ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4928

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/602397-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding na ontuchtige handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 11 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen en poging tot verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 maart 2005 in Hoogland, gemeente Amersfoort, door geweld en andere feitelijkheden de aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht dat hij geprobeerd had de aangeefster te verkrachten. De verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster gaven aan dat de verdachte op het laatste moment had besloten om het delict niet te voltooien, wat leidde tot een vrijwillige terugtred. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is er een werkstraf van 200 uren opgelegd, subsidiair 100 dagen hechtenis. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor immateriële schade, die door de rechtbank is vastgesteld op € 750,00. De rechtbank heeft bepaald dat de verdachte dit bedrag aan de benadeelde partij moet betalen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en de impact van het delict op de aangeefster, die psychisch nog steeds de gevolgen ondervindt van de gebeurtenissen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/602397-05
Datum uitspraak: 11 mei 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
Raadsvrouwe: mr. J. van Koesveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 april 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair is ten laste gelegd.
Onder primair is ten laste gelegd dat verdachte gepoogd zou hebben [aangeefster] te verkrachten.
De rechtbank overweegt omtrent het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het met het hoofd van [aangeefster] duwen in de richting van de penis het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet meer weet of hij zijn penis daadwerkelijk in de mond van aangeefster heeft geduwd. [Aangeefster] verklaart tijdens het studioverhoor dat zij de penis van verdachte in haar mond heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op laatstgenoemde verklaring, op dit punt sprake van een voltooid delict en is dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen.
De raadsvrouwe heeft namens verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat sprake is van een vrijwillige terugtred van verdachte, nu hij zelf, onafhankelijk van [aangeefster], op het laatste moment heeft besloten het delict niet te begaan.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Uit de verklaringen van [aangeefster] en verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte niet heeft geprobeerd om zijn penis in de vagina te brengen. Zowel uit de verklaring van [aangeefster] als uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat op het moment dat verdachte bovenop [aangeefster] lag en hij met zijn penis de vagina raakte, hij stopte en van [aangeefster] afging. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard: “Toen ik op haar lag, dacht ik: dit is niet goed. Daarom ben ik gestopt.” Ook uit de stukken zijn geen omstandigheden van buitenaf gebleken die verdachte hebben doen besluiten de uitvoering te staken. Derhalve is het verdachte zelf geweest die tot de niet voltooiing van het delict heeft meegewerkt en is naar het oordeel van de rechtbank het misdrijf niet voltooid ten gevolge van een omstandigheid die van de wil van verdachte afhankelijk was. De rechtbank concludeert dat ten aanzien van het primair tenlastegelegde sprake is van vrijwillige terugtred en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit als volgt heeft begaan:
Subsidiair
Hij op 14 maart 2005 te Hoogland, gemeente Amersfoort, door geweld en andere feitelijkheden [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- uittrekken van zijn, verdachtes, broek en onderbroek en het vervolgens duwen van het hoofd van die [aangeefster] richting zijn, verdachtes, ontblote penis en
- liggen met zijn, verdachtes, ontblote onderlijf, bovenop die [aangeefster], terwijl die [aangeefster] op haar rug ligt en haar onderlijf eveneens ontbloot is en
- duwen van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [aangeefster]
en bestaande dat geweld of die feitelijkheden uit het
- onverhoeds benaderen en vastpakken en vasthouden van die [aangeefster] en
- duwen van die [aangeefster] op een luchtbed en
- naar beneden trekken/doen van de broek en onderbroek van die [aangeefster] en
- met zijn, verdachtes, benen vastklemmen van de benen van die [aangeefster].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het onder subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Voorts heeft de rechtbank de bewezenverklaring gegrond op de verklaringen van [aangeefster] en de getuige [1] . Uit laatstgenoemde verklaring blijkt dat verdachte [aangeefster] meteen bij binnenkomst al vastpakte en daarmee geweld heeft gebruikt.
Hetgeen onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder subsidiair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is zwakbegaafd en leeft in een beschermde woonvorm. Gedurende enkele jaren heeft verdachte een relatie gehad met aangeefster, die de verstandelijke vermogens van een twaalfjarige heeft. In januari 2005 is deze relatie verbroken. Toen verdachte in maart 2005 werd geconfronteerd met de nieuwe vriend van aangeefster werd hij boos en heeft hij zijn ex-vriendin gedwongen ontuchtige handelingen te ondergaan. Daarmee heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Uit de slachtofferverklaring van [aangeefster] blijkt dat zij zich na het bewezenverklaarde lange tijd heel vies heeft gevoeld door wat verdachte bij haar had gedaan. Ook is zij nadien heel bang geweest dat zij verdachte weer tegen zou komen. Zij is dan ook verhuisd. Ook psychisch ondervindt zij nog steeds de gevolgen, omdat het haar maar niet lukt het gebeuren een plaats te geven. Dat alles heeft verdachte veroorzaakt enkel en alleen omdat hij kwaad op haar was en zich niet kon bedwingen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 april 2007, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 14 maart 2007 van drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis in de zin van ADHD en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
- een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Een werkstraf acht de rechtbank niet aangewezen, gezien de specifieke problemen die verdachte moet worden geacht te ondervinden bij het uitoefenen van zijn dagelijks leven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan nu hij van het onder primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 1.348,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder subsidiair bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 750,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24a, 24c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder subsidiair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster], wonende te […], ten dele toe tot een bedrag van € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro en nul eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro en nul eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de verdachte het hiervoor genoemde bedrag van de maatregel mag betalen in 5 (vijf) éénmaandelijkse termijnen van elk € 150,00.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs D.C.P.M. Straver, voorzitter, P. Bender en J.K.J. van den Boom, rechters, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 mei 2007.