ECLI:NL:RBUTR:2007:BB0049

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
219436/ HA ZA 06-2279
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en ontbinding van overeenkomst inzake ondeugdelijke gevelplaten

In deze zaak vorderde Prodema S.A. betaling van Michon B.V. voor geleverde gevelplaten, terwijl Michon zich beriep op ontbinding van de overeenkomst wegens non-conformiteit. De rechtbank Utrecht oordeelde dat Michon te laat had geklaagd over de geleverde BAQ+ gevelplaten, die volgens haar ondeugdelijk waren. De feiten wezen uit dat Michon in 2004 gevelplaten had besteld, maar pas in 2005 de overeenkomst ontbond. De rechtbank stelde vast dat de termijn voor ontbinding niet redelijk was, waardoor de overeenkomst nog steeds van kracht was. Michon had ook een tegenvordering ingediend, maar de rechtbank verklaarde zich onbevoegd om deze te beoordelen, omdat deze niet voortvloeide uit de oorspronkelijke overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat Prodema recht had op betaling van het volledige factuurbedrag van € 40.587,43, vermeerderd met rente. Michon werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie. Het vonnis werd uitgesproken op 18 juli 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 219436 / HA ZA 06-2279
Vonnis van 18 juli 2007
in de zaak van
de vennootschap naar Spaans recht (Sociedad Anonimá)
PRODEMA S.A.,
gevestigd te Legoretta,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. I.M. Jebbink,
advocaat mr. H. Pijnacker te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MICHON B.V.,
ook handelend onder de naam: MICHON DAK- EN GEVELTECHNIEK
gevestigd te Vianen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. B.F. Keulen,
advocaat mr. H.J. Hulsbergen te Lisse.
Partijen zullen hierna Prodema en Michon genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 januari 2007 waarin een comparitie van partijen is gelast;
- de akte van Prodema van 2 april 2007, waarbij zij haar eis heeft vermeerderd;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op 2 april 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Prodema is producent van gevelplaten die worden aangeduid als BAQ platen en BAQ+ platen. Tot ongeveer 1 januari 2001 werden BAQ platen geproduceerd en vanaf dat moment BAQ+ platen.
2.2. Prodema is gevestigd in Spanje. In Nederland worden de BAQ platen en de BAQ+ platen van Prodema verkocht door Mikas Architectuur B.V. (hierna: Mikas), die Prodema in Nederland vertegenwoordigt.
2.3. Michon heeft regelmatig BAQ platen van Prodema besteld en in opdracht van aannemers en architecten verwerkt in de gevels van nieuwbouw huizen en kantoorpanden.
2.4. Eind 2003 kwamen er bij Michon klachten over de laminaatlaag van de door Michon aan buitengevels verwerkte BAQ platen van Prodema. Over het algemeen ontstonden de problemen ongeveer drie jaar nadat de platen waren aangebracht.
Vervolgens zijn de platen waarover klachten waren steeds voor rekening en risico van Prodema vervangen. Daarbij zijn de BAQ+ platen gepresenteerd als verbeterde gevelplaten die voor buitengebruik geschikt waren.
2.5. Begin 2004 heeft Michon BAQ+ gevelplaten besteld en geleverd gekregen ten behoeve van bouwprojecten in Rhoden en in Wormerveer. Daarvoor heeft zij facturen ontvangen van 29 januari 2004 en 12 maart 2004 tot in totaal EUR 40.587,43.
Die facturen zijn niet betaald.
2.6. Michon heeft de onder 2.5. bedoelde platen vanwege klachten over eerder elders aangebrachte gevelplaten van Prodema niet verwerkt. Daartoe heeft zij in overleg met de desbetreffende aannemers besloten in de zomer van 2004.
2.7. Michon heeft Prodema bij faxberichten van 8 en 18 februari 2005 te kennen gegeven dat de geleverde gevelplaten niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen en dat Prodema de platen kon terugnemen.
2.8. Prodema heeft Michon opdracht gegeven gevelplaten die bij een bouwproject in Enschede waren toegepast te vervangen en daartoe een partij nieuwe gevelplaten aangeleverd. Michon heeft die werkzaamheden, waarvoor een factuur van 17 mei 2004 is verstuurd tot een bedrag van € 22.610,00, niet verricht.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Prodema heeft bij dagvaarding gevorderd samengevat - veroordeling van Michon tot betaling van € 24.217,13 vermeerderd met rente en kosten.
