ECLI:NL:RBUTR:2007:BA6162

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-3381
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bestuurlijk rechtsoordeel inzake een loyalty actie door Unieboek B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 31 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen Unieboek B.V. en het Commissariaat voor de Media. Eiseres, Unieboek B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, het Commissariaat voor de Media, dat het voornemen van eiseres om een loyalty actie op te zetten niet in overeenstemming achtte met de Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp). De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestuurlijk rechtsoordeel van 11 mei 2006 door partijen terecht is aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet kon worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag lag. Verweerder had de voorgenomen actie van eiseres ten onrechte als een ongeoorloofde korting op de vaste prijs aangemerkt zonder voldoende onderbouwing. De rechtbank concludeerde dat verweerder een onjuiste maatstaf had aangelegd bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de voorgenomen actie. Hierdoor leed het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek, wat leidde tot de vernietiging van het besluit. De rechtbank droeg verweerder op om binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen, waarbij gemotiveerd ingegaan dient te worden op het standpunt van eiseres dat haar actie als een geoorloofde actieprijs moet worden aangemerkt. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/3381
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 31 mei 2007
inzake
Unieboek B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres,
tegen
Commissariaat voor de Media,
gevestigd te Hilversum,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het bestuurlijk rechtsoordeel van 11 mei 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij dit oordeel heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het voornemen van eiseres om een loyalty actie op te zetten met Capitoolgids Nederland niet in overeenstemming is met de Wet op de vaste boekenprijs (hierna: Wvbp).
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 30 maart 2007, waar voor eiseres is verschenen W.H. Janssen, manager special sales, bijgestaan door mr. F.R. Boelhouwer, advocaat te Amsterdam. Namens verweerder is verschenen mr. J.B. Mons, hoofd van het bureau vaste boekenprijs, bijgestaan door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam.
Overwegingen
Feiten
2.1 Bij brief van 19 april 2006 heeft eiseres verweerder verzocht om een door haar op te zetten actie op rechtmatigheid te beoordelen. De actie houdt in dat eiseres via een tussenpersoon een voor dit doel speciaal uitgebrachte versie van de Capitoolgids Nederland levert aan een grote oliemaatschappij die deze gidsen aan haar klanten bij de benzinepomp aanbiedt tegen een prijs van € 2,50. Hieraan wordt de voorwaarde verbonden dat de kopers van de gids een nader te bepalen aantal spaarzegels dienen in te leveren die worden verstrekt bij de afname van een vooraf te bepalen aantal liters brandstof.
2.2 Verweerder heeft eiseres bij brief van 11 mei 2006 bij wijze van zelfstandig - als definitief bedoeld - bestuurlijk rechtsoordeel meegedeeld dat de aan haar voorgelegde actie niet in overeenstemming wordt geacht met artikel 6, eerste lid, aanhef, van de Wvbp. Op grond van dit artikel dient volgens verweerder een verkoper bij verkoop van boeken de prijs toe te passen die de uitgever voor deze boeken heeft vastgesteld. Tegen het bestuurlijk rechtsoordeel heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiseres aan de voorgenomen opzet van de actie nog toegevoegd dat zij de actieprijs voor maximaal drie maanden vaststelt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bestuurlijk rechtsoordeel van 11 mei 2006 gehandhaafd.
Toepasselijk recht
2.3 De Wvbp (Wet van 9 november 2004, Stb. 600) is in werking getreden op 1 januari 2005 krachtens KB van 26 november 2004 (Stb. 623).
Het op de Wvbp gebaseerde Besluit vaste boekenprijs (hierna: Bvbp) is op 27 juli 2005 (bij besluit van 3 mei 2005, Stb.269) van kracht gegaan. Voor onderhavig geding zijn de volgende bepalingen van de Wvbp en het Bvbp van belang.
Vaste prijs
Ingevolge artikel 2 van de Wvbp stelt de uitgever voor boeken, die hij voor het eerst in een bepaalde uitvoering in Nederland uitgeeft, een vaste prijs vast.
Artikel 6, eerste lid, aanhef, van de Wvbp bepaalt dat de verkoper bij verkoop van een boek aan een eindafnemer de vaste prijs toepast.
Kortingen
Op grond van artikel 13, aanhef en onder e, van de Wvbp kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent het toepassen door een verkoper van kortingen op de vaste prijs in geval van levering door een verkoper in het kader van een collectieve promotie- of spaaractie.
