werken
De verklaring van [getuige G] voor zover hier van belang onder meer inhoudende:
p. 217: heeft van [A] gehoord dat zij 2 jaar voor [verdachte] werkte
p. 215: de zus van [verdachte] heeft aan [G] gevraagd of hij een pooier was, omdat hij de laatst tijd zoveel geld had. [G] heeft toen gezegd dat zij de BMW voor [verdachte] heeft gekocht.
De verklaring van [getuige C] voor zover hier van belang onder meer inhoudende:
p. 264 en 265: [verdachte] deed voorkomen alsof [A] een heel zwaar leven had en dat hij haar ging helpen. [A] vroeg hoe het was om in de prostitutie te werken. En [verdachte] maakte toespelingen in die richting.
p. 265: op de terugweg uit België, gestopt langs de vluchtstrook, dronk Amaretto, stopte ineens langs de snelweg. [A] moest van [verdachte] uitstappen. Hoorden dat [A] aan het schreeuwen was. Het klonk alsof zij heel angstig was. (…) Ik had het er toen met [getuige H] over dat [A] in elkaar geslagen werd. Want zo klonk het in ieder geval. Ik kan me wel herinneren dat [verdachte] haar ook geraakt heeft met de fles Amaretto. Ik heb dit later ook zelf van [A] gehoord.
p. 266: [A] gaf al haar geld af aan [verdachte], dat was normaal. Zag een keer dat [verdachte] het geld van [A] van tafel pakte en dat [A] hier niet op reageerde. [verdachte] wilde een BMW kopen. Is uiteindelijk gebeurd. Toen er schade met die auto was, heeft [A] voor de kosten betaald.
p. 266: [A] heeft een tatouage op haar borst laten zetten met daarin de naam van [verdachte]. Het was alsof het een eerbetoon was dat hij de enige was voor haar. Dat was ook altijd de strijd, dat zij aan moest tonen dat zij van hem hield.
p. 269: [verdachte] bepaalde wat er gebeurde.
p. 271: [A] wilde [verdachte] gelukkig maken
p. 273: bevestiging (van horen zeggen) verhaal dat [A] is uitgeleend aan [E] om de schuld van € 45.000 aan de Mercedes van [E] af te betalen
p. 274: [A] heeft mij heel vaak gezegd dat ze nog maar een paar maanden moest werken van [verdachte] en dat ze dan kon stoppen. Maar iedere keer werd dat weer uitgesteld door [verdachte] en moest ze weer langer werken. Het bleef maar aan de gang.
p. 275: hij werkte nooit, maar reed altijd in de nieuwste auto's en droeg altijd de duurste kleding. Ik kan me nog herinneren dat [F] aan mij vertelde dat hij met [verdachte] mee was gegaan naar Duitsland om een nieuwe BMW cabrio op te halen. Dit kostte ongeveer 45.000 euro en dit zou worden betaald van het geld van [A]. [A] kocht nooit iets voor zichzelf. We zijn nooit samen de stad in geweest. Het enige is dat [A] een konijntje heeft gekocht voor mijn zoontje. Pas toen [A] in Den Haag werkte, zag ik haar met andere kleding.
Een opgenomen tapgesprek tussen verdachte en [A], inhoudende:
p. 327 A verbaal en bijlage 1 p. 361 en 366-367: [Verdachte] zegt tegen [A] dat hij het kindje niet wil en dat zij hun levens kapot maakt. En dat als een abortus niet meer kan, iets anders ook kan.
- het onder 6. primair bewezenverklaarde, de aangifte van [G] onder meer inhoudende: p. 214: geld geleend voor BMW M3.
€ 18.000 en € 7.500 bij ABN, € 3.500 via vriendin en € 3.000 spaargeld. Duurtijd van de leningen is 3 tot 5 jaar.
De auto zou op haar naam komen, is nooit gebeurd.
Als ik geld zou lenen, zou het een bewijs zijn dat ik van hem hield.
p. 210: ontmoet bij Hoog Catharijne, hij was samen met [F] en [getuige I]
p. 213: kreeg diverse sieraden en kleding van hem
p. 211: mocht niet vertellen aan anderen dat ze een relatie hadden
als het [verdachte] uitkwam dan zag hij mij, want hij had het te druk
[verdachte] had verteld over zijn ex-vriendin en dat zij altijd naar [verdachte] luisterde. Hij wilde dat ik ook deed wat hij zei omdat hij wel wist wat goed voor mij was.
[verdachte] had in de PI een mobiele telefoon geregeld in zijn cel. Hij belde mij toen om drie uur in de nacht.
