ECLI:NL:RBUTR:2007:BA7510

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-4166
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. Gerrits-Janssens
  • R.A. van Bruchem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar bezwaar tegen een eerdere beslissing ongegrond verklaarde. Eiseres, geboren op 20 juni 1947, was werkzaam als kantinemanager en is sinds 3 mei 2004 arbeidsongeschikt door psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv kende haar een WGA-uitkering toe, maar stelde dat haar arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wet WIA, die bepaalt dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als hij of zij door ziekte of gebrek niet in staat is om met arbeid meer dan 20% van het maatmaninkomen te verdienen.

De rechtbank constateert dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met de specifieke medische situatie van eiseres. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er behandelmogelijkheden zijn voor de klachten van eiseres, maar de rechtbank oordeelt dat deze conclusie niet voldoende is onderbouwd. Er is geen nadere informatie ingewonnen bij de behandelende sector, en de bezwaarverzekeringsarts heeft eiseres niet zelf onderzocht. Hierdoor is het onduidelijk of de conclusie dat verbetering van de belastbaarheid te verwachten is, terecht is.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv en verklaart het beroep van eiseres gegrond. Het Uwv moet binnen dertien weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/4166
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2007
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 oktober 2006 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 3 mei 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan eiseres per 1 mei 2006 een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 2 mei 2007, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht. Namens verweerder is verschenen mr. S.D. van Asperen, werkzaam bij het Uwv.
Overwegingen
Feiten en verloop van de procedure
2.1 Eiseres, geboren op 20 juni 1947, was laatstelijk werkzaam als kantinemanager bij een frisdrankenfabriek gedurende ongeveer 35 uur per week. Zij is op 3 mei 2004 voor die werkzaamheden uitgevallen als gevolg van psychische klachten. Later ontstonden ook lichamelijke klachten. Eiseres heeft op 19 februari 2006 bij verweerder een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de Wet WIA) aangevraagd.
2.2 In het kader van de beoordeling per einde wachttijd heeft op 21 maart 2006 een medisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij verzekeringsarts M.E.P.M. Wirtz eiseres beperkt heeft geacht voor het verrichten van arbeid. De specifieke beperkingen heeft de verzekeringsarts neergelegd in de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 31 maart 2006.
2.3 Op basis van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid heeft verweerders arbeidsdeskundige J. Hoogendoorn blijkens de rapportage gedateerd 2 mei 2005 [bedoeld is 2 mei 2006] eiseres ongeschikt geacht voor het eigen werk, en geconcludeerd dat geen functies kunnen worden geduid. De arbeidsongeschiktheidsklasse bedraagt 80 tot 100% volgens de arbeidsdeskundige.
2.4 Bij besluit van 3 mei 2006 heeft verweerder aan eiseres per 1 mei 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.5 In het kader van de beoordeling van het bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven in zijn rapportage van 13 oktober 2006 geconcludeerd dat eiseres belastbaar is conform de beperkingen in voornoemde FML, maar dat deze arbeidsbeperkingen niet duurzaam van aard zijn. Er heeft geen nader onderzoek door een bezwaararbeidsdeskundige plaatsgevonden.
2.6 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunten van partijen
3.1 Eiseres heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat zij als duurzaam arbeidsongeschikt dient te worden aangemerkt, zodat zij in aanmerking dient te worden gebracht voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de regeling inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Daartoe stelt zij dat er ten aanzien van haar medische situatie, vooral met betrekking tot haar rugklachten, geen sprake is van behandelmogelijkheden. De ondervonden beperkingen zoals neergelegd in voornoemde FML zijn daardoor duurzaam van aard. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerders redenering dat, nu twee van de drie aandoeningen behandelbaar zijn, verbetering van de belastbaarheid mogelijk is, onjuist is. In dat verband voert zij aan dat de meeste beperkingen die opgenomen zijn in de FML terug te voeren zijn op de ernstige rugklachten waarmee zij kampt, zodat verbetering van de andere twee aandoeningen niet tot gevolg heeft dat haar belastbaarheid daadwerkelijk toeneemt.
3.2 Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de vraag of de arbeidsongeschiktheid van eiseres duurzaam van aard is ontkennend dient te worden beantwoord. Het gevolg daarvan is dat aan eiseres terecht geen IVA-uitkering is verstrekt. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft verweerder, samengevat, aangevoerd dat de belastbaarheid van eiseres door behandeling van de klachten op termijn kan toenemen.
Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20 % te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
Ingevolge het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.3 Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA, ontstaat een recht op een IVA-uitkering indien de verzekerde na het doorlopen van de wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.4 Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA, ontstaat een recht op een WGA-uitkering indien de verzekerde na het doorlopen van de wachttijd gedeeltelijk arbeidsongeschikt is.
