ECLI:NL:RBUTR:2007:BA7812

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
212774/ HA ZA 06-1251
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en wanprestatie bij toekenning Master of Science-graad door Hogeschool Utrecht

In deze zaak vorderde eiser, een student van de Hogeschool Utrecht (HU), schadevergoeding van de HU omdat hij meende dat hij ten onrechte geen rechtsgeldige Master of Science-graad had ontvangen na het succesvol afronden van de MSc EPD-opleiding. Eiser had in juni 2005 zijn opleiding afgerond en ontving een diploma met de titel 'Master of Science', maar de HU was volgens de rechtbank niet bevoegd om deze graad toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat de HU onrechtmatig had gehandeld door eiser de indruk te geven dat zij bevoegd was om de MSc-graad te verlenen, terwijl dit in strijd was met de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Eiser had zich op basis van de informatie van de HU gerechtvaardigd op de toekenning van de graad vertrouwd gemaakt en had daardoor schade geleden. De rechtbank oordeelde dat de HU aansprakelijk was voor de door eiser geleden materiële schade, waaronder het betaalde collegegeld en de kosten van levensonderhoud in Nederland. De vordering tot vergoeding van immateriële schade werd echter afgewezen, omdat eiser onvoldoende had onderbouwd hoe zijn eer en goede naam waren aangetast. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat de zaak opnieuw op de rol zou komen voor het nemen van een akte door eiser over de kosten van levensonderhoud.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 212774 / HA ZA 06-1251
Vonnis van 25 april 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] in China,
eiser,
procureur mr. B.J.K. Jongtien,
tegen
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
procureur mr. B.F. Keulen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de HU genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte opgave getuigen;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In 2003 bood de HU een opleiding aan met de naamsaanduiding “Master of Science Engineering Product Design” (hierna te noemen: de MSc EPD-opleiding). In de door de HU uitgegeven Engelstalige studiegids met de titel “Award Handbook Master of Science in Engineering Product Design 2003/2004” die [eiser] had ontvangen, staat onder meer het volgende vermeld:
“1 WELCOME
We would like to take this opportunity to welcome you to this European post graduate course and we wish you every success during your studies. The course has been designed in 1993 in co-operation with several European educational institutions, upgraded in 2000 under supervision of a representative of a Technical University in the Netherlands and the Open University Nederland and will be available in 2003/2004 at the Hogeschool van Utrecht validated by Dutch Validation Council. This Award book aims to provide a helpful guide tot the award, its structure, regulations and administration. (…)
3 ENTRY REQUIREMENTS
The minimum entry requirements for the MSc award are:
(i) a HBO (BSc) degree from a Hogeschool or other recognised body in de European Community containing a substantial engineering content.
or
(ii) have other qualifications or experience, which demonstrates a candidate possesses appropriate knowledge and skills at a level equivalent to a BSc degree. (…)
The structure of the award is a modular one bases on the principal of credit accumulation where 180 credits constitutes the requirements for a Masters degree.”
2.2. [eiser] heeft zich bij de HU aangemeld voor het volgen van de MSc EPD-opleiding, waarna de HU aan [eiser] een brief gedateerd 25 juni 2003 (hierna te noemen: de toelatingsbrief) heeft doen toekomen, waarin het volgende staat vermeld:
“Hogeschool van Utrecht
University of Professional Education (…)
To Whom it May Concern (…)
Subject: Certificate of Acceptance (…)
This letter is to certify that [eiser], (…) has been officially accepted as a student for International MSc course Product Design at Faculty of Science and Technology from the Hogeschool van Utrecht University of Professional Education, The Netherlands. The duration of the course will be 18 months. Costs for above mentioned course, that will start at 10th September 2003 at the above mentioned institute is: 17231 EURO + bank transfer costs (…)”
2.3. In juni 2005 heeft [eiser] de in de studieperiode 2003-2005 gevolgde MSc EPD opleiding met goed gevolg afgerond. Als bewijs hiervan heeft de “board of examiners of the Faculty of Science and Technology of de Hogeschool van Utrecht (University of Professional Education)” hem op 23 juni 2005 een certificaat en een supplement, beide gedateerd 22 juni 2005, uitgereikt. Daarbij heeft de HU hem tevens een schriftelijk stuk uitgereikt, waarin een algemene beschrijving van het systeem van het hoger onderwijs in Nederland is gegeven. In voormeld certificaat wordt geen melding gemaakt van de graad Master (met de toevoeging “of Science”).
