Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 226961 / KG ZA 07-198
Vonnis in kort geding van 28 maart 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
procureur mr. B.F. Keulen,
advocaat mr. H.J.A. Knijff te 's-Gravenhage,
de stichting
STICHTING RECLASSERING NEDERLAND,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
procureur Jhr.mr. A.G.J. Wesselman van Helmond.
Partijen zullen hierna [eiser] en Reclassering Nederland genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Reclassering Nederland.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is op 17 augustus 2001 bij Reclassering Nederland in dienst getreden in de functie van unitmanager. Aanvankelijk vervulde [eiser] zijn werkzaamheden te Leiden. In september 2003 is het kantoor te Leiden bij het bestaande kantoor te Den Haag gevoegd. Sedert april 2005 is [eiser] werkzaam als unitmanager van de unit Den Haag Zuid. [eiser] is zijn feitelijke werkzaamheden in de unit Den Haag Zuid aangevangen op 15 mei 2005. [eiser] heeft een full-time dienstverband. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Reclassering 2005.
2.2. Als unitmanager geeft [eiser] leiding aan een unit bestaande uit een team van circa 16 reclasseringswerkers en een werkbegeleider. [eiser] dient in zijn functie de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van de unit aan te sturen, te beheren en te toetsen en dient de medewerkers in de uitoefening van de kerntaken van de unit te coachen en te begeleiden.
2.3. De kerntaken van Reclassering Nederland zijn neergelegd in artikel 14 Wetboek van Strafrecht en in de Reclasseringsregeling 1995. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het Handboek Reclassering.
2.4. De justitiabele C. is bij vonnis van 27 april 2004 door de rechtbank Breda veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan een deel voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. Op grond van dit vonnis is aan Reclassering Nederland feitelijk opgedragen om hulp en steun aan de veroordeelde C. te bieden, toezicht te houden op de naleving van de in het vonnis gestelde voorwaarden door C. en hem voorschriften en aanwijzingen te geven hoe hij zich dient te gedragen. De uitvoering van voornoemde taken is toebedeeld aan een reclasseringswerker in de unit Den Haag Zuid.
2.5. Op 19 juli 2006 heeft de betreffende unit een “afloopbericht toezicht” aan het Openbaar Ministerie gezonden. In de proeftijd had C. gerecidiveerd en in het afloopbericht is ook opgenomen dat hij op 12 december 2005 bij de Politierechter is geweest. C. is in december 2006 aangehouden als verdachte van de moord op [naam minderjarige] in een school te Hoogerheide. Bij Reclassering Nederland kwamen kort daarna signalen binnen dat het inmiddels beëindigde reclasseringstoezicht op C. niet volgens protocol was verlopen. Reclassering Nederland heeft vervolgen besloten een intern onderzoek te starten naar het verloop van het reclasseringstoezicht op C. Daarnaast is mr. [naam onderzoeker] verzocht een onderzoek uit te voeren.
2.6. Uit voornoemde onderzoeken is, sterk verkort weergegeven, gebleken dat niet volledig uitvoering is gegeven aan het vonnis van de rechtbank Breda. Op 10 januari 2007 is daarover met [eiser] als verantwoordelijk unitmanager gesproken. Aan het slot van dit gesprek heeft de directeur van Reclassering Nederland aan [eiser] te kennen gegeven te hebben besloten tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Hangende de aan te vangen procedure is [eiser] geschorst. Dit besluit is aan [eiser] bij brief van 11 januari 2007 bevestigd waar onder meer in opgenomen is:
“Ik heb u op de hoogte gesteld van het feit dat ik van mening ben dat u uw rol als
verantwoordelijke leidinggevende in de functie van unitmanager ernstig hebt
verzaakt.
1. U onvoldoende heeft toegezien op de uitvoering van het vonnis;
2. Zonder een kwalitatieve toets van de productie- en kwaliteitscriteria heeft u het afloopbericht goedgekeurd;
3. U bent daarmee akkoord gegaan met een succesvolle afronding van het toezicht, terwijl dit niet zo was.
(…)
Uw wederhoor tijdens het gesprek gaven geen aanleiding om terug te komen op
mijn voornemen u voor te dragen voor ontslag. Ik heb besloten u te schorsen per
10 januari jl. conform de uitgangspunten van artikel 91 CAO Reclassering
Nederland en zal ik ontbinding van uw arbeidsovereenkomst indienen bij de
Kantonrechter.”
2.7. Bij brief van 19 januari 2007 is de schorsing met veertien dagen verlengd. Daarbij is tevens aangezegd dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden verzocht en dat aansluitend aan de periode van schorsing aan [eiser] non activiteit zal worden verleend overeenkomstig artikel 92 lid 5 van de CAO tot het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd.