4.5 Niet in geschil is dat eiseres arbeidsongeschikt is naar een mate van 80 tot 100%. In de onderhavige zaak ligt ter beoordeling de vraag voor of, nu vast staat dat eiseres op de datum in geding 1 mei 2006 volledig arbeidsongeschikt was, verweerder terecht heeft geconcludeerd dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is en dat zij dus niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
4.6 Verweerder heeft ter zitting een interne richtlijn van het Uwv in het geding gebracht, getiteld "Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen". Deze richtlijn wordt door verweerders verzekeringsartsen gebruikt bij de beoordeling van de vraag of de arbeidsbeperkingen bij geconstateerde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam van aard zijn. Verweerder heeft ter toelichting aangegeven dat de bezwaarverzekeringsarts in de onderhavige zaak aansluiting heeft gezocht bij het stappenplan in de paragraaf 'oordeelsvorming' van de richtlijn. Deze paragraaf luidt als volgt:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a [en] 2b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks ter verwachten: alle overige gevallen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen sprake is was van een situatie als bedoeld in stap 1, hetgeen betekent dat verbetering van de belastbaarheid van eiseres naar zijn oordeel niet was uitgesloten. Bij de beoordeling van stap 2 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat sprake was van een situatie als bedoeld onder a, te weten dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden binnen een jaar na het beoordelingsmoment.
4.7 De rechtbank overweegt dat uit voornoemde rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat deze de mening van de primaire verzekeringsarts deelt, dat eiseres lijdt aan een drietal aandoeningen. Er is sprake van multipele discopathie lumbaal met spondylose, angorafobische klachten en paniekaanvallen (in partiële remissie) en van een ulnaropathie. De twee laatstgenoemde klachten kunnen goed behandeld worden aldus de bezwaarverzekeringsarts. Ten aanzien van de eerste klacht, die de rechtbank kortheidshalve zal aanduiden als rugklachten, concludeert de bezwaarverzekeringsarts dat behandeling eveneens goed mogelijk is en dat daarbij een redelijke tot goede verbetering van de belastbaarheid in het komende jaar zal kunnen optreden. Daartoe heeft hij onder meer als volgt overwogen.
Dit zijn uitingen van het verouderingsproces van de wervelkolom. (...) Er is slechts een matige correlatie tussen deze bevindingen en de ervaren klachten. Zowel artrose als discusdegeneratie is vaak verenigbaar met een goede functie. (...) Bij deze verouderingsverschijnselen hoort dat de klachten wisselend zijn. Betrokkene is niet persé veroordeeld tot blijvende klachten. Het is belangrijk dat betrokkene actief blijft en weer vertrouwen krijgt in haar rug. Niet elke pijnsensatie is een voorbode van rampzalige terugval. (Leerboek Orthopedie Verhaar en Van der Linden, 2001, bladzijde 418). Er zijn verschillende behandelmogelijkheden zoals pijnstilling, oefenen, houdingsoefeningen en het in kaart brengen en behandelen van de psychosociale factoren die een belangrijke invloed op de chronisch ervaren pijn kunnen hebben. Dat het verouderingsproces niet is terug te draaien, maakt dus niet dat de belastbaarheid blijvend laag hoeft te zijn. (...)
4.8 De grief van eiseres inzake de conclusie van verweerder dat reeds omdat twee van de drie aandoeningen van eiseres behandelbaar zijn, toename van haar belastbaarheid mogelijk is, slaagt. De vaststelling dat twee van de drie klachten van eiseres kunnen worden behandeld leidt niet vanzelfsprekend tot de conclusie dat reeds daardoor de belastbaarheid voor arbeid van eiseres toeneemt. Deze conclusie kan immers pas getrokken worden indien vaststaat dat de twee (nadien te behandelen) klachten van invloed zijn geweest op de vaststelling van beperkingen in de FML en voorts dat behandeling van de klachten (mogelijk) leidt tot het wegnemen van die beperkingen uit de FML terwijl ten slotte toename van de belastbaarheid niet is uitgesloten door de - al dan niet te behandelen - derde klacht.
Deze noodzakelijke premissen ontbreken in de redenering van verweerder, zoals hij ook bij monde van de gemachtigde ter zitting heeft erkend. De mogelijke verbetering van de belastbaarheid waarvan verweerder uitgaat, kan als gevolg hiervan slechts worden afgeleid uit de motivering ten aanzien van de behandelbaarheid van de rugklachten van eiseres.
4.9 Naar het oordeel van de rechtbank is deze motivering echter ontoereikend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.10 Onder 'kans op herstel' in de zin van artikel 4, derde lid, van de Wet WIA, moet naar het oordeel van de rechtbank in dit geval worden verstaan: de kans op herstel van arbeidsmogelijkheden en daarmee de kans op vergroting van de belastbaarheid.
4.10.1 Uit de rapportage van zowel de primaire verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat op de datum in geding sprake is van klachten die opname van forse beperkingen in de FML rechtvaardigen. Opgemerkt wordt dat eiseres nauwelijks mobiel is, en zich verplaatst met behulp van een rollator.
