ECLI:NL:RBUTR:2007:BA7951

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604524-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en terbeschikkingstelling voor verkrachting met geestelijke stoornis

Op 26 juni 2007 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. De zaak kwam voort uit een incident op 12 december 2006, waarbij de verdachte het slachtoffer met geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen. Het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte haar in haar kamer heeft overmeesterd en haar heeft gedwongen tot seksuele gemeenschap, ondanks haar verzet en duidelijke weigering. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door verklaringen van verpleegkundigen die het slachtoffer kort na het voorval hebben gesproken.

De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen, wat de rechtbank deed twijfelen aan zijn betrouwbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie en zwakbegaafdheid, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet betekent dat hij geen opzet had om het slachtoffer te verkrachten. De officier van justitie had gevorderd tot vrijspraak voor een tweede ten laste gelegd feit, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit, omdat het bewijs niet overtuigend genoeg was.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verkrachting een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormt en dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormt. Daarom is besloten tot terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege, om de veiligheid van anderen te waarborgen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604524-06
Datum uitspraak: 26 juni 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein, Nieuwegein.
Raadsman: mr. R.I.R. Denz.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 juni 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte voldoet grotendeels aan het signalement dat het slachtoffer van haar belager heeft gegeven. Met name het feit dat de belager, evenals verdachte, een gouden tand in zijn bovenkaak had wijst sterk in de richting van verdachte. Verdachte was op het moment dat het slachtoffer werd belaagd ook weggelopen van de afdeling waar hij verbleef en zou dus ter plaatse aanwezig kunnen zijn geweest. Verdachte ontkent evenwel ter plaatse te zijn geweest. Het slachtoffer heeft bovendien hem, noch zijn jas bij een fotoconfrontatie herkend. Er zijn derhalve aanwijzingen dat verdachte het feit heeft gepleegd, doch deze zijn niet sterk genoeg om te spreken van wettig en overtuigend bewijs. Dit geldt te meer nu naar het verblijf van verdachte die middag geen onderzoek is ingesteld, niet inzichtelijk is geworden of verdachte die middag het terrein van [inrichting Z] heeft kunnen verlaten, noch is onderzocht of derden die voldoen aan hetzelfde signalement zich die middag wellicht op het terrein van [inrichting Z] op hebben kunnen houden.
Gelet op het vorenstaande is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De raadsman heeft ter terechtzitting van 12 juni 2007 -zakelijk weergegeven- ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, daar de seksuele handelingen op vrijwillige basis zouden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende overwegingen.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de -navolgende- motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL0981/06-020426 (A, B en C-verbaal).
Het slachtoffer heeft in de avond na het gebeurde tegenover de politie in een gesprek aangegeven (pag. 19) en later in haar aangifte verklaard (pag. 21 en 22) dat verdachte in haar kamer binnenkwam, haar bij de schouders heeft gepakt en haar op het bed heeft geduwd. Vervolgens heeft hij haar ontdaan van haar broek en onderbroek en is hij vaginaal bij haar binnengedrongen, terwijl zij zich verzette door hem weg te duwen. Daarnaast zei ze steeds tegen hem dat ze het niet wilde, omdat ze aan haar verloofde trouw wilde zijn.
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van twee verpleegkundigen, [verpleegkundige A] (pag. 6 en 7 B-verbaal) en [verpleegkundige B] (pag. 23), die aangeefster afzonderlijk en kort na het gebeurde hebben gesproken. Beiden verklaren dat aangeefster heeft gezegd dat ze onvrijwillige sex heeft gehad met verdachte en zien bij haar emoties van schaamte en verdriet. Ook heeft ze tegenover hen verklaard hoe deze onvrijwillige sex in zijn werk ging. Deze verklaring ten overstaan van deze verpleegkundigen is consistent met haar eigen verklaring tegenover de politie. De verpleegkundigen geven daarnaast aan aangeefster al geruime tijd te kennen en geen twijfels te hebben bij de juistheid van haar verhaal.