2.4. Op enig moment in juli 2005 heeft de HU aan [eiser] een diploma met het opschrift “MASTER OF SCIENCE DIPLOMA” gedateerd 22 juni 2005 uitgereikt, waarin staat vermeld dat de “board of examiners of the Faculty of Science and Technology of de Hogeschool van Utrecht (University of Professional Education)” [eiser] de graad Master met de toevoeging “of Science” toekent.
2.5. Nadat omtrent de bevoegdheid van de HU tot het toekennen van deze graad aan [eiser] tussen partijen verschillende correspondentie heeft plaatsgevonden, heeft [eiser] zich met de tot de HU gerichte brief van 23 februari 2006 op het standpunt gesteld dat de HU hem ten onrechte geen rechtsgeldige graad “Master of Science” heeft toegekend. Hij heeft de HU daarbij aansprakelijk gesteld voor de door hem daardoor geleden schade, door hem berekend op een bedrag van EUR 207.231,--.
2.6. Met de brief van 7 maart 2006 heeft de HU [eiser] meegedeeld de titel correct te hebben verleend en geen aanleiding te zien tot het betalen van enige schadevergoeding.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert veroordeling van de HU tot betaling van een bedrag ad EUR 207.231, , althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten. Het bedrag van EUR 207.231, is als volgt opgebouwd:
• EUR 17.231,-- inzake het aan de HU betaald collegegeld;
• EUR 30.000,-- inzake gemaakte kosten van levensonderhoud in Nederland
gedurende twee studiejaren;
• EUR 60.000,-- inzake gemiste inkomsten op MSc-niveau, doordat [eiser] twee jaar
later tot de arbeidsmarkt zal toetreden;
• EUR 100.000,-- inzake immateriële schade, nu sprake is van aantasting van
[eiser]’s eer en goede naam.
3.2. De HU voert verweer en bepleit afwijzing van de vordering.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter beoordeling ligt voor of de HU onrechtmatig heeft gehandeld en/of wanprestatie heeft gepleegd jegens [eiser], en gelet daarop gehouden is om de door [eiser] gestelde materiële en immateriële schade te vergoeden.
4.2. [eiser] heeft zijn rechtsvordering tot schadevergoeding gestoeld op de stelling dat de HU jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, althans wanprestatie heeft gepleegd door hem aanvankelijk de rechtsgeldige Master-graad met de toevoeging “of Science” (hierna te noemen: de MSc-graad) in het vooruitzicht te stellen en vervolgens de MSc graad onbevoegd toe te kennen, waardoor hem een niet-rechtsgeldige graad is verleend. [eiser] stelt in dit verband tevens dat hij er op grond van de met de HU gesloten onderwijsovereenkomst op mocht vertrouwen dat hem bij succesvolle afronding van de MSc EPD opleiding de rechtsgeldige MSc graad zou worden verleend.
De bevoegdheid van de HU tot het toekennen van de MSc-graad
4.3. De MSc EPD-opleiding is een postinitiële masteropleiding op HBO-niveau.
4.4. Artikel 7.3b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) luidt als volgt:
“Naast de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3a, worden binnen het hoger onderwijs onderscheiden:
a. postinitiële masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs, en
b. postinitiële masteropleidingen in het hoger beroepsonderwijs.”
4.5. Artikel 7.10a van de WHW, zoals dat vanaf 1 september 2002 luidt, bepaalt over het verlenen van graden en toevoegingen het volgende:
“1. Het instellingsbestuur verleent de graad Bachelor en de graad Master aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs onderscheidenlijk het afsluitend examen van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs heeft afgelegd. Afhankelijk van het vakgebied waarin het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen van een bacheloropleiding onderscheidenlijk het met goed gevolg afgelegde examen van een masteropleiding is afgelegd, wordt aan de verleende graad toegevoegd "of arts" dan wel "of science".
2. Het instellingsbestuur verleent de graad Bachelor en de graad Master aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs onderscheidenlijk het afsluitend examen van een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs heeft afgelegd.
3. Het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 5a.1, tweede lid, verleent de graad Master aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b, onder a of b, heeft afgelegd.