Van behandelmogelijkheden die leiden tot toename van de belastbaarheid lijkt naar het oordeel van de primaire verzekeringsarts geen sprake, nu deze in zijn rapportage volstaat met de conclusie dat de prognose ten aanzien van toename van de belastbaarheid "dubieus" is. Hij heeft blijkens de rapportage niet nader beoordeeld of de arbeidsongeschiktheid van eiseres duurzaam van aard was. De bezwaarverzekeringsarts overweegt in aansluiting op de genoemde richtlijn meer in extenso, zij het in algemene bewoordingen, dat personen met dezelfde aandoening niet altijd veroordeeld hoeven zijn tot blijvende klachten.
4.10.2 In hoeverre deze overweging is toegespitst op de situatie van eiseres wordt uit de motivering van het bestreden besluit echter niet voldoende duidelijk. De bezwaarverzekeringsarts wijst in zijn nadere rapportage van 9 januari 2007 op de conclusie van neuroloog dr. C.J.M. Frijns (bij brief van 22 juni 2006), dat op neurologisch gebied geen behandelmogelijkheden bestaan en dat eiseres zich kan wenden tot het Rugadviescentrum indien de behandeling door het pijnteam van het Diakonessenhuis te Zeist geen effect bewerkstelligt. De bezwaarverzekeringsarts verbindt mede daaraan, en aan zijn overwegingen zoals hiervoor weergegeven onder 4.7, de conclusie dat behandelmogelijkheden bestaan en dat deze behandelmogelijkheden maken dat de verwachting ten aanzien van verbetering van de belastbaarheid in het komende jaar redelijk tot goed is.
4.10.3 Naar het oordeel van de rechtbank sluit deze conclusie onvoldoende aan op de specifieke situatie van eiseres. Dat er behandelmogelijkheden bestaan, is voldoende duidelijk gemotiveerd. Dat deze behandelmogelijkheden daadwerkelijk een verbetering van de belastbaarheid van eiseres doet verwachten is een prognose die geen steun vindt in de door de bezwaarverzekeringsarts aangehaalde brief. Zijn conclusie lijkt slechts te zijn gebaseerd op algemene uitgangspunten uit de orthopedie, zoals hiervoor weergegeven.
De bezwaarverzekeringsarts heeft dienaangaande geen nadere informatie ingewonnen bij de behandelende sector, zoals bijvoorbeeld het voornoemde Rugadviescentrum. Het is dan ook onduidelijk tot welke prognose de behandelende sector komt ten aanzien van het effect van een eventuele behandeling op de klachten van eiseres, temeer nu eiseres aanvoert dat de pijnbestrijding tot nu toe niet succesvol is geweest.
4.10.4 De rechtbank constateert voorts dat de primaire verzekeringsarts eiseres zelf lichamelijk heeft onderzocht, maar dat deze slechts in beperkte mate is toegekomen aan de beoordeling van de duurzaamheid door dienaangaande het oordeel "prognose dubieus" in de rapportage op te nemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft eiseres niet zelf onderzocht doch volstaan met dossieronderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank had het onder deze omstandigheden op de weg van de bezwaarverzekeringsarts gelegen om nader onderzoek te verrichten, ofwel door eiseres persoonlijk te onderzoeken, ofwel door nadere informatie op te vragen bij de behandelende sector.
Doordat deze nadere onderzoeken niet zijn gedaan kan niet worden vastgesteld of de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat vergroting van de belastbaarheid is te verwachten, terecht is. Zodoende is onvoldoende komen vast te staan dat ten aanzien van de medische situatie van eiseres op lange termijn een meer dan geringe kans op herstel bestaat.
4.10.5 Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de klachten als gevolg van een herseninfarct eerder dit jaar, waarover eiseres ter zitting heeft verklaard, niet bij de beoordeling van deze zaak kunnen worden betrokken omdat thans de medische toestand zoals die was op 1 mei 2006 ter beoordeling voorligt.
4.11 Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid nu het berust op een onjuiste medische grondslag. Daartoe is, zoals hiervoor overwogen, van belang dat geen nadere informatie is ingewonnen bij de behandelende sector ten aanzien van de prognose op lange termijn met betrekking tot de rugklachten van eiseres en voorts dat het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts had gelegen eiseres zelf lichamelijk te onderzoeken. Het bestreden besluit is voorts onvoldoende toereikend gemotiveerd, omdat de medische conclusies waarop het besluit mede is gebaseerd, onvoldoende specifiek zien op de situatie van eiseres. Ten slotte is onvoldoende gemotiveerd of en in hoeverre behandelbaarheid van de medische klachten van eiseres leidt tot verbetering van de belastbaarheid voor arbeid op lange termijn.
Gelet daarop zal de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.12 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt x € 322,- voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt x € 322 voor het verschijnen ter zitting).
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
5.1 verklaart het beroep gegrond,
5.2 vernietigt het bestreden besluit,
5.3 bepaalt dat verweerder binnen dertien weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden een nader besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
5.4 bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht ad € 38,- aan haar vergoedt,
5.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in dit geding ad € 644,- te betalen door het Uwv aan eiseres.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Gerrits-Janssens en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2007.
De griffier: De rechter:
mr. R.A. van Bruchem mr. M.P. Gerrits-Janssens
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.