RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600022-07
Datum uitspraak: 16 mei 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Raadsman: mr. S. de Korte, uitdrukkelijk gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Overweging ten aanzien van het feit onder 1:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van dit feit op grond van de bekennende verklaring van de verdachte ten overstaan van de politie , alsmede de verklaring van de betrokken [aangever A] .
Overweging ten aanzien van het feit onder 2:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van dit feit op grond van de bekennende verklaring van de verdachte ten overstaan van de politie , alsmede de verklaring van de betrokken [aangever B] .
Overweging ten aanzien van het feit onder 3:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van dit feit op grond van de bekennende verklaring van de verdachte ten overstaan van de politie , alsmede de verklaring van de betrokken [aangever C] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1:
diefstal gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 2:
diefstal gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 3:
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt.
Nu verdachte niet ter zitting is verschenen maar de ad informandum feiten wel heeft bekend bij de politie, en de raadsman tevens ter terechtzitting (van 3 mei 2007) heeft aangegeven dat wat de verdediging betreft deze feiten kunnen worden meegenomen, zal de rechtbank rekening houden met twee ad informandum gevoegde feiten, zoals vermeld op blad 3 in bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in december 2006 en januari 2007 drie winkeldiefstallen gepleegd. Bij twee winkeldiefstallen heeft verdachte geweld gebruikt dan wel gedreigd met geweld door onder meer een mes te gebruiken met als doel om te kunnen ontsnappen.
De rechtbank acht deze feiten ernstig. Door zo te handelen heeft verdachte schade en overlast berokkend aan de eigenaren van de winkels, maar ook veel angst aangejaagd hetgeen- zo is algemeen bekend- het functioneren in het dagelijkse leven in negatieve zin zeer kan beïnvloeden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 26 februari 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland
d.d. 16 maart 2007, opgemaakt door F. van der Kruk, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt pro justitia rapport d.d. 12 maart 2007 van G.W.C. van den Berg, psychiater, inhoudende onder meer als beantwoording van de vraagstelling –zakelijk weergegeven-:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de geestvermogens in de vorm van schizofrenie (schizoaffectieve stoornis) en verslaving aan alcohol en cannabis. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Onderzochte heeft zich sinds november 2006 aan de behandeling onttrokken en is steeds meer alcohol en cannabis gaan gebruiken, waardoor hij geen geld meer overhad voor eten en drinken. Daarnaast heeft alcohol en cannabis tot gevolg dat onderzochte het niet meer zo nauw nam met wat wel en niet geoorloofd is. De bedreiging met een mes had als doel om te kunnen ontsnappen en onbestraft te blijven.
Het delict is hem in grote mate toe te rekenen. Het advies is hem enigszins ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Zolang onderzochte verslaafd is aan alcohol en cannabis is de kans op recidive groot.
De kans op succes van een behandeling gericht op de verslaving van onderzochte is groter naarmate detentie beter aansluit op behandeling in De Hoop en er dus minder tijd tussen zit.
Een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel bij een verplicht reclasseringscontact is aan te bevelen. Als voorwaarde kan gelden dat onderzochte zich laat opnemen in De Hoop en zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
Drs. E.W.P. Rosenberg, GZ-psycholoog te Utrecht, komt in zijn rapport van 26 maart 2007 onder meer tot eenzelfde conclusie/ advies.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde (eensluidende) conclusie van de deskundigen ten aanzien van de toerekenbaarheid en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van de verdachte tevens in het bijzonder gelet op het faxbericht van de Reclassering Nederland d.d. 1 mei 2007 waarin staat vermeld dat verdachte op 20 april 2007 bij De Hoop te Dordrecht is aangekomen en de volgende dag op 21 april 2007 weer is vertrokken. De rechtbank acht dit betreurenswaardig.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, en mede gelet op de problematiek van verdachte, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Tevens acht de rechtbank reclasseringstoezicht noodzakelijk.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 8 (ACHT) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (DRIE) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens het Centrum Maliebaan te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mrs. P.M.E. Bernini en G. Sluiter, rechters, bijgestaan door
mr. V. Soeteman als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2007.
Mr. Sluiter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.