2.8. Artikel 91 (Schorsing) van de CAO Reclassering 2005 bepaalt onder meer:
“1.De werkgever kan de werknemer voor ten hoogste twee weken schorsen, indien
het vermoeden bestaat, dat een dringende reden in de zin van artikel 7: 677 en
7: 678 Burgerlijk Wetboek aanwezig is om hem op staande voet te ontslaan en
schorsing naar het oordeel van de werkgever in het belang van het werk dringend
gevorderd wordt. Deze termijn kan ten hoogste eenmaal met twee weken worden
verlengd, behalve in het geval dat tegen de werknemer een strafrechtelijke
vervolging wegens misdrijf is ingesteld.(…).
2. Het besluit tot schorsing, alsmede het besluit tot verlenging ervan, worden door de
werkgever terstond aan de werknemer meegedeeld, onder vermelding van de duur
van de schorsing en de redenen, die tot de schorsing c.q. verlening ervan
aanleiding hebben gegeven. Een dergelijk besluit dient zo spoedig mogelijk
daarna schriftelijk en gemotiveerd door de werkgever aan de werknemer bevestigd
te worden.
3. (….)”
2.9. Artikel 92 (Op non-actiefstelling) bepaalt onder meer:
“1 . De werkgever kan de werknemer voor een periode van ten hoogste vier weken op
non-actief stellen, indien de voortgang van de werkzaamheden - door welke
oorzaak dan ook - ernstig wordt belemmerd. Deze termijn kan ten hoogste éénmaal
met dezelfde periode worden verlengd.
2. (…)
5. Na het verstrijken van de periode van vier weken respectievelijk acht weken is de
werknemer gerechtigd zijn werkzaamheden te hervatten, tenzij inmiddels een
ontslagvergunning bij het Centrum voor Werk en Inkomen is aangevraagd dan wel
de burgerlijke rechter of de Commissie van geschillen is verzocht de arbeidsover-
eenkomst te ontbinden. In dat geval kan de werkgever de op non-actiefstelling
telkens met een door hem te bepalen termijn verlengen, zulks tot het tijdstip waarop
de arbeidsovereenkomst eindigt dan wel de hiervoor bedoelde procedures zijn
geëindigd.
6. De op non-actiefstelling kan niet bij wijze van strafmaatregel worden gebruikt.”
2.10. Reclassering Nederland heeft op 28 februari 2007 een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst bij de rechtbank Den Haag, sector kanton, ingediend. Ter zitting heeft zij gesteld dat het verzoek op 17 april 2007 zal worden behandeld.
3.1. [eiser] vordert - samengevat - Reclassering Nederland te veroordelen de aangezegde schorsing/nonactiefstelling op te heffen, althans buiten effect te stellen en hem in de gelegenheid te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden te verrichten tegen betaling van het gebruikelijke salaris en emolumenten, op straffe van een dwangsom.
3.2. Reclassering Nederland voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Als maatstaf stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. De werkgever legt bij schorsing en op non-actiefstelling aan de werknemer een (tijdelijk) verbod op om zijn werkzaamheden te verrichten. Er bestaat geen wettelijke basis voor deze maatregelen. De rechtmatigheid ervan wordt getoetst aan hetgeen partijen bij (collectieve) arbeidsovereen-komst zijn overeengekomen en voorts aan de beginselen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Kernvraag in de onderhavige zaak is dan ook of Reclassering Nederland zich als goed werkgever heeft gedragen door [eiser] op non –actief te stellen en daarbij de in de CAO opgenomen bepalingen in acht heeft genomen. Bij de beoordeling van de vordering tot wedertewerkstelling dient binnen de CAO gegeven normen een belangenafweging plaats te vinden tussen het belang van de werkgever en dat van de werknemer. Daarbij gaat de voorzieningenrechter er van uit dat het recht op (weder) tewerkstelling van de werknemer slechts moet wijken indien de werkgever aannemelijk maakt dat hij een gegronde redenen heeft voor de op non-actiefstelling, dit afgezet tegen het belang van de werknemer, of dat een bevel tot tewerkstelling tot een onwerkbare situatie zou leiden. Daarbij spelen de bijzondere omstandigheden van het geval een rol.
4.2. [eiser] betwist dat hem in zijn hoedanigheid van unitmanager enig rechtens relevant verwijt kan worden gemaakt en al helemaal niet een zodanig verwijt dat dit een diffamerende maatregel van schorsing en/of op non-actiefstelling kan rechtvaardigen. [eiser] stelt dat de door Reclassering Nederland opgelegde maatregel van de op non-actiefstelling ook op formele gronden een deugdelijke grondslag mist. Daartoe voert hij aan dat een werkgever op grond van de toepasselijke CAO een keuze dient te maken tussen de schorsing (artikel 91) of een op non-actiefstelling (artikel 92), terwijl in de onderhavige kwestie Reclassering Nederland eerst het traject van de schorsing (te zien als strafmaatregel) heeft bewandeld en die schorsing vervolgens naadloos heeft willen doen overgaan in het traject van de op non-actiefstelling, waardoor de in beide artikelen genoemde maximale duur van de maatregelen ter zijde zijn gesteld. Daarnaast heeft [eiser] betoogd dat Reclassering Nederland (in strijd met artikel 92 lid 1 jo lid 2) heeft verzuimd om in haar brief van 19 januari 2007 aan te geven dat de voortgang van de werkzaamheden -door welke oorzaak dan ook- ernstig wordt belemmerd.
