Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 222221 / HA ZA 06-2682
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur: mr. B.F. Keulen,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur: mr. L.A. Drenth.
Partijen zullen hierna (in mannelijk enkelvoud) worden aangeduid met [eisende partij] en [gedaagde partij].
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de navolgende processtukken:
- het tussenvonnis van 17 januari 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 13 juli 2006 hebben [eisende partij] en [gedaagde partij] een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot een recreatiewoning gelegen in het park Horloo te Ermelo, op kavel nummer [nr].
2.2. De koopsom van de recreatiewoning inclusief overgenomen inventaris, te vermeerderen met 3% kosten koper, ad € 52.760,-- is door [eisende partij] aan [gedaagde partij] betaald. [gedaagde partij] heeft vervolgens op 12 augustus 2006 de recreatiewoning aan [eisende partij] geleverd.
2.3. Op 22 juli 2006 heeft [eisende partij] een overeenkomst gesloten met mevrouw [betrokkene] (hierna te noemen: [betrokkene]) die – voor zover hier van belang – inhoudt:
Art. 1.
Verpachter verklaart te hebben verpacht en pachter verklaart te hebben gepacht een perceel grond, gelegen aan te Ermelo, Recreatiepark Horloo, aan de Eendenparkweg. Het perceel is genummerd [nr] (…).
Het perceel is uitsluitend bestemd voor de plaatsing daarvan een recreatiewoning op de door de verpachter aan te geven plaats en voor ingebruikneming voor recreatieve doeleinden. (…)
Art. 2.
De pacht is aangegaan voor de tijd van één jaar, ingaande 1/01/2006. (…)
Art. 3.
De pachtprijs bedraagt ingaande 1 januari 2006 € 1.550,00 zegge Duizend vijfhonderd vijftig euro 00 (…)
2.4. [eisende partij] heeft bij brief van 31 oktober 2006 de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst tegenover [gedaagde partij] ingeroepen.
2.5. [eisende partij] heeft ter verzekering van verhaal van de koopsom van de recreatiewoning ten laste van [gedaagde partij] conservatoir beslag laten leggen onder derden.
3.1. [eisende partij] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. indien de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst in rechte geen stand houdt, de koopovereenkomst zal vernietigen;
II. [gedaagde partij] zal veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 52.760,--, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 31 oktober 2006 dan wel de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
III. [gedaagde partij] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de kosten van het conservatoir derdenbeslag, te voldoen binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum, alsmede voor nakosten.
3.2. [gedaagde partij] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering dan wel tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] in zijn vordering, met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van de procedure.
3.3. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4.1. [eisende partij] heeft aan zijn vordering primair ten grondslag gelegd dat [gedaagde partij] niet bevoegd was de recreatiewoning te verkopen, nu de recreatiewoning op grond van artikel 5:20 sub e BW door natrekking eigendom is geworden van de grondeigenaar van het park Horloo. [eisende partij] heeft subsidiair een beroep gedaan op dwaling. [eisende partij] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat hij in september 2006 tot de ontdekking is gekomen dat niet [betrokkene] maar de heer [betrokkene 2] de eigenaar van het recreatiepark is. Ter comparitie heeft [eisende partij] verklaard dat eind december 2006 het huurcontract van [betrokkene] met [betrokkene 2] afliep en dat terzake een procedure bij de kantonrechter in Harderwijk aanhangig is. Volgens [eisende partij] waren er op het moment dat hij de recreatiewoning van [gedaagde partij] kocht ook al problemen tussen tussen [betrokkene 2] en [betrokkene]. [eisende partij] heeft gesteld dat als hij bij de totstandkoming van de koopovereenkomst had geweten dat [gedaagde partij] niet de eigenaar was van de recreatiewoning en/of de problemen rond het park, hij de recreatiewoning niet gekocht zou hebben.
