ECLI:NL:RBUTR:2007:BA9407
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake exclusieve afnamebedingen in exploitatieovereenkomsten tussen brandstofleverancier en tankstationexploitant
In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschappen SERVICE-STATIONS BENSCHOP WOERDEN B.V. (hierna: Woerden B.V.) en BP NEDERLAND B.V. (hierna: BP) over de geldigheid van exclusieve afnamebedingen in exploitatieovereenkomsten. De zaak is ontstaan uit een vordering van Woerden B.V. die stelt dat zij niet langer verplicht is om haar brandstoffen bij BP te betrekken. De kantonrechter heeft op 27 juni 2007 vonnis gewezen, waarin de vorderingen van Woerden B.V. zijn afgewezen en BP in het gelijk is gesteld.
De procedure begon met een tussenvonnis op 1 juni 2005, waarin een comparitie van partijen werd gelast. Gedurende de procedure hebben partijen herhaaldelijk verzocht om aanhouding om te proberen tot een minnelijke regeling te komen. Uiteindelijk is de zaak op 18 januari 2006 doorgehaald, maar later opnieuw op de rol gezet onder een nieuw zaaknummer. De kantonrechter heeft de feiten en het toetsingskader uit het eerdere tussenvonnis overgenomen.
Centraal in het geschil staat de vraag of de exclusieve afnamebedingen, ondanks een looptijd van meer dan vijf jaar, onder de groepsvrijstelling van de Europese Verordening 2790/1999 kunnen vallen. De kantonrechter concludeert dat BP, als leverancier, feitelijk zeggenschap heeft over de tankstations en dat de exclusieve afnamebedingen derhalve onder de groepsvrijstelling vallen. De rechter oordeelt dat de vorderingen van Woerden B.V. niet zijn onderbouwd en dat BP niet verplicht kan worden om concurrenten toe te laten op de door haar geëxploiteerde tankstations.
De kantonrechter heeft Woerden B.V. veroordeeld in de proceskosten van BP, die zijn begroot op EUR 2.900, en heeft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vorderingen in reconventie van BP zijn niet behandeld, omdat deze afhankelijk waren van de uitkomst van de conventionele vordering. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van mededingingsrecht en de geldigheid van exclusieve afnamebedingen in de context van exploitatieovereenkomsten.