Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 227081 / KG ZA 07-204
Vonnis in kort geding van 25 april 2007
[EISER],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. A.D.J. van Ruyven,
advocaat mr. A.J.C. Linssen te Heerlen,
de stichting
STICHTING SINT ANTONIUS ZIEKENHUIS,
gevestigd te Nieuwegein,
die vrijwillig is verschenen in de plaats van de gedagvaarde partij
STICHTING ANTONIUS MESOS ZORGSERVICES,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. E.J.C. de Jong.
De eisende partij zal hierna [eiser] genoemd worden. De verschenen gedaagde wordt hierna als de Stichting dan wel het ziekenhuis aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, waarbij een rechtspersoon is gedagvaard die volgens de Stichting niet aansprakelijk is voor de ingestelde vordering;
- de vrijwillige verschijning van de Stichting, die volgens haar mededeling ter zitting wél de aansprakelijke partij uit hoofde van de vordering is en die op grond daarvan is verschenen in plaats van de gedagvaarde partij, hetgeen op grond van die mededeling door [eiser] is aanvaard;
- de mondelinge behandeling
- wijziging van de eis
- de (voorwaardelijke) eis in reconventie
- pleitnota en producties van de Stichting.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
2.1. [eiser] is gehuwd geweest met [naam echtgenote], hierna te noemen: de echtgenote van [eiser]. Hun huwelijk is ontbonden door het overlijden van de echtgenote van [eiser] op 22 augustus 2004. Dit overlijden vond plaats in het Sint Antoniusziekenhuis te Nieuwegein, welk ziekenhuis door de Stichting wordt geëxploiteerd en dat hierna tezamen met de Stichting als ‘het ziekenhuis’ zal worden aangeduid. De echtgenote van [eiser] was daar op 24 maart 2004 opgenomen ter behandeling van een bacteriële meningitis.
2.2. Ten tijde van de genoemde opname gebruikte de echtgenote van [eiser] het medicijn Liorisal in verband met andere klachten dan die waarvoor zij in het ziekenhuis werd opgenomen. In het ziekenhuis is de verstrekking van Liorisal voortgezet, doch door een fout is in de eerste dagen aan haar een aanzienlijke overdosering van dat medicijn verstrekt. Nadat de fout was ontdekt, is de dosering aangepast. Het ziekenhuis heeft de gemaakte fout erkend.
2.3. Na een aanvankelijke verbetering is de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van de echtgenote van [eiser] verslechterd. [eiser] is om die reden op zijn verzoek door deze rechtbank bij beschikking van 2 juni 2004 met onmiddellijke ingang benoemd tot provisioneel bewindvoerder over het gehele vermogen van zijn echtgenote. [eiser] heeft het ziekenhuis in juni 2004 aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die door de gemaakte fout in de medicijndosering was veroorzaakt en nog zou worden veroorzaakt. Het ziekenhuis dan wel haar aansprakelijkheidsverzekeraar MediRisk heeft de ontvangst van de aansprakelijkstelling bevestigd.
2.4. Het ziekenhuis heeft de gemaakte fout gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Na het overlijden van de echtgenote van [eiser] heeft het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek verricht, waarbij onder meer op 23 augustus 2004 een obductie is uitgevoerd. Van de obductie is een rapport opgemaakt, dat op 18 maart 2005 is gedateerd. Het strafrechtelijk onderzoek is in oktober 2005 zonder strafvervolging afgesloten.
2.5. In opdracht van MediRisk heeft [naam neuroloog], neuroloog, een deskundigenonderzoek verricht ter beantwoording van de vraag of de medicatiefout de oorzaak is geweest van het overlijden van de echtgenote van [eiser] dan wel of die fout aan haar overlijden heeft bijgedragen. In dit onderzoek was het obductierapport niet betrokken, omdat MediRisk daarover niet beschikte. Bij schrijven van 20 februari 2007 heeft de deskundige zijn onderzoeksrapportage aan MediRisk toegezonden. Nadat de deskundige vervolgens ook het obductierapport had ontvangen, heeft hij bij schrijven van 19 maart 2007 aan de raadsman van het ziekenhuis een nadere rapportage uitgebracht.
2.6. Bij brief van 29 maart 2007 heeft de raadsman van het ziekenhuis de onder 2.5 genoemde deskundigenrapporten aan de raadsman van [eiser] toegezonden en daarbij onder meer meegedeeld (i) dat het ziekenhuis de aansprakelijkheid voor de gemaakte medicatiefout erkent en bereid is de schade te vergoeden, voor zover die schade het rechtstreekse gevolg van die fout is, en (ii) dat blijkens de rapporten de gemaakte fout echter niet de oorzaak is van het overlijden en in zoverre dan ook geen schade zal worden vergoed.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiser] heeft in de dagvaarding gevorderd dat het ziekenhuis wordt veroordeeld tot betaling van EUR 75.000,-- als voorschot op de vergoeding van de schade die door de medicatiefout is veroorzaakt. Ervan uitgaande dat die fout heeft geleid tot het overlijden van zijn echtgenote, heeft [eiser] berekend dat alleen al de materiële schade, bestaande uit gemaakte kosten en gederfde inkomsten, op ruim meer dan EUR 80.000,-- zal uitkomen. Gelet echter op de rapporten die [eiser] inmiddels van het ziekenhuis heeft ontvangen en op het standpunt van het ziekenhuis dat de medicatiefout niet de oorzaak van het overlijden is geweest, heeft [eiser] zijn vordering gewijzigd en vordert hij thans dat het ziekenhuis wordt veroordeeld tot betaling van een bij dit vonnis te bepalen bedrag als voorschot op een vergoeding van schade, voor zover die schade het gevolg is van de medische fout waarvoor het ziekenhuis de aansprakelijkheid heeft erkend.
