ECLI:NL:RBUTR:2007:BA2115

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
484773 CV EXPL 06-4953
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijk schuldeisersakkoord en derdenbeslag in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter te Utrecht op 14 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en BMC BV. [eiser] had een vordering ingesteld tegen BMC, die als beslagen derde was betrokken bij een schuldeisersakkoord van [Werknemer A]. De procedure volgde op een vonnis van de kantonrechter te Delft van 18 november 2004, waarbij [Werknemer A] was veroordeeld tot betaling aan [eiser]. Op 9 maart 2005 werd derdenbeslag gelegd onder BMC, waarbij aanvankelijk was afgesproken dat BMC maandelijks € 500,-- zou inhouden en afdragen aan [eiser].

Tijdens de procedure stelde [eiser] dat er nog een bedrag van € 3.616,54 verschuldigd was, terwijl BMC en [Werknemer A] een vrijwillige schuldsanering hadden getroffen met de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA). BMC betoogde dat [eiser] niet akkoord hoefde te gaan met het voorstel om de vordering te verminderen, maar dat hij dit wel deed in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter oordeelde dat BMC gehouden was om de onder het beslag vallende gelden aan [eiser] af te dragen, ongeacht de vrijwillige schuldsanering.

De kantonrechter concludeerde dat het standpunt van BMC niet voldoende onderbouwd was en dat de vordering van [eiser] moest worden toegewezen. BMC werd veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van € 3.616,54 te betalen, met wettelijke rente vanaf 15 augustus 2006, en werd ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Amersfoort
zaaknummer: 484773 CV EXPL 06-4953
vonnis d.d. 14 maart 2007
inzake
[eiser],
[woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: R.P.A.J. ter Horst,
tegen:
BMC BV,
gevestigd te Leusden,
verder ook te noemen BMC,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.C. Herweijer.
Verloop van de procedure
[eiser] heeft een vordering ingesteld.
BMC heeft geantwoord op de vordering.
[eiser] heeft voor repliek en BMC heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
1. De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
1.1. [Werknemer A] was en is in loondienst van BMC werkzaam als consultant, laatstelijk tegen een brutosalaris van € 6.507,--. Na aftrek van belasting, sociale lasten, overige inhoudingen en de beslagvrije voet kan maandelijks op een bedrag van € 2.701,60 beslag gelegd worden.
1.2. [Werknemer A] is bij vonnis van de kantonrechter te Delft van 18 november 2004 veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan [eiser].
Op 9 maart 2005 is ter zake dit vonnis derdenbeslag gelegd onder BMC tot het per die datum aan hoofdsom, rente en kosten verschuldigde bedrag ad € 5.393,93.
Overeengekomen is aanvankelijk dat in plaats van € 2.701,60 maandelijks € 500,-- wordt ingehouden en afgedragen aan [eiser].
1.3. [eiser] heeft tot de dag van de dagvaarding totaal € 2.105,45 ontvangen van BMC. BMC is gestopt met de maandelijkse afdracht van € 500,--.
1.4. [Werknemer A] had - afgerond - € 106.000,-- aan schulden, waarvan € 21.000,-- preferent.
2. [eiser] stelt dat ten tijde van de dagvaarding nog € 3.616,54 verschuldigd was en dat BMC dit bedrag had moeten voldoen. De poging van BMC en [Werknemer A] om, in samenwerking met de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (hierna: GKA) om [Werknemer A] schulden te saneren, niet op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: de WSNP) maar door de schuldeisers een akkoord aan te bieden, ontslaat BMC niet van haar verplichting als beslagen derde de onder het gelegde beslag vallende gelden in te houden en af te dragen aan (de deurwaarder voor) [eiser].
Ten overvloede merkt [eiser] op dat hij niet akkoord behoeft te gaan met het voorstel de vordering te verminderen en dat hij dit ook niet wil omdat [Werknemer A] wel kan betalen.
3. BMC stelt het volgende.
[Werknemer A] heeft een vrijwillige schuldsanering bewerkstelligd met hulp van BMC en de GKA. Daarmee zijn de schuldeisers meer gebaat dan met toepassing van de WSNP.
De concurrente schuldeisers van [Werknemer A] hebben in het kader van die vrijwillige schuldsanering 50 % van hun vorderingen ontvangen (alleen de fiscus ontving meer, te weten 63 %). Al deze schuldeisers hebben finale kwijting verleend onder de voorwaarde dat alle schuldeisers met die 50% instemmen (en de fiscus met 63%)
[eiser] heeft met het onder 1.3 genoemde bedrag 50 % van zijn vordering betaald gekregen. Hij handelt, aldus BMC, in strijd met de redelijkheid en billijkheid door niet akkoord te gaan en aldus de vrijwillige schuldsanering te frustreren. Immers: als [eiser] meer krijgt dan 50% vervalt het akkoord en komt [Werknemer A] alsnog in de WSNP.
[eiser] stelt dat [Werknemer A] meer kan betalen dan 50 % maar [Werknemer A] kan niet meer betalen dan de door de GKA vastgestelde aflossingscapaciteit van € 1.000,-- per maand gedurende 36 maanden.
3. De kantonrechter oordeelt als volgt.
3.1. Ingevolge het gelegd derdenbeslag was BMC gehouden te betalen aan (de deurwaarder voor) [eiser], ingevolge de gestelde overeenkomst kennelijk aanvankelijk beperkt tot € 500,-- per maand.
De stellingen van BMC kunnen niet leiden tot de conclusie dat het gelegde derdenbeslag is vervallen of geschorst, zoals in geval van faillissement of ingeval van toepasselijkheid van de WSNP.
Een – naar BMC stelt – met de overige schuldeisers bereikte overeenstemming kan [eiser] niet worden tegengeworpen; deze heeft immers niet de bindende kracht van een akkoord tijdens faillissement of de wettelijke schuldsanering.
De stelling van BMC dat het standpunt van [eiser] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid is, mede in aanmerking genomen het voor beslag vatbare maandelijkse bedrag, onvoldoende onderbouwd. De door BMC gestelde feiten (als [eiser] meer krijgt vervalt het akkoord en komt [Werknemer A] alsnog in de WSNP) dragen die conclusie in ieder geval niet zonder meer. (Vgl. HR 12 augustus 2005, LJN AT7799).
3.2. Het vorenoverwogene brengt mee dat de vordering van [eiser] moet worden toegewezen.
Indien juist is dat BMC na de dagvaarding nog een bedrag van € 591,52.heeft afgedragen aan [eiser] (niet heel duidelijk is of deze dat betwist; de vordering is in ieder geval niet verminderd) moet dit uiteraard bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis worden meegenomen.
3.3. Het bewijsaanbod van BMC betreft geen voor de beslissing relevante feiten en zal dus worden gepasseerd.
3.4. BMC zal, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt BMC om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.616,54 met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2006 tot de voldoening;
veroordeelt de BMC tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 636,83, waarin begrepen € 350,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2007.