ECLI:NL:RBUTR:2007:BA0705

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604503-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en aanranding na onvoldoende bewijs van dwang

Op 14 maart 2007 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en aanranding. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de bedoelingen van de verdachte seksueel gericht waren en hij had gekeken hoe ver hij kon gaan, de signalen van de aangeefster niet voldoende kenbaar waren voor de verdachte. De rechtbank merkte op dat het gedrag van de verdachte, hoewel niet aan te merken als verkrachting of aanranding, volstrekt misplaatst was. De rechtbank benadrukte dat voor dwang in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, de verdachte opzettelijk moet hebben veroorzaakt dat het slachtoffer de bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Dit vereiste dat het slachtoffer de handelingen als dwang moest ervaren, wat volgens de rechtbank onvoldoende uit de bewijsmiddelen naar voren kwam.

De benadeelde partij, aangeduid als [X], had een vordering ingediend voor vergoeding van materiële schade. Aangezien de verdachte werd vrijgesproken en er geen straf of maatregel werd opgelegd, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De uitspraak volgde na het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2007, waarbij de rechtbank de inhoud van de dagvaarding als bijlage aan het vonnis hechtte. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. F. Rethmeier als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604503-05
Datum uitspraak: 14 maart 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verblijvende te [verblijfplaats].
Raadsman: mr. A.R. van Roo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Van dwang in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht is slechts sprake indien de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in die bepaling bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Deze formulering houdt een dubbele eis in: de verdachte moet opzet hebben op dwang en het slachtoffer moet de ‘andere feitelijkheid’ hebben bemerkt en als dwang hebben ervaren. Dit komt volgens de rechtbank onvoldoende uit de bewijsmiddelen naar voren.
Dat de bedoelingen van verdachte sexueel gericht waren en hij heeft gekeken hoe ver hij kon gaan, acht de rechtbank zeer waarschijnlijk. De door aangeefster in haar beleving wel gegeven signalen, dat zij van de vergaande massage van verdachte niet gediend was, waren voor verdachte echter onvoldoende kenbaar.
De rechtbank merkt tenslotte nog op dat zij het gedrag van verdachte, hoewel niet aan te merken als verkrachting dan wel aanranding, volstrekt misplaatst acht.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [X] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [X] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mrs E.F. Bueno, J.F. Dekking en M.P. van Glerum, bijgestaan door mr. F. Rethmeier als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2007.