ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4073

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710325-07; 16/500142-06 (vordering tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling

Op 27 april 2007 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, alsook zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een reeks van ongewenste contacten die de verdachte had onderhouden met zijn ex-vriendin, ondanks een eerder opgelegd contactverbod. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 18 december 2006 tot en met 26 januari 2007 stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door haar veelvuldig te bellen en sms-berichten te sturen. De verdachte had in deze periode 265 keer gebeld en 38 sms-berichten verzonden, waarin hij haar ernstig bedreigde.

De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verklaringen van het slachtoffer en de inhoud van de sms-berichten cruciaal waren voor de bewijsvoering. De rechtbank nam in haar overwegingen ook mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat hij zich niet had gehouden aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke straf. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 270 dagen gelast, waarvan 135 dagen onvoorwaardelijk. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op voor de proeftijd, waaronder een verbod op contact met het slachtoffer en de verplichting om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/710325-07; 16/500142-06 (vordering tenuitvoerlegging)
Datum uitspraak: 27 april 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht, HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsman: mr. A.M.P.M. Adank.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 18 december 2006 tot en met 26 januari 2007 wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen door haar veelvuldig op te bellen en sms-berichten te sturen, terwijl verdachte een contactverbod was opgelegd.
Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 18 december 2006 tot en met 26 januari 2006 het slachtoffer via sms-berichten heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer] [1] volgt dat zij omstreeks oktober of november 2002 twee weken verkering heeft gehad met [verdachte]. Zij heeft de verkering toen uitgemaakt en [verdachte] wilde dit niet accepteren. Vanaf die tijd is hij aangeefster lastig blijven vallen en op allerlei manieren contact blijven zoeken. Hiervan is aangifte gedaan.
Op 18 december 2006 heeft aangeefster vier sms-en van [verdachte] ontvangen, op 20 december 2006 twee sms-en, op
21 december 2006 vier sms-en, op 22 december 2006 één sms, op 25 december 2006 één sms, op 26 december 2006 één sms en op 27 december 2006 zeven sms-en. Terwijl de aangifte opgenomen wordt hoort aangeefster onophoudelijk het gezoem van haar telefoon. Zij geeft aan dat dit betekent dat [verdachte] haar onophoudelijk aan het bellen is. Hij heeft dit vanaf 18 december 2006 iedere dag en soms ook ’s nachts gedaan.
Aangeefster geeft een paar voorbeelden van de strekking van de meeste sms-en: Ik vermoord je, ik vermink je gezicht, als je moeder terug is kan ze jouw in het ziekenhuis opzoeken. Al deze sms-en zijn geschreven in de farsi-taal. Aangeefster verklaart verder dat haar vader een keer de telefoon heeft opgenomen, omdat hij hoorde dat deze onophoudelijk zoemde. Aangeefster hoort haar vader tegen [verdachte] zeggen dat hij aangeefster met rust moest laten, dat hij wist dat hij een contactverbod had en dat aangeefster geen contact met hem wilde. Het heeft niet geholpen, want [verdachte] blijft bellen en sms-en. Aangeefster neemt zelf de telefoon niet op en reageert niet op zijn sms-en. Aangeefster geeft aan dat zij bang is voor [verdachte] en dat zijn bedreigingen erger en de hoeveelheid groter worden. Aangeefster wil dat het bellen en sms-en ophoudt, omdat ze zo geen normaal leven meer kan leiden.
Uit het proces-verbaal[2], waaruit volgt dat de aan aangeefster verstuurde sms-berichten in de perzische- of farsi-taal zijn vertaald door een tolk, blijkt dat de inhoud van meerdere sms-berichten beledigingen bevatten, alsmede bedreigingen, waaronder:
- 20 december 2006: Vieze vuile, moet ik je op je bek komen slaan. Neem je vuile telefoon op of ik kom je op je bek slaan. Neem je telefoon op of ik sla je bek eraf;
- 27 december 2006: Jij hebt me in de gevangenis gedaan. Ik zweer aan de dood van mijn moeder dat ik je dood schiet als je weer zo iets doet;
- 27 december 2006: Ik zal je gezicht bekrassen;
- 27 december 2006: Bid nog nu je het kan. Het bloed staat voor mijn ogen. Of jouw moeder gaat rauwen of mijn moeder gaat rauwen. Wacht maar af;
- 27 december 2006: Je gezicht verscheuren. Als ik je te pakken krijg zal ik geen bekraste plek op je gezicht overlaten. Ik zal je wat aandoen, dat wanneer je moeder (morgen) uit Iran komt, ze je in het ziekenhuis moet komen bezoeken.
- 3 januari 2007: Vieze vuile hoer, wat ze ook met je doen je blijft een vieze.
Uit het proces-verbaal van bevindingen[3] volgt vervolgens dat het gaat om 38 sms-berichten verstuurd in de periode van
18 december 2006 tot en met 3 januari 2007.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij degene is geweest die aangeefster veelvuldig heeft gebeld en haar de hiervoor bedoelde 38 sms-berichten heeft gestuurd.
Voorts is in het dossier opgenomen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht van 22 december 2006[4] waarbij verdachte als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] opgelegd heeft gekregen voor de duur van 2 jaren.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Belaging.