Prodema legt aan haar vordering ten grondslag dat zij voor in totaal € 40.587,43 aan gevelplaten aan Michon heeft verkocht en geleverd en dat Michon de desbetreffende facturen onbetaald laat.
3.2. Zij heeft tijdens de comparitie van partijen bij akte haar eis vermeerderd met een bedrag van EUR 22.610,00, het bedrag dat zij eerder als aan Michon verschuldigd van de hoofdsom had afgetrokken. Daarmee beloopt haar vordering in totaal € 40.587,43, vermeerderd met rente en kosten.
3.3. Michon voert verweer. Zij stelt in de eerste plaats dat het Prodema niet vrijstaat om alsnog betaling te vorderen van een bedrag waarvan zij bij dagvaarding de verschuldigdheid aan Michon heeft erkend. Voorts heeft zij zich voor wat betreft de openstaande facturen in de eerste plaats beroepen op ontbinding van de overeenkomst wegens non-conformiteit, subsidiair stelt zij dat zij haar betalingsverplichting heeft opgeschort wegens de wanprestatie door Prodema en meer subsidiair meent zij dat hetgeen zij Prodema voor de gevelplaten verschuldigd is moet worden verrekend met haar tegenvordering.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. Michon vordert – samengevat – het volgende:
a) veroordeling van Prodema tot betaling van € 22.610,00 terzake van een factuur van 17 mei 2004, vermeerderd met rente;
b) voor recht te verklaren dat de door Prodema aan Michon geleverde gevelplaten van het type BAQ en BAQ+ niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen en dat Prodema aan Michon de dientengevolge gelden en nog te lijden schade dient te vergoeden;
c) veroordeling van Prodema tot betaling van een bedrag van € 35.924,79 ter zake van kosten van juridische bijstand, vermeerder met rente;
d) veroordeling van Prodema tot betaling van een bedrag van € 37.200,00 ter zake van door Michon ten behoeve van de afwikkeling van de diverse schades gemaakte manuren, vermeerderd met rente;
e) veroordeling van Prodema tot betaling van een bedrag van € 35.560,00 ter zake van door Michon ten behoeve van de afwikkeling van de diverse schades gemaakte overige kosten, vermeerderd met rente;
f) veroordeling van Prodema om aan Michon te vergoeden de overige door Michon geleden schade, verband houdend met de door haar noodzakelijk gemaakte kosten, geleden reputatieschade en gederfde winst, een en ander nader op te maken bij staat;
met veroordeling van Prodema in de kosten van deze procedure.
3.5. Michon legt aan haar vordering (voor wat betreft de punten onder b tot en met f) ten grondslag dat de door Prodema geleverde gevelplaten ondeugdelijk zijn en dat zij dientengevolge schade heeft geleden en nog lijdt. Voor wat betreft de factuur van 17 mei 2004 (haar vordering onder a) heeft Michon aangevoerd dat Prodema haar werkzaamheden heeft opgedragen, te weten het vervangen van gevelplaten bij een bouwproject in Enschede, waarbij vooraf betaald zou worden. Michon stelt dat Prodema niet eerst heeft betaald en vervolgens ten onrechte eenzijdig de opdracht heeft ingetrokken.
3.6. Prodema voert verweer. Zij voert in de eerste plaats aan dat de rechtbank niet bevoegd is om van de reconventionele vordering kennis te nemen omdat de tegenvordering van Michon niet voortspruit uit het rechtsfeit waar de vordering van Prodema in conventie op is gegrond. Het gaat immers niet om dezelfde overeenkomsten maar om overeenkomsten die zien op de levering van gevelplaten die wel zijn verwerkt, in andere projecten.
Zij heeft voorts betwist dat de geleverde gevelplaten ondeugdelijk waren en aangevoerd dat Michon niet tijdig heeft geklaagd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Prodema heeft bij dagvaarding erkend dat zij Michon een door Michon gefactureerd bedrag van € 22.610,00 verschuldigd is. Michon vordert in reconventie ook betaling van dat bedrag. Bij akte heeft Prodema zich vervolgens op het standpunt gesteld dat zij dat bedrag niet aan Michon verschuldigd is, omdat – naar blijkt uit de conclusie van antwoord – Michon de werkzaamheden waarvoor de desbetreffende factuur werd verzonden, niet heeft verricht. Prodema heeft bij akte haar eis met dat bedrag, dat zij eerder met haar vordering had verrekend, vermeerderd en Michon heeft zich daartegen verzet.
