RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600074-07
Datum uitspraak: 19 maart 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
Raadsman: mr. M. t`Sas te Wijk bij Duurstede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2007.
Op de terechtzitting hebben de officier van justitie en de verdediging kort samengevat de volgende standpunten ingenomen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot doodslag terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en dat hij ter zake van de poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 82 dagen voorwaardelijk;
- een werkstraf van 240 uur;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De verdediging heeft betoogd dat algehele vrijspraak moet volgen omdat de opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – ten aanzien van alle ten lastegelegde feiten ontbreekt. Mocht de rechtbank tot enige bewezenverklaring komen dan wordt het opleggen van een werkstraf bepleit. De vordering van de benadeelde partij wordt niet weersproken.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte primair als poging tot doodslag, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van bovengenoemd ten laste gelegd feit acht de rechtbank, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het oogmerk had om de aangever van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn evenmin voldoende aanknopingspunten aanwezig om vast te kunnen stellen dat de verdachte door zijn handelen, zoals hieronder bewezenverklaard, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Het vanuit stilstand plankgas inrijden op een volwassen persoon vanaf een afstand van ongeveer 1 à 1,5 meter brengt in zijn algemeenheid geen aanmerkelijke kans met zich dat die persoon tengevolge daarvan zou komen te overlijden. Doorgaans laten volwassen personen bij dergelijke aanrijdingen, incidentele gevallen daargelaten, niet het leven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank baseert haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank acht, kort gezegd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 januari 2007 te Veenendaal opzettelijk op zeer korte afstand met de door hem bestuurde auto op een verbalisant is ingereden.
De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Door verdachte is bij de politie - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op het moment dat hij wilde wegrijden zag dat een politieagent voor zijn auto sprong, hij vervolgens flink gas gaf en de koppeling liet opkomen waardoor de auto vooruit schoot. De aangever stond volgens verdachte op ongeveer 1 meter afstand van de auto van verdachte . Aangever heeft in zijn aangifte en ter zitting verklaard dat hij op een afstand van 1,5 meter voor de auto van verdachte stond terwijl deze auto een draaiende motor had, verdachte eerst gas gaf maar de auto bleef staan en dat verdachte vervolgens veel gas gaf en met een hoog toerental in zijn richting reed. Aangever is opzij gesprongen en kon zich met zijn linkerhand op de rechterkant van de motorkap wegduwen. Voorts heeft aangever verklaard dat hij op het moment dat de auto wegreed oogcontact met verdachte had .
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op het moment dat hij wilde wegrijden zag dat degene die voor zijn motorkap sprong een politieagent was . Hij herkende deze als politieagent aan zijn kleding, met name het teken op zijn uniform. Voorts heeft verdachte ter zitting – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij op het bewuste moment wegreed omdat hij wilde voorkomen dat zijn vrienden, die zich bij hem in de auto bevonden, door de politie bekeurd zouden worden. Om te voorkomen dat hij gepakt werd heeft verdachte bij het wegrijden de verlichting van zijn auto uitgedaan. Ook uit deze gegevens leidt de rechtbank af dat verdachte zich ervan bewust was dat de persoon die zich voor zijn auto bevond een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was.
In het licht van bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte ter zitting dat hij niet heeft gezien dat aangever zich op het moment van wegrijden voor diens auto bevond niet geloofwaardig. Het verweer dat er geen sprake kan zijn van al dan niet voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel van zijn handelen het gevolg zou zijn. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking de omstandigheden dat aangever op zeer korte afstand van de auto stond, dit een grote (zware) auto betreft en verdachte met een hoog toerental (plankgas ) op aangever inreed. Naar algemene ervaringsregels is hiermee een als aanmerkelijk te beschouwen kans op een ernstige aanrijding en daardoor op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. Verondersteld mag worden dat ook bij de verdachte ten tijde van het wegrijden wetenschap bestond van de aanmerkelijke kans dat zo een gevolg kon intreden. Door desondanks aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toe genomen.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
Poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met zijn auto op een verbalisant ingereden. De verbalisant stond op een afstand van 1 à 1,5 meter van de voorkant van de auto vandaan. Verdachte heeft tweemaal (waarvan de eerste keer zonder weg te rijden) gas gegeven en is, terwijl hij zag dat de man voor zijn auto stond, op hem ingereden. Door de enkele omstandigheid dat de agent opzij sprong, weg van de auto, is geen letsel bij de man ontstaan. Verdachte heeft bij het hard wegrijden met zijn auto vervolgens zijn lichten gedoofd. Naar eigen zeggen om te voorkomen dat hij door de politie gepakt zou worden.
De rechtbank acht bovengenoemd gedrag zeer laakbaar. Het getuigt van het ontbreken van respect voor een anders lijf en leven om met een auto op een persoon in te rijden. Indien aangever was blijven staan zou hij door de auto van verdachte overreden zijn. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Verdachte heeft door zijn handelen veel onrust veroorzaakt bij aangever . Voorts weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer in deze een politieagent is, die in dienst van de Staat onder meer tot taak heeft om de openbare orde te handhaven en in zijn uitoefening van die functie niet belemmerd dient te worden maar daarvoor respect en eerbied van een ieder verdient.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 januari 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank merkt daarbij echter wel op dat verdachte, die nog maar kort geleden in het bezit is gekomen van een rijbewijs nu al met zijn auto een ernstig strafbaar feit heeft begaan.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 26 februari 2007, opgemaakt door S.G.W. Weijkamp, reclasseringswerker waaruit onder meer blijkt dat ondanks een laag delictinzicht bij betrokkene het recidive- en gevaarsrisico als laag wordt ingeschat. Begeleiding door de reclassering lijkt niet geïndiceerd. Mocht door de rechtbank een werkstraf worden overwogen dan is betrokkene een geschikte kandidaat, aldus het reclasseringsrapport.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte bij de uitoefening van zijn werkzaamheden als boomkweker voor een groot deel afhankelijk is van zijn rijbewijs.
De rechtbank legt een lagere gevangenisstraf op dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank acht een dergelijke vrijheidsstraf, nu er geen sprake is van recidive en verdachte voorts veroordeeld wordt tot een werkstraf en een ontzegging, een gepaste en geboden reactie op het door verdachte gepleegde strafbare feit. Bij de kortere onvoorwaardelijke duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft de rechtbank de in de vorige alinea verwoorde omstandigheid meegewogen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [naam]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 500,-- wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij door verdachte niet wordt weersproken.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht en op het artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 60 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 47 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte wegens het bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam], wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van € 500,-- (zegge vijfhonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 500,-- (zegge vijfhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs M.L. van der Bel en M.J. Smit en G.V.M. Veldhoen, bijgestaan door mr. E.A.M. Boogers als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2007.
Mr. E.A.M. Boogers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.