Artikel 4, eerste lid, van het Bvbp luidt als volgt:
Een collectieve spaaractie is een actie:
a. die wordt georganiseerd door een rechtspersoon wiens activiteiten volgens de statutaire doelstelling uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit de bevordering van de publieksaandacht voor boeken of muziekuitgaven:
b. die voldoende publiekelijk bekend wordt gemaakt;
c. waaraan alle verkopers onder gelijke, door de organiserende rechtspersoon te stellen voorwaarden kunnen deelnemen; en
d. waarbij eindafnemers, zijnde natuurlijke personen, een spaartegoed in de vorm van spaarpunten met een vooraf vastgestelde geldwaarde kunnen opbouwen dat bij alle deelnemende verkopers besteedbaar is voor de koop van boeken of muziekuitgaven zonder beperking naar titel of genre.
Bijzondere prijzen
Op grond van artikel 14 van de Wvbp kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent het in bij die regels te bepalen bijzondere gevallen al dan niet tijdelijk vaststellen van bijzondere, van de vaste prijs afwijkende prijzen. Op deze bijzondere prijzen is onder meer artikel 6 van de Wvbp van overeenkomstige toepassing verklaard.
Artikel 7 van het Bvbp luidt als volgt:
1. De uitgever of importeur kan voor een boek of een muziekuitgave in het kader van een individuele promotieactie eenmalig tijdelijk een van de vaste prijs afwijkende actieprijs vaststellen.
2. Een actieprijs geldt voor een periode van ten hoogste drie aaneengesloten maanden.
3. De uitgever of importeur kan aan de toepassing van een actieprijs nadere voorwaarden verbinden.
Standpunten van partijen
2.4 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een actieprijs, in de zin van artikel 7, eerste lid, van het Bvbp. Ter motivering van dit standpunt heeft verweerder overwogen dat de actie van eiseres resulteert in het toepassen van een korting op de vaste prijs in het kader van een collectieve spaaractie, zoals bedoeld in artikel 13, aanhef en onder e, van de Wvbp. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat bij de levering van de gids aan de koper een betaling ten laste van een spaartegoed wordt aanvaard dat door de koper in het kader van een collectieve spaaractie is opgebouwd. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat met de actie van eiseres niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van het Bvbp, zodat er geen sprake is van een geoorloofde toepassing van een korting op de vaste prijs.
2.5 Eiseres heeft in beroep ten aanzien van de op te zetten actie nog opgemerkt dat de eindafnemer bonnen/zegels kan verkrijgen door bij de betreffende oliemaatschappij meerdere keren een bepaald aantal liters brandstof te tanken. Voorts heeft eiseres tegen het bestreden besluit - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder de voorgenomen actie ten onrechte heeft aangemerkt als een actie waarbij een korting op de vaste prijs wordt toegepast in de zin van artikel 13 van de Wvbp in samenhang met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bvbp. Eiseres is overigens met verweerder van oordeel dat de voorgenomen actie niet voldoet aan de voornoemde, uit artikel 4 van het Bvbp voortvloeiende, voorwaarden om een korting op de vaste prijs toe te passen. Eiseres stelt zich, in tegenstelling tot verweerder, op het standpunt dat haar actie moet worden aangemerkt als een eenmalige tijdelijke individuele promotieactie op grond waarvan ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Bvbp een actieprijs wordt toegepast en waaraan op grond van artikel 7, derde lid, van het Bvbp nadere voorwaarden zijn verbonden. Deze actieprijs moet in die zin worden aangemerkt als een vaste prijs zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wvbp, die de verkoper dient toe te passen. De actie is volgens eiseres te vergelijken met een bonnenactie waarbij een actieprijs wordt vastgesteld onder de voorwaarde dat er een bon uit de krant wordt overgelegd. Gelet op het karakter van de actie mist artikel 4 van het Bvbp naar de mening van eisers toepassing, nog daargelaten dat de Wvbp geen ruimte laat om in het Bvbp te omschrijven wat onder een korting moet worden verstaan. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder zich bij de vraag of de voorgenomen actie geoorloofd is in de zin van de Wvbp en het Bvbp ten onrechte heeft beperkt tot de vraag of er sprake is van het toepassen van een - geoorloofde - korting op de vaste prijs waarmee verweerder heeft verzuimd een oordeel te geven over de in het kader van de actie toe te passen - geoorloofde - actieprijs.
Beoordeling van het geschil
2.6 De rechtbank ziet zich allereerst - ambtshalve - voor de vraag gesteld of het bestuurlijk rechtsoordeel van 11 mei 2006 door partijen terecht is aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.7 Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS), bijvoorbeeld de uitspraak van 8 mei 2002, LJN: AE2430, leidt de rechtbank af dat niet elk door het bestuursorgaan als definitief bedoelde interpretatie van een wettelijk voorschrift voor een concreet geval op rechtsgevolg is gericht.
