RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/510598-06
Datum uitspraak: 13 februari 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
thans gedetineerd in […].
Raadsvrouwe: mr. H. Bos (Amsterdam).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 1, 4, 5, 6, en 8 subsidiair ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 7 primair en subsidiair is ten laste gelegd.
Het - niet eensluidende - signalement dat het slachtoffer en de getuigen van de dader hebben gegeven, de plaats van het delict (in de nabijheid van de woning van verdachte) noch de veronderstelde daderwetenschap van verdachte die de officier van justitie afleidt uit de verklaring van de verdachte dat de meisjes dronken waren, vormen naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
De verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 8 primair en subsidiair en onder 13 primair en subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het onder 9 primair ten laste gelegde feit acht de rechtbank evenmin wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de technische onvolkomenheden in het proces-verbaal van aangifte waarin door de aangever alleen melding wordt gemaakt van een vernieling van zijn portierruit en op de ontkennende houding van de verdachte kan niet worden bewezen dat de verdachte de opzet had om in de auto in te breken.
Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 9 subsidiair, 10, 11 en 12 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 9 subsidiair, 10, 11 en 12 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Met name acht de rechtbank de onder 1 primair, 4 primair, 5 primair en 6 primair ten laste gelegde handelingen die betrekking hebben op het zedenaspect (het denken dat verdachte wil zoenen en de handelingen met betrekking tot de tongzoenen) niet bewezen, aangezien de aangiften van de slachtoffers onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat de handelingen zijn begaan met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening. Uit deze aangiften komt immers het beeld naar voren dat verdachte in eerste instantie handelde vanuit een behoefte aan intiem contact met de slachtoffers en pas toen die behoefte niet bevredigd werd, is overgegaan tot de gewelddadige beroving van de slachtoffers.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen vermeld in de ambtsedige processen-verbaal nr. PL0911/06-007159C (hierna te noemen pv C) en nr. PL 0911/06-007159D, (hierna te noemen pv D) voor zover van belang, te weten:
Feit 1
- de aangifte van [aangeefster 1] (p. 86-88 en 92 van pv C),
- het relaas van verbalisant(en) (p. 130, 131, 137 en 139 van pv C) met betrekking tot het onderzoek naar de mobiele telefoon van [aangeefster 1], waaruit blijkt dat verdachte de voormelde telefoon heeft gebruikt tussen 8 oktober 2005 en 13 oktober 2005, en dat de telefoon daarna in gebruik is genomen door [persoon 1],
- het relaas van verbalisant(en) (p. 11 van pv C), voorzover het betreft de Oslo-fotoconfrontatie met [aangeefster 1],
- Het relaas van verbalisant (pag. 145 ev van pv C) en de verklaring van [persoon 1]
(p. 150 (zin 1 t/m 3) en 153 van pv C) waaruit volgt dat [persoon 1] de voormelde mobiele telefoon van verdachte heeft gekocht,
- De verklaring van [persoon 2] (p. 157 van pv C) dat [persoon 1] de voormelde telefoon van verdachte heeft gekocht.
Feit 2
- de aangifte van [aangeefster 2] (p. 166-169 van pv C),
- het relaas van verbalisant(en) (p. 170, 171 van pv C) met betrekking tot het bekijken van de videoband met opnamemateriaal van vrijdag 21 april 2006 betreffende de rode flat van de Van Lieflandlaan,
- het relaas van verbalisant(en) (p. 174, 175, 176 van pv C) inhoudende dat zij verdachte herkennen op deze video-opname,
- de verklaring van de verdachte (p. 441 van pv C) voorzover daarin is vermeld dat hij op 21 april 2006 om ongeveer 22.00 uur in de lift van de rode flat aan de Van Lieflandlaan heeft gestaan met een meisje en dat hij in haar richting wankelde.
Feiten 3 en 4
- de aangifte en verklaringen van [aangeefster 3] (p. 178-184, 188 en 190 (voorzover het betreft het letsel dat [aangeefster 3] heeft opgelopen), 222 (betreffende de Chesterfield-sigaret die verdachte in aanwezigheid van [aangeefster 3] heeft opgestoken) van pv C),
- het relaas van verbalisant(en) (p. 208 van pv C) met betrekking tot het onderzoek naar de mobiele telefoon van aangeefster, die is aangetroffen bij [persoon 2],
- het relaas van verbalisant(en) (p. 18 van pv C) voorzover het betreft de Oslo-fotoconfrontatie met [aangeefster 3],
- de verklaring van [persoon 2] (p. 157 van pv C) waaruit volgt dat zij de voormelde telefoon van verdachte heeft gekocht.