Op een gegeven moment wilde ik ophangen omdat ik bang was dat mijn moeder mij zou horen. Maar ik mocht niet ophangen van hem. [verdachte] zei dat als ik echt van hem hield, ik aan de telefoon bleef. Dat deed ik dus ook. Ik had slaap, maar heb tot zeven uur aan de telefoon gehangen.
p. 212: Eind 2000 ben ik voor het eerst met [verdachte] naar bed gegaan. Dit was mijn eerste sexuele contact, ik was toen nog maagd. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat ik niet wist of ik er goed aan deed om met hem naar bed te gaan.
[Verdachte] zei tegen mij dat als ik niet met hem naar bed ging, ik dus niet van hem hield. (…) Ik voelde eigenlijk een druk om toch met hem naar bed te gaan, want ik wilde hem niet kwijt.
[verdachte] wilde een BMW M3 kopen. Hij vertelde mij dat hij niet zeker wist of hij met mij verder wilde en hij stelde mij een ultimatum tot eind 2002. Ik moest mij tegenover hem bewijzen en entertainen om mijn liefde voor hem te bewijzen. (…) [verdachte] zei tegen mij dat hij niet wist hoe hij een lening moest krijgen en hij vroeg aan mij of ik bij de bank wilde gaan informeren hoe ik geld kon lenen. (…) Nadat ik de informatie had verzameld maakte [verdachte] het uit met mij. Dat was in september 2002 en ik was net begonnen te werken bij het computerbedrijf. Het had hem allemaal veel geld gekost, onder andere voor het huis, maar er van mij niets van terug gekregen. Hij zei tegen mij dat ik van hem profiteerde. Hij had mij de kans gegeven om alles goed te krijgen en dat had ik niet gedaan. Volgens hem was ik veranderd in ik zou niet van hem houden.
p. 214: Ik heb hem een tijd niet gesproken. In december 2002 belde [verdachte] op. Hij vroeg of ik er over nagedacht had wat ik gedaan had, iemand weggedreven en of het weer goed kon komen. Hij wilde dat graag. (…) Vervolgens zei [verdachte] tegen mij dat als ik die lening niet aan zou vragen dan zou ik weer gaan zien. Hij heeft niet gezegd wat er zou gebeuren maar ik moest zoveel mogelijk geld lenen. Hij wilde dat ik meteen die dag naar de bank zou gaan om geld te lenen. Ik ben een dag later naar de bank gegaan omdat ik niet eerder kon. Toen ik dat tegen hem zei zei hij tegen mij dat dit weer een bewijs was dat ik niet van hem hield.
- lening en bankgegevens aangeefster p. 226-250 + 251-256AI
code 21 is opname/overboeking/incasso ten laste van het credit
2 november 2002 € 13.800 p. 256M
19 november 2002 € 4.500 p. 256M
30 november 2002 € 7.000 p. 256X
De verklaring van [getuige J], inhoudende onder meer:p. 219-222
[G] (aangeefster) heeft 4 jaar relatie met [verdachte] gehad en is door hem ontmaagd; hij beloofde met haar te trouwen. [G] heeft een bedrag van € 30.000,- a € 35.000,- geleend zodat [verdachte] een auto kon kopen. Na beëindigen relatie kreeg aangeefster geld niet terug ondanks betalingsregeling.
[G] was een levendig type. Door de relatie met [verdachte] is zij in de schulden gekomen, depressief geworden en wist niet meer hoe ze verder moest.
De verklaring van [getuige K] (broer van aangeefster) p. 223-225
Hoorde van de relatie van zijn zus met [verdachte] en dat zij € 12.500,- voor hem geleend had. Heeft met 2 andere broers geprobeerd terugbetaling door [verdachte] te regelen, maar dat is niet gelukt.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte geld heeft ontvangen, waarmee het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
De verklaring van [getuige L] p. 243-244.
[G] had relatie met [verdachte] en is door hem ontmaagd. [G] heeft aan [verdachte] een bedrag van € 40.000,- geleend om een auto te kopen; zij hoopte dat [verdachte] met haar zou trouwen. Zij (getuige) heeft op verzoek van aangeefster ook een bedrag van € 3000,- geleend voor [verdachte]. [verdachte] zou haar dat terug betalen maar dat is niet gebeurd.
- bankgegevens getuige [L] p. 245 – 250.
- het onder 7 bewezenverklaarde, de aangifte van [B] voor zover hier van
belang onder meer inhoudende: p. 183-185 (en 191-192): Op vrijdag 28 december 2001 zei [verdachte] dat hij met mij moest praten. Hij wilde de deur op slot doen, maar bedacht zich toen.