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte heeft gedurende enkele weken stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-vriendin door haar zeer frequent te bellen en te sms-en. Verdachte heeft het slachtoffer in een periode van ongeveer 2 weken 265 keer opgebeld en 38 sms-berichten gezonden. Verdachte heeft het slachtoffer daarbij via de gestuurde sms-en onder meer meermalen ernstig bedreigd. Met name deze bedreigingen rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
- Het slachtoffer heeft verdachte meerdere keren duidelijk gemaakt dat zij geen contact meer met hem wil. Ook de vader van het slachtoffer heeft verdachte dit meermalen laten weten. Daarnaast heeft verdachte bij een eerdere veroordeling een direct en indirect contactverbod tegenover het slachtoffer opgelegd gekregen. Desondanks is verdachte gewoon doorgegaan met het lastig vallen van zijn ex-vriendin en is het bellen en sms-en in hoeveelheid toegenomen en zijn de bedreigingen en beledigingen steeds ernstiger geworden.
- Naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting, waar het slachtoffer als getuige is gehoord, overweegt de rechtbank dat zij het ervoor houdt dat er in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde periode meer - ook door het slachtoffer gewenste - contacten zijn geweest tussen de verdachte en het slachtoffer dan uit de door laatstgenoemde ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen lijkt te volgen. De rechtbank doelt daarbij met name op de contacten die tussen beiden moeten hebben bestaan rondom de inschrijving van het slachtoffer op het adres van verdachte begin 2006 en waarover door het slachtoffer tijdens haar verhoor ter terechtzitting geen duidelijkheid is verschaft. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat er van de zijde van het slachtoffer in die periode wellicht signalen zijn uitgegaan die door de verdachte als aanmoediging (om het contact voort te zetten) konden worden opgevat. Dit aspect heeft de rechtbank in aanmerking genomen bij het bepalen van de na te melden straf en de beslissing ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf.
Het vorenstaande doet evenwel niet af aan de strafbaarheid van de de verdachte thans verweten gedragingen en met name niet aan het feit dat genoegzaam is komen vast te staan dat de inbreuken op de persoonlijke levenssfeer in de ten laste gelegde periode door het slachtoffer als volstrekt ongewenst zijn ervaren, alsmede dat dat de verdachte toentertijd volstrekt duidelijk was.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 januari 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor belaging op 22 december 2006;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 27 maart 2007, opgemaakt door
L. van Os, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 10 april 2007 van drs. E.W.P. Rosenberg, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging:
de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen. Ten aanzien van de overige
135 dagen gevangenisstraf de proeftijd verlengen met 1 jaar en de bijzondere voorwaarde wijzigen in die zin dat wordt toegevoegd dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag of een andere instelling die de reclassering aanwijst, zolang de reclassering dit nodig acht.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de eventueel onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf tot een minimum beperkt moet worden, zodat verdachte snel verder kan met zijn studie en zo snel mogelijk kan starten met de behandeling bij De Waag. Het is nu van belang dat verdachte leert wat de gevolgen van zijn handelingen kunnen zijn en dat verdachte inzicht krijgt in zichzelf. Een behandeling biedt hiertoe meer waarborg dan opsluiting, aldus de raadsman.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte recent is veroordeeld voor ernstige feiten jegens hetzelfde slachtoffer, waaronder belaging. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de aan verdachte ten laste gelegde feiten de na te melden onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van
22 december 2006 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de tijd van 381 dagen, waarvan
270 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, alsmede de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onthoudt van elk direct en/of indirect contact met [slachtoffer] door middel van woord en/of geschrift en/of elektronische communicatiemiddelen en zich niet zal begeven in een straal van 300 meter van de woning aan de [straat] te [plaats].
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 9 januari 2007.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, heeft de veroordeelde voornoemde algemene voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van 270 dagen gelasten tot een gedeelte van 135 dagen.
Voor de resterende 135 dagen gevangenisstraf zal de rechtbank de proeftijd verlengen met
1 jaar onder de na te melden bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 (VIER) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, welke voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 22 december 2006 tot een gedeelte van 135 dagen.
Verlengt ten aanzien van de resterende 135 dagen gevangenisstraf de proeftijd met 1 jaar onder de bijzondere voorwaarden dat:
- de verdachte zich gedurende de proeftijd onthoudt van elk direct en/of indirect contact met [slachtoffer] door middel van woord en/of geschrift en/of elektronische communicatiemiddelen en zich niet zal begeven in een straal van 300 meter van de woning aan de [straat] te [plaats];
- de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, R.H.M. Jansen en N.V.M. Gehlen, bijgestaan door mr. K.F. van Dam als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2007.
Eindnoten
[1] Proces-verbaal nr. PL0981/07-000226, pag. 19-22
[2] Proces-verbaal nr. PL0981/07-000226, pag. 24-28
[3] Proces-verbaal nr. PL0981/07-000226, pag. 86-90
[4] Proces-verbaal nr. PL0981/07-000226, pag. 91-92