4.2. [gedaagde partij] heeft gemotiveerd betwist dat de recreatiewoning duurzaam met de grond verenigd zou zijn in de zin van artikel 5:20 sub e BW. Volgens [gedaagde partij] ging hij er, evenals de andere bewoners van het park, tot eind 2006 vanuit ging dat [betrokkene] de eigenaresse was van de grond. [gedaagde partij] heeft uitdrukkelijk betwist bij de totstandkoming van de koopovereenkomst enige informatie te hebben verzwegen voor [eisende partij]. Volgens [gedaagde partij] was [eisende partij] zich ervan bewust dat er voor wat betreft de toekomst van de standplaats van de recreatiewoning een risico was. Ten slot heeft [gedaagde partij] een beroep gedaan op conversie en gesteld dat [eisende partij] heeft gekregen wat hij kocht, namelijk het gebruik van de recreatiewoning.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat [betrokkene] jarenlang het recreatiepark Horloo te Ermelo heeft geëxploiteerd. Zij ‘verpachte’ daartoe percelen grond aan recreanten die daarop een huisje plaatsen c.q. een daarop geplaatst huisje van de vorige ‘pachter’ overnamen. Partijen zijn het erover eens dat, hoewel in door [betrokkene] gehanteerde contracten de termen pachter en verpachter worden gebruik, [betrokkene] als verhuurster van de percelen dient te worden aangemerkt, nu de overeenkomst niet betreft het in gebruik verstrekken van grond ter uitoefening van de landbouw. Vaststaat dat [gedaagde partij] en [eisende partij] bij de totstandkoming van de koopovereenkomst onderscheid maakten tussen enerzijds het eigendom van de recreatiewoning en anderzijds het – tegen betaling van een huurprijs aan [betrokkene] – gebruik van de grond waar de recreatiewoning op stond. Uit de door [betrokkene] met [eisende partij] gesloten huurovereenkomst blijkt dat ook [betrokkene] dit onderscheid maakte. In de overeenkomst zijn immers door [betrokkene] bepalingen opgenomen over het verwijderen van de opstal door de ‘pachter’ en het ontruimd opleveren van het perceel (artikel 15 en 17).
4.4. Daarnaast staat vast dat zowel [gedaagde partij] als [eisende partij] op het moment van de overdracht van de recreatiewoning in de veronderstelling verkeerden dat [betrokkene] eigenaresse was van de grond. Thans is gebleken dat niet [betrokkene] maar [betrokkene 2] eigenaar is en dat [betrokkene] de grond van [betrokkene 2] huurt. Ter comparitie heeft [eisende partij] verklaard, hetgeen door [gedaagde partij] onbetwist is gelaten, dat [betrokkene 2] tegen [betrokkene] heeft gezegd dat zij met het park mocht doen wat zij wilde.
4.5. Gesteld noch gebleken is dat [betrokkene 2] zich op het standpunt stelt dat hij door natrekking eigenaar is geworden van de recreatiewoning van [eisende partij] en/of de andere recreanten op het park. Naar het oordeel van de rechtbank zal dit standpunt ook niet houdbaar zijn. De omstandigheid dat [betrokkene 2] [betrokkene] jarenlang heeft vrijgelaten in de wijze waarop zij het park exploiteerde, hetgeen gezien kan worden als een algemene volmacht, brengt immers met zich dat [betrokkene 2] moet worden geacht te zijn gebonden aan de door [betrokkene] gemaakte afspraken met de recreanten. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene 2] een mogelijk recht op natrekking niet (meer) toekomt, dat [gedaagde partij] eigenaar was van recreatiewoning en dat hij het eigendom door feitelijke levering heeft overgedragen aan [eisende partij]. De vorderingen van [eisende partij] dienen dan ook afgewezen te worden.
4.6. [eisende partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordelen. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
- vast recht € 1.120,--
- salaris procureur € 1.788,-- (2,0 punt x tarief IV, € 894,--)
---------------
Totaal € 2.908,--
5.1. wijst de vorderingen van [eisende partij] af;
5.2. veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] tot op
heden begroot op € 2.908,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2007.
w.g. griffier w.g. rechter