Tegenover de consistente verklaring van aangeefster -zowel tegenover de politie als het verplegend personeel- staat de wisselende verklaring van verdachte. Zo verklaart hij onder andere wisselend over het ontdoen van de kleding. Eerst heeft hij verklaard dat aangeefster zelf haar jeans en schoenen heeft uitgedaan (pag. 35). Haar onderbroek zat onder haar knieën (pag. 35). Later heeft hij in tegenstelling tot zijn eerder afgelegde verklaring verklaard dat hij haar geholpen heeft met het ontdoen van haar kleding, dat haar schoenen niet uitgingen en dat hij vervolgens haar kleren over haar schoenen heeft uitgedaan (pag. 37). Over zijn eigen kleren verklaart hij dat hij deze zelf heeft uitgedaan (pag. 35). Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard: “ik heb ook mijn broek op mijn knieën gedaan”. Ter terechtzitting van 12 juni 2007 legt hij het initiatief helemaal bij aangeefster, ook wat betreft het ontdoen van zijn kleding. Zij zou hem gekust hebben, de rits van zijn broek hebben geopend en op deze manier zouden zij geslachtsgemeenschap hebben gehad.
Het gedwongen karakter blijkt -naar het oordeel van de rechtbank- naast de eerder genoemde verklaring van aangeefster ook uit de eigen verklaring van verdachte. Zo heeft hij onder meer verklaard: “Ze wilde niet kussen. Ze ging schreeuwen” (pag. 36). Ook heeft hij verklaard dat hij aan aangeefster heeft gevraagd of hij nog een keer mocht. Hierop zou zij nee hebben gezegd en haar uitstraling was niet goed (pag. 39). Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij niet weet of ze het prettig vond. Voorts zou ze het naar zijn mening eerst wel leuk hebben gevonden en daarna niet meer (pag. 37).
De raadsman heeft nog aangevoerd dat bij verdachte, gezien zijn geestelijke stoornis, de opzet om het slachtoffer te verkrachten heeft ontbroken. De omstandigheid dat iemand aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt behoeft evenwel op zichzelf niet eraan in de weg te staan dat hij opzettelijk een ander verkracht. Dit zou alleen dan anders kunnen zijn ingeval zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking bij de dader, dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken (HR NJ 1999,156). Een dergelijke geestelijke afwijking doet zich bij verdachte niet voor.
De rechtbank gaat gelet op het vorenstaande uit van de lezing van aangeefster en acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
1.
Primair
hij op 12 december 2006 te Amersfoort
door geweld andere feitelijkheden
het [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van [het slachtoffer],
hebbende verdachte [het slachtoffer] gedwongen te dulden dat hij, verdachte,
zijn, verdachtes, penis in de vagina van [het slachtffer] duwde,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin
dat hij, verdachte, [het slachtoffer]
- bij haar schouders, althans haar lichaam heeft vastgepakt en
- op bed heeft geduwd en
- haar broek en haar onderbroek naar uit heeft gedaan en
- dat verdachte zijn eigen broek en/of zijn eigen onderbroek naar beneden
heeft gedaan en
- (terwijl [het slachtoffer] tegen hem verdachte zei "ik wil dat niet, ik ben
verloofd") tóch is doorgegaan met bovenvermelde sexueel binnendringende
handelingen, en
- misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht van hem, verdachte, op [het slachtoffer] en
- aldus voor [het slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Verkrachting.
De strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- een rapport betreffende de verdachte van drs. A.J. Laponder, psycholoog, d.d. 27 februari 2007, onder meer – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op grond van onderhavig onderzoek kan worden geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van de ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie. Tevens is sprake van een ernstige beperking van de geestesvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het thans ten laste gelegde, indien bewezen. Betrokkene lijkt nauwelijks ziektebesef te hebben, tevens ontbreekt het aan ziekte-inzicht. Er is sprake van een ernstige beperking in de afstemming van het contact tussen betrokkene en zijn omgeving. Hij heeft onvoldoende inzicht in sociale situaties en wordt op dergelijke momenten eenzijdig gedreven door zijn impulsen en driftleven. Betrokkene toont zich ongevoelig voor feedback. Een en ander duidt op een zeer zorgelijk beeld en maakt dat de kans op recidive hoog tot zeer hoog moet worden ingeschat.
De rechtbank wordt in overweging gegeven betrokkene te beschouwen als zijnde sterk verminderend toerekeningsvatbaar.
- een rapport betreffende de verdachte van drs. M.L.I.M. van Thiel d.d. 27 februari 2007, onder meer – zakelijk weergegeven – inhoudende:
In het onderzoek kwam naar voren dat betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis
van zijn geestvermogens, in de zin van schizofrenie, waarbij een psychotische ontregeling in remissie is. Voorts is hij lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de zin van zwakbegaafdheid. Bij zijn verstandelijke handicap, in dit geval zwakbegaafdheid, blijft de integratie van het rationele met het sensitieve in gebreke. Door de gebrekkige verstandelijke reguleerbaarheid is er sprake van labiliteit, suggestibiliteit en ongenuanceerdheid in gedrag. Het opkomen en aflopen van gevoelens en driftmatige (seksuele en agressieve) belevingen worden in grotere mate bepaald door wisselende situaties in de buitenwereld. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Op grond van bovengenoemde kan betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Op grond van de hierboven genoemde rapporten zal de rechtbank de verdachte - in navolging van de deskundigen – ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Nu er verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte dus strafbaar.