Hij zei iets van ‘nee, laat maar, anders ga je verkeerd over mij denken. Hij pakte mij vast bij mijn gezicht en sprak tegen mij over dat ik zoveel loog tegen hem. Ik had een t shirt aan en hij trok dat uit. Ik vroeg hem waar hij mee bezig was. Hij vertelde tegen mij dat ik niet meer moest praten, dat hij mijn mond echt een keer zou snoeren, hij zei tegen mij dat ik net als hem was, en dat ik teveel praatte. Hij zei dat zijn wil wet was.
Ik moest gaan liggen van hem. Hij zei dat tegen mij en dat heb ik gedaan.
Hij zei me op een gegeven moment dat ik mijn broek uit moest doen. Hij schreeuwde tegen mij. Ik heb dat niet gedaan, en toen trok [verdachte] mijn broek uit. Ik zei toen tegen [verdachte] dat ik het niet wilde.
Hij zei tegen [A], terwijl hij de dekens van mij afdeed: ‘Kijk ik heb niks gedaan met haar, maar ik ga het wel doen.’ Ik zag dat [A] naar mij keek, maar ze zei niks, en ze deed alsof het heel normaal was. Ik was hartstikke bang. [verdachte] deed de deur dicht, ik weet niet zeker of hij op slot was, maar ik hoorde een klik en hij haalde de sleutel er uit, en legde die op een kastje. Hij zei tegen [A] dat zij zich ook moest uitkleden, en [A] deed dat ook, heel rustig. Ik zag dat [verdachte] (zich) ook uitkleedde.
Hij zei toen tegen [A] dat zij naast mij moest gaan liggen, en [verdachte] ging midden in liggen. Hij pakte [A] bij haar gezicht en zei tegen haar dat ze niet boos moest worden. [A] zei tegen mij dat ik het tasje, wat naast mij, aan mijn kant van het bed stond moest pakken. Dat heb ik gedaan. Ik zag dat [A] een condoom uit dat tasje pakte, en dat [verdachte] op het bed ging zitten. [verdachte] had toen al een stijve penis. Er ging toen van alles door mij heen zo van ‘oh nee als het maar niet gebeurt met mij.’
Ik zag dat [A] het condoom om de penis van [verdachte] deed. [verdachte] zei tegen [A] houdt haar linkerbeen vast. Ik lag aan de rechterkant in bed. Ik was verdoofd. Ik heb vanaf dat moment niets meer gezegd of gedaan. Ik heb op dat moment ook niet gezegd dat ik het niet wilde. Ik was helemaal weg. Ik durfde niemand aan te kijken ik begreep niet waarom [A] dit deed. […] Ze deed alles wat [verdachte] haar zei. [A] hield mijn linkerbeen vast, en [verdachte] zei tegen mij: “Houd je benen gewoon wijd, dan komt alles goed”. [verdachte] zat toen half op mij. Ik voelde toen dat [verdachte] in mij kwam. Ik bedoel daarmee dat hij zijn penis in mijn doos deed. Ik bedoel met doos mijn vagina. Het deed niet echt pijn, het duurde ook heel kort. Ik heb wel eerder sex met iemand gehad.
[verdachte] pakte mij bij mijn middel en zei tegen mij: ‘Draai je nu om dan’. Ik moest toen huilen en hij vroeg mij waarom ik huilde. [verdachte] tilde mij zo’n beetje aan mijn middel op, zodat ik op mijn knieën terecht kwam.
[Verdachte] had net het condoom afgedaan en ik weet niet of hij een nieuw om zijn penis heeft gedaan. […] Ik voelde dat [verdachte] met zijn penis weer in mijn doos zat. [A] reageerde nergens op. Ik was op dat moment aan het hyperventileren, ik wist niet wat me overkwam.
De verklaring van [A] afgelegd ter terechtzitting van 11 juli 2007 inhoudende onder meer – zakelijk weergegeven -:
Wij, [verdachte], [B] en ik hebben een keer met z’n drieën in bed gelegen. [Verdachte] lag al met [B] in bed, ik mocht er bij komen. Ik heb met [B] gezoend terwijl zij seks had met [verdachte]. De deur van de kamer was op slot; ik heb een been van [B] vastgehouden.
De verklaring van [verdachte] pag. 480, inhoudende onder meer: Ik heb een keer sex gehad met [B]. Ik ben met [B] naar bed geweest, ik heb haar geneukt met een condoom.