De rechtbank is van oordeel dat de eiswijziging op zich toelaatbaar is nu die niet in strijd is met een goede procesorde. De bezwaren die Michon heeft aangevoerd zien naar het oordeel van de rechtbank niet op de vermeerdering van eis op zich, maar op de vraag of de verschuldigdheid van het bedrag in rechte vaststaat of niet. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling uitgaan van de vordering van Prodema zoals die na vermeerdering van eis luidt.
4.2. Tussen partijen staat vast dat Prodema de gevelplaten waarvan zij thans betaling vordert heeft geleverd aan Michon. Michon beroept zich er op dat zij de overeenkomst heeft ontbonden door haar faxbericht aan Prodema van 8 februari 2005, in verband met de ondeugdelijkheid van de platen. Ter beoordeling ligt in dit verband allereerst voor of Michon, zoals Prodema heeft aangevoerd, te laat heeft geklaagd over de geleverde platen, zodat – ook als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de platen niet deugdelijk waren – Michon zich daar niet op kan beroepen.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat om een overeenkomst van koop en verkoop van roerende zaken tussen een Nederlandse partij en een Spaanse partij, terwijl zowel Spanje als Nederland partij is bij het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, gesloten in Wenen in 1980 (hierna: Weens Koopverdrag). Dat betekent dat de bepalingen van het Weens Koopverdrag rechtstreeks op de rechtsverhouding van partijen van toepassing is en het onderhavige geschil ook aan de hand van die bepalingen beoordeeld dient te worden, nu niet is gesteld of gebleken dat partijen zijn overeengekomen om daarvan af te wijken.
4.4. In artikel 49 van het Weens Koopverdrag is geregeld dat de koper de overeenkomst kan ontbinden indien er sprake is van een wezenlijke tekortkoming. De koper moet dan wel de overeenkomst ontbonden verklaren binnen een redelijke termijn nadat hij de tekortkoming had ontdekt of had behoren te ontdekken. Veronderstellenderwijs aannemende dat de kwaliteit van de gevelplaten zodanig was, dat sprake is van een wezenlijke tekortkoming, ligt ter beoordeling voor of Michon binnen een redelijke termijn de overeenkomst heeft ontbonden. Tussen partijen is niet in geschil dat Michon op 8 februari 2005 bij faxbericht aan Prodema de overeenkomst ontbonden heeft verklaard. Voorts staat vast dat de gevelplaten waar het hier om gaat, zijn geleverd in de eerste drie maanden van 2004. Michon heeft tijdens de comparitie aangevoerd dat er eind 2003 klachten binnenkwamen over de verwerkte BAQ platen en dat vervolgens een periode die platen zijn vervangen door BAQ+ platen, die wel goed tegen de weersinvloeden en dergelijke bestand zouden zijn. Waneer Michon voor het eerst heeft bemerkt dat de verwerkte BAQ+ platen gebreken vertoonden is niet duidelijk geworden. Wel is duidelijk dat in de zomer van 2004 reeds is besloten de geleverde platen niet te verwerken vanwege problemen met verwerkte BAQ+ platen. Nu door Michon niet anders is gesteld, zal de rechtbank het er voor houden dat – nog steeds veronderstellenderwijs aannemend dat de geleverde platen ondeugdelijk waren – zij dat in de zomer van 2004, dus uiterlijk medio september 2004, heeft ontdekt. Zij heeft vervolgens bijna vijf maanden laten verstrijken voordat zij Prodema kenbaar maakte dat zij de platen afkeurde en wenste dat de facturen gecrediteerd zouden worden. Die periode is naar het oordeel van de rechtbank te lang om nog te kunnen spreken van een redelijke termijn als bedoeld in de betreffende bepalingen, die er met name ook toe strekken onzekerheid en onduidelijkheid tussen contractspartijen te voorkomen. Dat betekent dat ook als de geleverde BAQ+ platen niet deugdelijk waren en in aanmerkelijke mate afweken van wat daarvan op grond van de overeenkomst mocht worden verwacht, Michon te laat was om op grond daarvan de overeenkomst te ontbinden. Partijen zijn derhalve nog gebonden aan de destijds gesloten overeenkomsten terzake van de BAQ+ platen.