4. Het instellingsbestuur of het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in het derde lid, voegt aan een graad toe de vermelding van het vakgebied of het beroepenveld waarop de graad betrekking heeft.”
4.6. In de Memorie van Antwoord, ontvangen op 8 mei 2002, bij het op 1 oktober 2001 ingediende wetsvoorstel inzake de wijziging van onder de meer de WHW (Kamerstukken I, 2001-2002, 28 024, nr. 232c) staat op pagina 39 onder meer het volgende vermeld:
“Artikel 7.10a. Verlening van graden
De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat de hbo-instellingen zelf mogen bepalen welke graden zij gaan verlenen aan hun afgestudeerden en het accreditatieorgaan zal beoordelen of de vlag de lading wel dekt. (…)
Het is juist dat de hogescholen in beginsel zelf binnen het kader van het voorgestelde artikel 7.10a aangeven welke benaming zij voor een graad gebruiken. De instelling voegt aan de graad de vermelding van het vakgebied of het beroepenveld toe waarop de opleiding betrekking heeft. De toevoegingen «of arts» en «of science» zijn evenwel voorbehouden aan wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen.”
4.7. Met ingang van 1 maart 2005 zijn de volgende passages aan artikel 7.10a van de WHW toegevoegd:
Aan lid 1:
“Bij ministeriële regeling kan voor een opleiding of een groep van opleidingen met betrekking tot een in dit lid bedoelde graad een andere toevoeging dan die, bedoeld in de tweede volzin, worden vastgesteld.”
Aan lid 2:
“Het instellingsbestuur kan voor een opleiding of een groep van opleidingen met betrekking tot een in dit lid bedoelde graad een andere toevoeging dan die, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, vaststellen.”
Aan lid 3:
”De tweede volzin van het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.”
4.8. Artikel 1.12a van de WHW bepaalt het volgende:
“Aan de met goed gevolg afgelegde examens van opleidingen als bedoeld in artikel 7.3b, verzorgd door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, is een graad als bedoeld in artikel 7.10a verbonden, voorzover aan die opleidingen accreditatie is verleend of die opleidingen de toets nieuwe opleiding met positief gevolg hebben ondergaan. Degenen aan wie een dergelijke graad is verleend, zijn gerechtigd in de daarvoor in aanmerking komende gevallen de graad Master, bedoeld in artikel 7.10a, in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen.”
4.9. Anders dan door de HU is betoogd, is het de HU gelet op het bepaalde in de artikelen 1.12a, 7.3b en 7.10a van de WHW met ingang van 1 september 2002 niet toegestaan om de toevoeging “of Science” vast te stellen voor de door haar te verlenen Master graad. Alleen in het wetenschappelijk onderwijs kan aan een graad “of Arts” of “of Science” worden toegevoegd. Uit artikel 1.12a van de WHW blijkt dat die bevoegdheid evenmin bestaat, nadat aan de door de HU verzorgde (postinitiële) masteropleidingen accreditatie is verleend of voormelde opleidingen positief zijn beoordeeld in het kader van de toets nieuwe opleiding als bedoeld in de WHW. Dat artikel verwijst immers naar artikel 7.10a van de WHW, waaruit volgt dat alleen in het wetenschappelijk onderwijs aan een graad “of Arts” of “of Science” kan worden toegevoegd. Gezien het bepaalde in artikel 15.6 van de WHW is het zelfs verboden om graden, genoemd in artikel 7.10a van WHW, te verlenen zolang een opleiding niet is geaccrediteerd of positief is beoordeeld.
De omstandigheid dat private instellingen zoals de Webster University wel de graad “master of science” kunnen verlenen, terwijl de door hen verzorgde (postinitiële) masteropleidingen niet van overheidswege zijn geaccrediteerd, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, de WHW is niet van toepassing op private instellingen zoals de Webster University, die niet worden bekostigd of niet zijn aangewezen als bedoeld in de WHW, terwijl de HU gelet op het bepaalde in artikel 5a.1 in verbinding met het bepaalde in artikel 1.8, lid 1, van de WHW wel een bekostigde instelling is, waarop de WHW van toepassing is.
In dit verband acht de rechtbank voorts van belang dat de HBO-raad, zijnde de belangen- en werkgeversvereniging van de Nederlandse hogescholen, bij brief van 27 juni 2002 alle hogescholen in Nederland heeft bericht dat de hogescholen de woorden “of Science” niet aan de door hen te verlenen Master-graad mogen toevoegen.