2.8 De rechtbank acht in onderhavig geschil van belang dat een uitgever (zoals eiseres) op grond van artikel 2 van de Wvbp een vaste prijs vaststelt die de verkoper op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef, van de Wvbp dient toe te passen. Verweerder is op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wvbp belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wvbp. Bij overtreding van de wet kan verweerder gebruik maken van de hem bij artikel 17 van de Wvbp gegeven bevoegdheid een boete, tot maximaal € 90.000,--, en/of een last onder dwangsom op te leggen.
2.9 Onder verwijzing naar de hier van toepassing zijnde rechtspraak van de ABRvS, bijvoorbeeld de uitspraken van 20 april 2005, LJN: AT4214 en van 23 juli 2003, LJN: AI0190, is de rechtbank van oordeel dat in onderhavig geval, waarbij het voor eiseres niet zeker is of verweerder de door eiseres voorgenomen actie rechtmatig acht, het als een onevenredig bezwarende weg naar de rechter moet worden aangemerkt indien eiseres de voorgenomen actie eerst daadwerkelijk moet uitvoeren om zekerheid te verkrijgen over het mogelijk handhavend optreden van verweerder tegen deze actie. Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de aanmerkelijke kosten die de uitvoering van de voorgenomen actie voor eiseres met zich brengt.
2.10 Aldus beschouwd is de rechtbank met partijen van oordeel dat het bestuurlijk rechtsoordeel van verweerder van 11 mei 2006 gelijk te stellen is met een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar kon worden gemaakt.
2.11 Betreffende het inhoudelijk geschil dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder terecht heeft vastgesteld dat de voorgenomen actie van eiseres in strijd is met de Wvbp en het Bvbp.
2.12 De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering. Uit de aan (het in bezwaar gehandhaafd) bestuurlijk rechtsoordeel ten grondslag gelegde motivering is namelijk slechts af te leiden dat verweerder de voorgenomen actie als het - ongeoorloofd - toepassen van een korting heeft aangemerkt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank echter geenszins komen vast te staan dat de door eiseres te hanteren actieprijs, niet als een actieprijs in de zin van artikel 14 van de Wvbp in samenhang met artikel 7 van het Bvbp kan worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich bij zijn oordeel over de rechtmatigheid van de door eiseres voorgenomen actie niet had mogen beperken tot een beoordeling ten aanzien van het toepassen van een korting op de vaste prijs temeer niet nu eiseres het standpunt van verweerder dat er sprake zou zijn van het ongeoorloofd toepassen van een korting op de vaste prijs in het geheel niet heeft betwist.
2.13 In aansluiting op het voorgaande overweegt de rechtbank dat het op de weg van verweerder had gelegen om een deugdelijk onderbouwd standpunt in te nemen ten aanzien van de herhaaldelijk - en feitelijk slechts - door eiseres naar voren gebrachte stelling dat haar voorgenomen actie voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden om een actieprijs toe te passen. Verweerder is hiermee echter in verzuim gebleven op grond waarvan de rechtbank concludeert dat verweerder op basis van een ontoereikende en ondeugdelijke motivering de voorgenomen actie van eiseres onrechtmatig heeft geacht. Het standpunt van verweerder kan dan ook zonder nadere onderbouwing niet worden gevolgd. De rechtbank hecht er daarbij aan te benadrukken dat het met name aan verweerder, belast met bestuursrechtelijke handhaving in deze, is om duidelijkheid te verstrekken over de vraag in welke omstandigheden er wel sprake is van een - geoorloofde - actieprijs en, indien van toepassing, om welke reden de voorgenomen actie van eiseres daar niet onder valt. Dit geldt des te meer nu de Nota van Toelichting bij de Wvbp slechts enkele voorbeelden noemt van vormen van actieprijzen en voorwaarden die verbonden kunnen worden aan een actieprijs en in die zin geen uitputtend kader verschaft over het toepassen van een - geoorloofde - actieprijs.
2.14 Het voorgaande in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een onjuiste, namelijk onvolledige, maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de door eiseres voorgenomen actie. Dit betekent dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt, hetgeen tot gevolg heeft dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal dan ook opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen waarbij zij gemotiveerd dient in te gaan op het standpunt van eiseres dat haar actie aangemerkt dient te worden als het toepassen van een - geoorloofde - actieprijs.
2.15 De rechtbank ziet voorts aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,-- als kosten voor verleende rechtsbijstand. Hierbij is 1 punt met een waarde van € 322,-- toegekend voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt met een waarde van € 322,-- voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in onderhavig beroep tot een bedrag van € 644,--;
3.5 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,-- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.F.G. Maes en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2007.
De griffier: De rechter:
mr. M.E.C. Bakker mr. M.F.G. Maes
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.