Voorts heeft [eiser] inhoudelijk verweer gevoerd tegen de voorgenomen beëindiging van de arbeidsovereenkomst om op die wijze de noodzaak van de op non-actiefstelling te betwisten. In dat kader heeft hij aangevoerd dat er in het dossier van C. een aantal beslissingen zijn genomen die buiten zijn verantwoordelijkheid vallen omdat die beslissingen vóór 15 mei 2005 zijn genomen. Het enkele feit dat C. vervroegd met de titel “geslaagd” is afgerapporteerd, kan hem evenmin worden tegengeworpen omdat het betreffende afloopbericht niet door hem was goedgekeurd en ondertekend.
4.3. Reclassering Nederland heeft aannemelijk gemaakt dat de schorsing is verleend overeenkomstig het bepaalde in de CAO en procedureel correct is verlopen. De CAO sluit immers niet uit dat een op non-actiefstelling kan volgen op een eerder opgelegde schorsing. [eiser] wordt niet gevolgd in zijn betoog dat een schorsing als strafmaatregel moet worden beschouwd. Dit valt immers niet af te leiden uit de tekst van artikel 91 CAO. De schorsing is tijdig verlengd en aangezegd is dat aansluitend non-activiteit wordt verleend. Het verwijt dat Reclassering Nederland in haar bief van 19 januari 2007 niet heeft aangegeven dat de voortgang van de werkzaamheden wordt belemmerd leidt evenmin tot de conclusie dat er sprake is van een procedureel verzuim. Aan [eiser] is immers direct bij het besluit tot schorsing al mondeling medegedeeld dat Reclassering Nederland zou overgaan tot ont-binding van de arbeidsovereenkomst en de gronden waarop die beslissing rustte. Tot slot staat vast dat binnen de in artikel 92 lid 5 genoemde termijn van acht weken, de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanhangig is gemaakt.
4.4. De vraag of Reclassering Nederland zich jegens [eiser] niet als goed werkgever heeft gedragen door hem op non-actief te stellen, wordt voorshands ontkennend beantwoord. Aan [eiser] is duidelijk kenbaar gemaakt wat hem wordt verweten. [eiser] heeft niet betwist dat het tot zijn taak en verantwoordelijkheid behoort om een afloopbericht tenminste marginaal te toetsen op zowel de inhoud als de juistheid van de gevolgde procedure. Het is immers de unitmanager die, door zijn ondertekening, uit naam van Reclassering Nederland verklaart dat het toezicht overeenkomstig de wet en de taakstelling is uitgevoerd. Weliswaar staat vast dat [eiser] het betreffende afloopbericht niet zelf op 19 juli 2006 heeft ondertekend, maar hij heeft niet betwist dat hij het afloopbericht twee dagen later, op 21 juli 2007, heeft gelezen en geaccordeerd, zonder het bericht te toetsen aan de vastgestelde productie- en kwaliteitscriteria. Van [eiser] had mogen worden verwacht dat hij het bericht marginaal op zowel de inhoud als de juistheid van de gevolgde procedure getoetst en vervolgens actie zou hebben ondernomen. Het feit dat hij dit heeft nagelaten, te meer nu uit oppervlakkige lezing van het betreffende afloopbericht al vraagtekens hadden moeten rijzen, is hem gelet op zijn taakstelling toe te rekenen en leidt tot de conclusie dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.
4.5. Of het verwijt van Reclassering Nederland van dien aard is dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gerechtvaardigd is, is een vraag die door de kantonrechter zal moeten worden beantwoord. In het onderhavige kort geding kan op dit oordeel moeilijk worden geanticipeerd. Bovendien is de beslissing van de kantonrechter op redelijk korte termijn te verwachten. Nu Reclassering Nederland aannemelijk heeft gemaakt dat de positie van [eiser] als unitmanager momenteel onhoudbaar is en [eiser] in het kader van de afweging van de belangen van partijen niet aannemelijk heeft gemaakt dat het oordeel van de kantonrechter niet kan worden afgewacht, leidt al het voorgaande tot de conclusie dat zijn vordering wordt afgewezen.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Reclassering Nederland worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.067,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Reclassering Nederland tot op heden begroot op EUR 1.067,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2007.