Gelet op het voorgaande wist de HU reeds in 2002, althans behoorde de HU reeds in 2002 te weten dat zij met ingang van het studiejaar 2002/2003 niet bevoegd is om de MSc graad aan studenten toe te kennen, zodat dat zij geen MSc-graad in het vooruitzicht kon en mocht stellen van studenten, die vanaf het studiejaar 2002/2003 de MSc EPD opleiding zouden gaan volgen. Nu de HU met ingang van het studiejaar 2002/2003 niet bevoegd was (en is) om [eiser] de MSc-graad te verlenen, is de aan [eiser] verleende MSc graad niet rechtsgeldig.
Het vertrouwen van [eiser]
4.10. Anders dan door de HU is betoogd, is voor de vraag of [eiser] (als student uit China) erop mocht vertrouwen dat hem na positieve afronding van de door de HU verzorgde MSc EPD opleiding de rechtsgeldige MSc-graad zou worden toegekend, niet alleen bepalend de inhoud van de Engelstalige studiegids inzake het studiejaar 2003/2004 maar ook de inhoud van de in het Engels opgestelde toelatingsbrief van 25 juni 2003. Immers, de HU heeft onder voorwaarde (namelijk het voldoen aan de door de HU gestelde vooropleidingseisen en/of werkervaring als in de studiegids is weergegeven) een opleidingsaanbod gedaan, welk aanbod [eiser] heeft aanvaard, waarna de HU [eiser] als student heeft geaccepteerd. Bij deze gang van zaken is niet alleen de inhoud van de studiegids bepalend voor de vraag welke verwachting [eiser] mocht hebben, maar ook de inhoud van de toelatingsbrief van 25 juni 2003.
4.11. Op grond van de inhoud van de studiegids en de toelatingsbrief mocht [eiser] erop vertrouwen dat na positieve afronding van de door de HU verzorgde MSc EPD opleiding hem de rechtsgeldige MSc graad zou worden toegekend. Hierbij is van belang dat de HU onder meer door de gebruikte naamsaanduiding voor zichzelf en voor de door haar aangeboden opleiding, door verwijzing naar de verkregen dan wel nog te verkrijgen kwaliteitsoordelen van de Dutch Validation Council, alsmede door het aanhalen van de MSc graad de indruk heeft gewekt dat zij een universitaire onderwijsinstelling is en/of haar de bevoegdheid toekomt om de MSc-graad toe te kennen. Indien de HU niet de bedoeling had deze indruk te wekken, dan lag het mede in het kader van de op haar rustende informatieplicht op haar weg om [eiser] als student uit China in te lichten over de status van de door de HU te verlenen graden en vast te stellen toevoegingen alsmede het systeem van het hoger onderwijs in Nederland alvorens hem als student te accepteren (en niet eerst bij of na het uitreiken van het certificaat van 22 juni 2005). Dat de HU [eiser] voorafgaand aan het studiejaar 2003/2004 wel over het voormelde zou hebben ingelicht is gesteld noch gebleken. Nu [eiser] is afgegaan op de door de HU verschafte informatie, faalt het beroep van de HU op de onderzoeksplicht van [eiser].
Onrechtmatig handelen
4.12. Nu de HU bij [eiser] de indruk heeft gewekt dat zij als onderwijsinstelling bevoegd is om de MSc graad te verlenen en de MSc-graad in het vooruitzicht van [eiser] heeft gesteld, alsmede de MSc graad onbevoegd aan [eiser] heeft toegekend, waarmee [eiser] in het bezit is gesteld van een niet-rechtsgeldige MSc-graad, heeft de HU onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Het voormelde brengt met zich dat de HU jegens [eiser] gehouden is om de schade van [eiser] te vergoeden, die [eiser] als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft geleden.