3.2. Het ziekenhuis voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie
4.1. Het ziekenhuis vordert voorwaardelijk, te weten voor het geval dat in conventie een bedrag wordt toegewezen, dat [eiser] voor het toe te wijzen bedrag zekerheid moet stellen in de vorm van een bankgarantie.
4.2. [eiser] voert (voorwaardelijk) verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. Daarbij geldt dat het bestaan dan wel de omvang van de vordering in de vereiste mate aannemelijk is, indien het hoogstwaarschijnlijk is dat de bodemrechter, indien zijn oordeel zou worden gevraagd, enig bedrag respectievelijk het gevorderde bedrag zal toewijzen.
5.2. Het ziekenhuis heeft als meest vérstrekkend verweer aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
5.3. Dit verweer moet worden verworpen, nu de medische fout reeds in 2004 is gemaakt en het ziekenhuis de aansprakelijkheid daarvoor heeft erkend.
5.4. Aldus komt het bestaan van de vordering aan de orde. Op dit punt geldt dat de grond van de gewijzigde vordering en daarmee dus het bestaan van deze vordering vast staat, nu de vordering in deze vorm enkel ziet op de schade die het gevolg is van de medische fout en het ziekenhuis de aansprakelijkheid voor die fout inmiddels heeft erkend. Voor zover het ziekenhuis op dit punt heeft gesteld dat de vordering wegens de complexiteit ervan niet in een kort geding kan worden beoordeeld, betrof dit de oorspronkelijke vordering, die thans niet meer aan de orde is.
5.5. Ten aanzien van de omvang van de vordering moet worden vooropgesteld dat bij de beoordeling op dit punt een grote mate van terughoudendheid betracht moet worden, nu uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken is gebleken dat eerst nog moet worden onderzocht welke schade als het gevolg van de medische fout kan worden aangemerkt alvorens een bedrag ter vergoeding van die schade kan worden bepaald. Volgens [eiser] gaat het in ieder geval om immateriële schade in de vorm van het extra lijden dat zijn echtgenote heeft doorgemaakt en om materiële schade in de vorm van diverse extra kosten die hij zelf heeft moeten maken door het veel langere verblijf van zijn echtgenote in het ziekenhuis. Echter, ook indien dit wordt aangenomen, dan geldt toch dat (i) een vergoeding van de immateriële schade niet hoog zal zijn, gezien de Nederlandse praktijk op dit punt, en (ii) dat ter zake van de vergoeding van materiële kosten thans
- vooruitlopend op de niet in te schatten resultaten van het genoemde, nog uit te voeren onderzoek - alleen met extra reis- en verblijfkosten rekening kan worden gehouden, hetgeen evenmin tot een groot schadebedrag kan leiden.
5.6. Uit dit een en ander volgt, mede gelet op de in acht te nemen terughoudendheid, dat de omvang van de vordering thans niet voor meer dan EUR 2.500,-- in de vereiste mate
- zoals hiervoor onder 5.1 vermeld - aannemelijk kan worden geacht.
5.7. De vordering zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
5.8. Het ziekenhuis zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Aangezien aan [eiser] een toevoeging is ver¬leend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, zal het ziekenhuis die kosten aan de griffier van deze rechtbank dienen te voldoen.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht -- 1.650,00
- salaris procureur -- 816,00
Totaal EUR 2.550,31
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Nu in conventie een bedrag wordt toegewezen, is voldaan aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld en moet die vordering worden beoordeeld.
6.2. De gevorderde zekerheidsstelling moet worden afgewezen. Het moet hoogst aannemelijk worden geacht dat het in conventie toe te wijzen bedrag van EUR 2.500,-- ook door de bodemrechter zal worden toegewezen, zodat het restitutierisico klein is. Voorts is dat bedrag ook te gering om een zekerheidsstelling te kunnen rechtvaardigen, te meer nu aannemelijk is dat het ziekenhuis in de gegeven omstandigheden zonodig de terugbetaling van dat bedrag zonder veel bezwaren op andere wijze zal kunnen verkrijgen.
6.3. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
6.4. Het ziekenhuis zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Ook hier geldt dat het ziekenhuis deze kosten aan de griffier van de rechtbank zal moeten voldoen, gezien de aan [eiser] verleende toevoeging.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden in reconventie begroot op EUR 408,-- voor salaris van de procureur.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
7.1. veroordeelt de Stichting om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van EUR 2.500,-- als voorschot op de vergoeding van de schade die is ontstaan als gevolg van de medische fout waarvoor de Stichting de aansprakelijkheid heeft erkend;
7.2. veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 2.550,31;
7.3. bepaalt dat de Stichting de onder 7.2 vermelde kosten dient uit te betalen aan de griffier van deze rechtbank, zulks op de voet van artikel 243 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
7.4. wijst de vordering af;
7.5. veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 408,--;
7.6. bepaalt dat de Stichting de onder 7.5 vermelde kosten dient uit te betalen aan de griffier van deze rechtbank, zulks op de voet van artikel 243 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
in conventie en in reconventie:
7.7. verklaart de onderdelen 7.1 tot en met 7.3, 7.5 en 7.6 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2007.?
w.g. griffier w.g. rechter