4.5. Ook het subsidiaire verweer van Michon, dat zij gerechtigd was haar (betalings)verplichtingen op te schorten, is gebaseerd op haar stelling dat de geleverde platen niet aan de overeenkomst beantwoordden. Het Weens Koopverdrag kent weliswaar (in artikel 71) een opschortingsbevoegdheid, maar die ziet op een toekomstige tekortkoming en daarbij is bepaald dat de partij die de nakoming van zijn verplichtingen opschort, de andere partij daarvan onmiddellijk in kennis stelt. De situatie waarvoor de regeling is opgenomen doet zich hier niet voor, terwijl ook niet is gesteld of gebleken dat Michon op enig moment voor deze procedure kenbaar heeft gemaakt dat zij zich beroept op een opschortingsrecht. Dat betekent dat ook het subsidiaire verweer wordt verworpen.
4.6. Nu de verweren van Michon tegen de verschuldigdheid van de voor de platen overeengekomen prijs verworpen zijn en over de prijs geen geschil bestaat, is de door Prodema gevorderde betaling in beginsel voor toewijzing vatbaar. Prodema vordert thans het gehele gefactureerde bedrag, terwijl zij aanvankelijk daarop een bedrag als aan Michon verschuldigd in mindering heeft gebracht. De rechtbank is anders dan Michon van oordeel dat er geen sprake is van een gerechtelijke erkentenis van de verschuldigdheid van het factuurbedrag aan Michon in de zin van artikel 154 Wetboek van Rechtsvordering (Rv). Daar staat immers dat van een gerechtelijke erkentenis sprake is indien een partij tijdens een aanhangig geding uitdrukkelijk de waarheid erkent van stellingen van de wederpartij. Dat is in deze procedure niet gebeurd; Prodema heeft de verschuldigdheid niet erkend in reactie op hetgeen Michon heeft gesteld en aangevoerd, maar zij ging er bij het instellen van de vordering vanuit dat zij Michon voor door Michon verrichtte werkzaamheden nog een bedrag verschuldigd was. Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat als sprake zou zijn van een gerechtelijke erkentenis, Prodema die in dit geval met succes heeft kunnen herroepen omdat aannemelijk is dat die erkentenis door dwaling ten aanzien van het verricht zijn van de werkzaamheden is afgelegd. Dit betekent dat Prodema niet gehouden is aan de aanvankelijk voorgestelde verrekening en dat de vermeerderde eis voor toewijzing vatbaar is.
4.7. Meer subsidiair heeft Michon zich op het standpunt gesteld dat op hetgeen zij Prodema verschuldigd is, in mindering moet worden gebracht het bedrag dat Prodema haar verschuldigd is als schadevergoeding wegens de ondeugdelijkheid van eerder geleverde gevelplaten. Michon heeft in dit verband gesteld dat zij voor 16 bouwprojecten gevelplaten van Prodema heeft geleverd – in totaal circa 15000 m2 – die alle gebreken vertonen. Michon heeft Prodema bij brief van 26 juli 2005 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg van de geleverde ondeugdelijke materialen leed en nog zou lijden. In reconventie vordert zij vergoeding van die schade.
De rechtbank stelt voorop dat verrekening met een tegenvordering als verweer alleen kan slagen indien de gegrondheid van dat verweer op eenvoudige wijze vast te stellen is. Voor zover Michon zich in conventie heeft willen beroepen op verrekening stuit haar verweer af op het feit dat de gegrondheid van haar tegenvordering niet zonder nader onderzoek valt vast te stellen, terwijl de vordering van Prodema gelet op het vorenoverwogene in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
in reconventie
4.8. Gelet op het door Prodema gevoerde verweer ligt allereerst ter beoordeling voor of Michon in haar tegenvordering kan worden ontvangen. Prodema heeft zich beroepen op artikel 6 van de EEX Verordening, waar staat dat een partij kan worden gedagvaard in een andere lidstaat voor het gerecht waar de oorspronkelijke vordering – in dit geval de vordering van Prodema – aanhangig is, ten aanzien van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is. Prodema stelt zich op het standpunt dat nu de tekortkoming waarop Michon haar tegenvordering baseert, eerder bestelde en geleverde gevelplaten betreft, de tegenvordering niet voortspruit uit de overeenkomst waarop Prodema in conventie haar vordering heeft gebaseerd, Michon niet ontvankelijk is in haar reconventionele vordering. Michon heeft in dit verband aangevoerd dat niet naar de afzonderlijke bestellingen moet worden gekeken, maar dat de bestellingen moeten worden gezien als één rechtsverhouding, waardoor de rechter die bevoegd is ten aanzien van de conventionele vordering, ook bevoegd is ten aanzien van de tegenvordering die uit die bestellingen en leveranties voortvloeit.