Eigen schuld
4.13. De HU heeft ter afwering van de vordering van [eiser] aangevoerd dat de door [eiser] geleden schade volledig voor rekening van [eiser] moeten komen, nu met aanvang van de MSc EPD-opleiding het voor [eiser] duidelijk moet zijn geweest dat hij de MSc EPD opleiding niet aan een universiteit maar aan een hogeschool volgde, zodat hij op dat moment de MSc EPD opleiding had kunnen beëindigen en met een universitaire opleiding had kunnen beginnen. Indien [eiser] dit had gedaan, dan was zijn schade beperkt gebleven c.q. nihil geweest. Volgens de HU is derhalve sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.14. Dit betoog van de HU wordt niet gevolgd, nu de HU zich in haar relatie met [eiser] (op schrift) heeft gepresenteerd als de “Hogeschool van Utrecht University of Professional Education” en dit in ieder geval tot de uitreiking van het certificaat heeft gedaan. Bovendien heeft de HU [eiser] voorgehouden dat de HU als onderwijsinstelling bevoegd is om aan [eiser] na positieve afronding van de MSc EPD-opleiding de MSc graad te verlenen. Hier wijst de rechtbank mede op de overwegingen in 4.11. die hier als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Onder deze omstandigheden mocht [eiser] ook na aanvang van de MSc EPD opleiding erop vertrouwen dat hem een rechtsgeldige MSc-graad zou worden toegekend, en bestond er voor hem geen reden om de MSc EPD-opleiding te beëindigen. Van eigen schuld aan de zijde van [eiser] is dan ook geen sprake.
De stelling dat het [eiser] op basis van zijn contacten met (mede)studenten en docenten duidelijk had moeten zijn dat de HU geen universiteit is, wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd, nu de HU nalaat aan te geven welke specifieke uitlatingen bedoelde studenten en docenten zouden hebben gedaan, waaruit voor [eiser] ondubbelzinnig zou moeten blijken dat de HU geen universitaire onderwijsinstelling is en/of evenmin bevoegd is om de MSc-graad graad aan studenten te verlenen.
Materiële schade
Collegegeld en kosten van levensonderhoud
4.15. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat in het geval de HU [eiser] van juiste informatie had voorzien, op basis waarvan het voor [eiser] duidelijk zou zijn geweest dat de HU niet de door [eiser] beoogde “Master of Science-graad” aan [eiser] mag verlenen, [eiser] niet zou hebben besloten om de door de HU aangeboden MSc EPD opleiding in Nederland te volgen.
Mede gelet hierop komt de vordering tot vergoeding van het door [eiser] betaald collegegeld en van de door [eiser] in Nederland gemaakte meerkosten van levensonderhoud (in vergelijking met kosten die [eiser] in China zou hebben gemaakt) als gevolg van het onrechtmatig handelen van de HU voor toewijzing in aanmerking.
Anders dan de HU stelt, geldt voor de vestiging van aansprakelijkheid voor deze schadeposten niet de extra eis dat [eiser] gezien zijn vooropleiding zal worden toegelaten tot een universitaire opleiding in (of buiten) Nederland, na voltooiing waarvan aan [eiser] de MSc-graad zou kunnen worden verleend. Voor vestiging van aansprakelijk voor deze schadeposten is voldoende dat [eiser] met het oog op verkrijging van de MSc-graad zich tot de HU heeft gewend met het verzoek om tot de MSc EPD-opleiding te worden toegelaten, de HU [eiser] als student heeft geaccepteerd, alsmede dat [eiser] op grond van het handelen van de HU erop mocht vertrouwen dat na positieve afronding van de MSc EPD opleiding hem de rechtsgeldige MSc graad zou worden toegekend.
4.16. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] een bedrag van EUR 17.231,-- ter zake collegegeld aan de HU heeft betaald, zodat de HU gehouden is om dit bedrag aan [eiser] te vergoeden. De HU zal hiertoe worden veroordeeld.
4.17. [eiser] heeft de omvang van kosten van levensonderhoud, die hij in Nederland gedurende het volgen en het afronden van de MSc EPD opleiding heeft gemaakt, gesteld op EUR 15.000,-- per studiejaar. De HU heeft voormelde omvang niet betwist, zodat de rechtbank van deze omvang zal uitgaan. Evenmin heeft de HU de stelling van [eiser] weersproken dat hij in China bij familie zou hebben ingewoond, zodat de rechtbank ook van deze stelling zal uitgaan.
Wel heeft de HU ter afwering van de vordering tot vergoeding van de meerkosten van levensonderhoud aangevoerd dat [eiser] hoe dan ook kosten van levensonderhoud zou hebben gemaakt en betwist dat [eiser] in China veel minder kosten van onderhoud zou hebben gemaakt dan in Nederland, zodat volgens de HU geen sprake is van meerkosten.