- het onder 8. primair bewezenverklaarde, de aangifte van [B] voor zover hier van belang onder meer inhoudende: p. 181: Later heeft [verdachte] mij gezegd dat ik moest oppassen wat ik deed omdat ik wist wat hij zou kunnen gaan doen. Hij wees daarbij naar [A] en zei dat hij dat had gedaan.
p. 186: [verdachte] gaf mij toen met zijn vuist een keiharde klap op mijn linkerwang. Dit deed heel erge pijn. Ik voelde een pijn aan mijn wang, en ik had het gevoel dat mijn tanden loszaten.
Voelde een prikkend gevoel langs mijn benen. Toen ik naar mijn been keek, zag ik een straaltje bloed lopen. Ik weet niet waar [verdachte] dat mee gedaan heeft. Ik keek en zag dat ik een snee in mijn been had. Het was een snee in mijn linkerbovenbeen, ongeveer 7 of 8 centimeter lang en die snee loopt in de breedte van mijn been.
p. 190: Mijn t-shirt ging toen een beetje omhoog, en ineens voelde ik iets prikkelen, branden op mijn rug. Ik keek om en zag dat [verdachte] een brandende sigaret omhoog hield en dat hij een beetje stond te lachen.
De verklaring van [getuige M] inhoudende onder meer: p. 209: [B] heeft mij verteld dat zij door [verdachte] diverse keren is mishandeld. [verdachte] drukte sigaretten op haar lichaam uit. [verdachte] trok haar aan het hoofdhaar. [verdachte] heeft [B] klappen gegeven op haar kaak. Ik heb dit niet gezien, maar ben meegeweest naar de [tandarts]. De tandarts heeft [B] toen behandeld aan de kaak.
De medische verklaring in het proces-verbaal van bevindingen pag. 200 tot en met 205 en de foto’s van het letsel op pag. 197 tot en met 199.
De rechtbank overweegt ten aanzien de bewezenverklaarde feiten 1, 2. primair en 8. primair het volgende.
Dat het dichtknijpen van de keel en het snijden met een mes in de pols tot de dood kan leiden is een feit van algemene bekendheid. De overige bewezenverklaarde handelingen onder de feiten 2. primair en 8. primair kunnen naar hun aard en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregelen leiden tot een als aanmerkelijk te beschouwen kans op zwaar lichamelijk letsel.
Voornoemde feitelijke gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van de dood respectievelijk zwaar lichamelijk letsel, dat het behoudens in deze zaak niet gebleken contra-indicaties niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden respectievelijk zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaardt.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2. primair en 8. primair bewezenverklaarde:
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Een ander door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en onder voornoemde omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan hij weet dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Mensenhandel, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 6. primair bewezenverklaarde:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Verkrachting.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Eén van de wettelijke bepalingen waarin mensenhandel wordt verboden is het tot 1 januari 2005 geldende artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht (het latere artikel 273a, per 1 september 2006 vernummerd tot artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht). In deze artikelen is strafbaar gesteld iedere vorm van exploitatie van ongeoorloofde prostitutie. Het gaat daarbij om het in de prostitutie brengen en houden en het profiteren daarvan.
Kern van mensenhandel is dat met name vrouwen in een situatie worden gebracht en gehouden waarin ze beschikbaar zijn voor de prostitutie. Dit gebeurt onder meer door geweld of bedreiging daarmee, misleiding, gebruikmaking van overwicht of dwang.
Mensenhandel is een ernstige vorm van criminaliteit. In de onderhavige gevallen waren de financiële belangen zeer groot. Bij mensenhandel als omschreven in voormelde artikelen 250a en 273a Sr. gaat het om een situatie waarvan kan worden vastgesteld dat de vrijwilligheid ontbreekt. De slachtoffers zijn daarbij niet (langer) in staat geweest vrijwillig een bewuste keuze te maken.
In deze zaak is onder meer vrouwenhandel bewezenverklaard door een verdachte die als “loverboy” kan worden aangemerkt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het vooropgezet doel van een loverboy is het brengen van een vrouw in de prostitutie en het voornamelijk voor zichzelf daaruit halen van financieel gewin.
Nadat hij een slachtoffer in het begin alle aandacht en gespeelde liefde heeft gegeven en hij haar een gouden toekomst met hem in het vooruitzicht heeft gesteld komt – veelal vrij snel – een omslagpunt in de zogenaamde relatie.
Het slachtoffer wordt voorgehouden dat, als zij met verdachte verder wil, zij degene is die, door zich te prostitueren, voor de financiële middelen moet zorgen.
Het slachtoffer is op dat moment al in een zodanige afhankelijke positie van verdachte gebracht, dat zij hieraan geen weerstand kan bieden. Er is dan reeds een situatie ontstaan zoals hiervoor vermeld waarvan kan worden vastgesteld dat de vrijwilligheid ontbreekt en waarbij het slachtoffer niet (langer) in staat is vrijwillig een bewuste keuze te maken.