4.9. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid ten aanzien van de reconventionele eis van Michon inderdaad beoordeeld dient te worden aan de hand van het bepaalde in artikel 6, sub 3 van de EEX Verordening. Daar staat met zoveel woorden dat het moet gaan om een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst waar de oorspronkelijke vordering op gegrond is. De overeenkomsten waar Prodema haar vordering op heeft gebaseerd zijn de twee bestellingen van BAQ+ platen waarvan de facturen onbetaald zijn gebleven. Michon vordert in reconventie betaling van een factuur die ziet op door Prodema op gedragen werkzaamheden aan een project in Enschede en voorts vergoeding van schade die zij stelt geleden te hebben en nog te zullen lijden als gevolg van gebreken aan eerder geleverde gevelplaten.
De rechtbank is van oordeel dat de reconventionele vordering ten aanzien van de werkzaamheden in Enschede in ieder geval niet voortvloeit uit de overeenkomsten waarop de vordering van Prodema is gebaseerd, zodat zij niet bevoegd is dat deel van de tegenvordering te beoordelen. Voor de gevorderde schadevergoeding vanwege eerder geleverde gevelplaten ligt dat minder duidelijk. Het komt dan aan op de uitleg van het hiervoor weergegeven artikel van de EEX Verordening, en op de vraag of de achtereenvolgende bestellingen en leveringen van gevelplaten bij de toepassing van dat artikel als één overeenkomst in de zin van dat artikel moeten worden aangemerkt. De rechtbank acht in dit verband van belang dat naar moet worden aangenomen Michon al naar gelang er bij een bouwproject vraag was naar gevelplaten van de soort die Prodema produceerde, er bestellingen werden geplaatst, waarbij een keus werd gemaakt uit verschillende kleuren en afmetingen. Voorts blijkt uit de stellingen van partijen en inhoud van de overgelegde stukken dat aanvankelijk steeds BAQ platen werden besteld en geleverd, en dat later – en in ieder geval bij de bestellingen waar het in conventie om ging – BAQ+ platen zijn besteld en geleverd. Michon baseert haar vorderingen met name op de ondeugdelijkheid van de geleverde BAQ platen. Hoewel het steeds gaat om dezelfde partijen en bestellingen van gevelplaten, hangen die bestellingen naar het oordeel van de rechtbank noch voor wat betreft de wijze van totstandkomen, noch voor wat betreft de bestelde producten, zozeer samen, dat van één overeenkomst in de zin van de EEX Verordening sprake is. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat aan de term ‘rechtsfeit’ die in artikel 6 van de EEX Verordening ook wordt genoemd, in dit verband geen zelfstandige betekenis toekomt, maar dat die term is opgenomen met het oog op vorderingen die niet uit overeenkomst voortvloeien, maar bijvoorbeeld uit onrechtmatige daad.
4.10. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet bevoegd is de vordering van Michon te beoordelen.
4.11. Michon zal in conventie en in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Prodema worden begroot op:
(in conventie)
- dagvaarding € 71,31
- vast recht 820,00
- salaris procureur 1.788,00 (2 punten × tarief € 894,00)
totaal € 2.679,31
(in reconventie)
- salaris procureur€ 1.421,00 (2 x 0,5 punten, tarief € 1.421,00)
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt Michon om aan Prodema te betalen een bedrag van EUR 40.587,43 (veertigduizend vijfhonderdzevenentachtig euro en drieënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119a BW over het bedrag van EUR 40.587,43 vanaf 22 september 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Michon in de proceskosten, aan de zijde van Prodema tot op heden begroot op € 2.679,31,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen,
5.5. veroordeelt Michon in de proceskosten, aan de zijde van Prodema tot op heden begroot op € 1.421,00,
5.6. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2007.