4.18. De vordering inzake de in Nederland gemaakte meerkosten voor levensonderhoud is (voor een deel) toewijsbaar, indien komt vast te staan dat de kosten van levensonderhoud, die [eiser] in China als inwonend bij zijn familie zou hebben gemaakt, lager zijn dan het gevorderde bedrag van EUR 30.000,--. Nu [eiser] heeft gesteld dat de kosten van levensonderhoud voor hem als inwonend bij zijn familie in China veel lager zouden zijn dan de kosten die hij gedurende de MSc EPD opleiding in Nederland heeft gemaakt, maar daarbij niet onderbouwd heeft aangegeven welke omvang deze kosten wel zouden hebben gehad, zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld om bij akte deze stelling nader te onderbouwen dan wel aan te geven op welke wijze deze kosten zouden moeten worden begroot. De HU zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om op de door [eiser] te nemen akte te reageren.
Gemiste inkomsten
4.19. [eiser] vordert vergoeding van gemiste inkomsten. [eiser] heeft ter onderbouwing van voormelde vordering slechts gesteld dat hij twee jaar lang een inkomen op MSc-niveau zal mislopen, omdat hij hetzij nog twee jaar dient te studeren zodat hij twee jaar korter zal kunnen werken, hetzij zijn hele leven op een lager niveau dient te werken.
Om hem moverende redenen heeft [eiser] niet gesteld dat hij na juli 2005 (in of buiten China) met een tweejarige opleiding is begonnen, na positieve afronding waarvan hem een “Master of Science-graad” zal worden verleend, waarmee hij zich kwalificeert voor banen op MSc niveau (in en buiten China). Nu [eiser] het voormelde niet heeft gesteld, valt niet uit te sluiten dat hij geen of een kortere opleiding heeft gevolgd, of dat hij zonder de beoogde MSc-graad maar gezien zijn overige capaciteiten en kwaliteiten thans werkzaam is en een inkomen (op of zelfs boven MSc-niveau) verwerft. Hiermee laat [eiser] derhalve in het midden of hij daadwerkelijk de door hem gestelde schade in de door hem gestelde omvang lijdt. Gelet hierop ligt deze vordering als onvoldoende onderbouwd voor afwijzing gereed.
Immateriële schade
4.20. [eiser] stelt dat hij in zijn eer en goede naam is aangetast omdat dat hij na positieve afronding van de MSc EPD-opleiding niet in het bezit is gesteld van een MSc-graad, waardoor hij zowel op persoonlijk vlak als op zakelijk niveau ernstig gezichtsverlies lijdt. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, nu [eiser] niet heeft geconcretiseerd in welke vormen gesteld gezichtsverlies zich heeft gemanifesteerd in zijn privé-leven als op zakelijk niveau, en evenmin onderbouwd heeft aangegeven welke invloed deze vormen op zijn persoon c.q. zijn levensvreugd zouden hebben gehad.
Voordeelsverrekening
4.21. De HU heeft ter afwering van de vorderingen van [eiser] aangevoerd dat het volgen van de MSc EPD-opleiding voor [eiser] voordeel heeft opgeleverd, dat met de schade van [eiser] verrekend moet worden als bedoeld in artikel 6:100 van het BW.
Hoewel niet valt uit te sluiten dat [eiser] profijt zou kunnen hebben van de plaatsgevonden kennisoverdracht, acht de rechtbank gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval voordeelsverrekening niet redelijk. Daarbij wijst de rechtbank in het bijzonder op het - tegen beter weten in - onrechtmatig handelen van de HU en het gegeven dat [eiser] in zijn relatie tot derden juist vanwege het ontbreken van een rechtsgeldige titel c.q. diploma niet aannemelijk kan maken dat hij over de overgedragen kennis beschikt.
4.22. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 23 mei 2007 voor het nemen van een akte door [eiser] over uitsluitend hetgeen is vermeld onder 4.18, waarna de zaak met inachtneming van een termijn van vier weken na die waarop [eiser] zijn akte heeft genomen weer op de rol zal komen voor het nemen van een antwoordakte door de HU om uitsluitend op de door [eiser] te nemen akte te reageren;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2007.
w.g. griffier w.g. rechter