In de onderhavige strafzaak is met name [A] en zijn in mindere mate de andere slachtoffers telkens in extreme mate in een vernederende uitbuitingssituatie gemanipuleerd, alles ten behoeve van het behalen van geldelijk gewin door verdachte.
Nadat het slachtoffer [A] was begonnen met haar prostitutiewerkzaamheden was verdachte degene die bepaalde wanneer en hoe lang het slachtoffer moest werken. Het slachtoffer werd naar haar “werk” gebracht in diverse steden. Er werd controle uitgeoefend op de werkzaamheden en de verdiende bedragen moesten volledig worden afgedragen aan verdachte. Buitensporig fysiek geweld en bedreiging daarmee werd door verdachte niet geschuwd, zoals het schoppen en slaan van het slachtoffer, haar keel dichtknijpen, het houden van een verhitte vleesspies tegen de onderkant van haar voet dan wel haar ertoe aanzetten abortus te laten plegen.
De feiten, waarbij de rechtbank ook met name de onder 1, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde feiten betrekt, vormen een hoogst ernstige inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers. Door aldus te handelen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de vrijheid van de vrouwen. Verdachte heeft, met volledige miskenning van de lichamelijke en geestelijke integriteit van betrokkenen, zijn eigen financieel gewin op de voorgrond gesteld.
De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Los van het feit dat de slachtoffers nog gedurende lange tijd psychische en emotionele schade zullen ondervinden van hetgeen hen is overkomen, is de reële mogelijkheid aanwezig dat de slachtoffers niet meer in staat zullen zijn een normale relatie aan te gaan, aangezien zij hebben aangegeven het vertrouwen in de mensheid goeddeels te hebben verloren. De slachtoffers hebben ter verwerking van hun traumatische ervaringen specialistische hulp ingeroepen.
Verdachte dient hiervoor volledig verantwoordelijk te worden gehouden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig was en ook op geen enkele wijze blijk heeft gegeven het verwerpelijke van zijn handelwijze in te zien. Integendeel, uit de door de raadsvrouwe ter terechtzitting overgelegde brief van verdachte valt af te leiden dat hij juist zichzelf een slachtofferrol aanmeet.
Verdachte heeft gezinspeeld op het feit dat één slachtoffer vrijwillig de prostitutie is ingegaan, maar verdachte dient zich de vraag te stellen in hoeverre sprake is van “vrijwilligheid” als het gaat om, evenals bij de onder 6, 7 en 8 bewezenverklaarde feiten, weinig weerbare vrouwen die zich in een afhankelijke positie van verdachte bevonden. Verdachte wist dit of kon dit weten, maar zag de slachtoffers enkel en alleen als objecten, waarmee veel geld kon worden verdiend.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 juli 2007, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onder meer voor geweldsdelicten en oplichting is veroordeeld.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende en met name het gedurende lange tijd excessieve geweld plegen, het vernederen van met name het slachtoffer [A] en de volstrekte respectloosheid die daaruit blijkt, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte, ondanks de omstandigheid dat verdachte van het onder 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dezelfde straf wordt opgelegd als door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met een lagere dan door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 mobiele telefoon,
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie dit voorwerp in beslag is genomen.
De vordering van de benadeelde partij [G]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 6. primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 38.293,40 wegens materiële schade en een bedrag van € 250,00 wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten van telefoonrekeningen van T-Mobile, Orange Nederland N.V. en O2 B.V. is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 6. primair bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 250,00 en de materiële schade wordt begroot op € 32.965,88.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 33.215,88 worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij [B]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 7 en 8. primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 4.000,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 7 en 8. primair bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 3.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partijen gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregelen worden opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 242, 250a (oud), 273a (oud), 287, 302 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2. primair, 4, 5, 6. primair, 7 en 8. primair ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van 1 mobiele telefoon aan veroordeelde [verdachte].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [G], wonende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 33.215,88 (zegge drie en dertigduizend tweehonderd vijftien euro en achtentachtig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 33.215,88 (zegge drie en dertigduizend tweehonderd vijftien euro en achtentachtig eurocent bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 196 DAGEN, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [B], domicilie kiezende te [standplaats] ten kantore van mw. mr. S. van Schaik, ten dele toe tot een bedrag van € 3.000,00 (zegge drieduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3.000,00 (zegge drieduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 DAGEN, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J. Smit, J.R. Krol en Y.A.T. Kruyer, bijgestaan door
A.L. Roosien als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2007.