Eis van de officier van justitie en motivering van de op te leggen sancties
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 2 wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De door de verdachte gepleegde verkrachting vormt een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van het slachtoffer, hetgeen nog versterkt wordt doordat de verkrachting in een gesloten setting in het psychiatrisch centrum [inrichting Z] plaatsvond. Voornoemd centrum zou voor haar -in het kader van haar behandeling- bij uitstek een plaats moeten zijn waar zij zich veilig zou moeten voelen.
De ervaring leert dat een dergelijk feit bij slachtoffers diepe sporen nalaat. Voor de verwerking van het aan haar toegebrachte leed en voor het herstel van het vertrouwen in mensen en het zich weer veilig voelen in haar eigen omgeving, zal zij nog gedurende lange tijd hulp en begeleiding nodig hebben. Met zijn handelen heeft de verdachte louter toegegeven aan gevoelens van lust, zonder zich daarbij te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Bovendien heeft de verdachte met het hierboven gepleegde feit gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en in het bijzonder bij de patiënten in [inrichting Z] teweeggebracht.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 december 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een zedendelict;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 28 december 2006, opgemaakt door mw. G. Mulder, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 27 februari 2007 van drs. A.J. Laponder, psycholoog, met voornoemde conclusie. Uit het rapport volgt het volgende advies.
Vanuit gedragskundig oogpunt is het belangrijk dat betrokkene handvaten krijgt aangeboden om zijn driften op adequate wijze te leren beteugelen. Ook kan gedacht worden aan een psycho-educatie omtrent (de beleving van) seksualiteit met als doel meer inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden en beperkingen van seksuele omgang met anderen. De huidige langdurige verpleegsetting lijkt hierin niet te hebben kunnen voorzien. De beperkte uitdrukkingsvaardigheid, geringe woordenschat en het ontbreken van ziektebesef en –inzicht, maken voorstelbaar dat betrokkene niet gemotiveerd zal zijn voor een behandeling. Immers, zijn huidig verblijf, tot aan de tenlastelegging, werd evenmin door hem ondersteund. De rechtbank wordt op grond van bovenstaande geadviseerd betrokkene de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Gezien de ernst van de ziekelijke stoornis, het ontbreken van ziektebesef en –inzicht, evenals de zwakbegaafdheid lijkt een dergelijk behandeltraject in een gesloten setting noodzakelijk om het risico op herhaling te minimaliseren.
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 27 februari 2007 van drs. M.L.I.M. van Thiel, psychiater met voornoemde conclusie. Uit het rapport volgt het volgende advies.
Er bestaat een relatief grote kans op herhaling van een soortgelijk delict, dat gevaar oplevert voor anderen. Gezien het feit dat betrokkene zich in het verleden diverse malen aan behandeling heeft onttrokken en dat bij hem ziekte-inzicht nagenoeg ontbreekt, zodat er dus niet gesproken kan worden van een betrouwbare bereidheid zich te laten behandelen, zal een TBS met voorwaarden naar verwachting geen effect boeken. Om dezelfde reden heeft een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij vonnis geen kans van slagen. Op grond van het bovengenoemde adviseert rapporteur de rechtbank het opleggen van een TBS met dwangverpleging op te leggen.
Met de hiervoor weergegeven conclusies en de gegeven adviezen kan de rechtbank zich verenigen en zij maakt die conclusies tot de hare en neemt de voormelde adviezen over.
Gelet op de aard en de ernst van voormeld feit is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat, behoudens de op te leggen maatregel, aan verdachte tevens een gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
De rechtbank acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt de rechtbank voorts
dat verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan 4 jaar is gesteld.
De rechtbank zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging eist.
De rechtbank gaat er vanuit dat bij de behandeling in het kader van de ter beschikking stelling de voorkeur van de officier van justitie -in navolging van voornoemde rapporteurs- voor Hoeve Boschoord te Bosschoord, wordt gevolgd.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hierboven is vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D.C.P.M. Straver, P. Bender en J.D.E. Brouwer-Poederbach bijgestaan door J.J. Veldhuizen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2007.
Mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.