Feit 5
- de aangifte van [aangeefster 4] (p. 216-220, 228, 230, 239 van pv C),
- het relaas van verbalisant(en) (p. 22 van pv C) in verband met fotoherkenning,
- het relaas van verbalisant(en) (p. 263-265 van pv C) in verband met onderzoek naar MP3-speler van aangeefster die bij verdachte is aangetroffen,
- het proces-verbaal van technisch onderzoek (p. 78 van pv D) in verband met aantreffen filter en stukje sigaret, waaruit blijkt op de plaats delict een sigarettenpeuk is veiliggesteld waarop DNA is aangetroffen. Dit bewijsmateriaal heeft voor verder onderzoek nr. CDA494 gekregen,
- een rapport van het NFI (p. 80-85 van pv D) waaruit blijkt dat het DNA aangetroffen in het bewijsmateriaal met nr. CDA494 overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
Feit 6
- de aangifte en verklaringen van [aangeefster 5] (p. 294-297, 304 van pv C),
- het relaas van verbalisant(en) (p. 29 van pv C) voorzover het betreft de Oslo-fotoconfrontatie met [aangeefster 5] alsmede het relaas van de verbalisant met betrekking tot de door [aangeefster 5] tijdens de confrontatie afgelegde verklaring (p. 343 van pv C).
De bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2, 3, 4 primair, 5 primair en 6 primair berust mede op het volgende.
Het betreft hier 5 incidenten waartussen meerdere overeenkomsten kunnen worden vastgesteld. Die overeenkomsten betreffen:
- de lokatie:
de feiten vinden plaats in de gemeenschappelijke ruimte (entree of lift) of onmiddellijk voor de ingang van vlak naast elkaar gesitueerde flats gelegen aan de Van Lieflandlaan respectievelijk Willem Schuylenburglaan te Utrecht;
- de periode:
de feiten vinden plaats in een relatief korte periode van enkele maanden, te weten tussen 11 september 2005 en 25 februari 2006;
- het tijdstip:
de feiten vinden plaats in een (vanaf vrijdagavond te rekenen) weekend en in de avonduren op tijdstippen gelegen tussen 20.10 en 01.15 uur;
- het type slachtoffer:
het slachtoffer betreft telkens een jonge vrouw (geboortejaar variërend van 1980 tot 1986) die in haar eentje één van de flats betreedt of wil betreden;
- de modus operandi:
de dader gaat telkens dicht voor of bij het slachtoffer staan, wil dan (onverhoeds) zoenen, pakt daartoe het slachtoffer vast en brengt zijn hoofd in de richting van het slachtoffer, wordt boos als het slachtoffer hem afwijst; met uitzondering van feit 2 wordt deze aanranding telkens onmiddellijk gevolgd door diefstal van een mobiele telefoon, portemonnee of tas waarbij het slachtoffer door de dader -onnodig- hard in het gezicht of op het hoofd wordt geslagen;
- het signalement van de dader:
de aangeefsters beschrijven een jonge blanke man, leeftijd 25-30 jaar, tussen de 170 en 180 cm lang, met blond/bruin haar.
Deze overeenkomsten, in onderling verband bezien, leveren een zodanig uniek patroon op dat het de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk voorkomt dat de hier bedoelde feiten door verschillende personen zouden zijn begaan.
In aanvulling op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de door de aangeefsters opgegeven signalementen merkt de rechtbank nog op dat geen van deze signalementen typica bevat waardoor deze volstrekt onverenigbaar zouden zijn met het signalement van de verdachte zoals de rechtbank dit bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting met eigen ogen heeft kunnen waarnemen.
Tot slot kent de rechtbank in enige mate betekenis toe aan de resultaten van de meervoudige fotoconfrontaties welke hebben plaatsgevonden met de aangeefsters [1], [3] en [5]. Geconfronteerd met een 9-tal foto’s waaronder één foto van de verdachte komen deze aangeefsters achtereenvolgens tot de volgende uitlatingen:
* [aangeefster 1] p. 99: “Ik twijfel het meeste tussen nummer 9 en nummer 12.” – nummer 12 betreft de verdachte;
* [aangeefster 3] p. 201: “De persoon afgebeeld op foto nummer 1, daar heb ik twijfels bij.”- nummer 1 betreft de verdachte;
* [aangeefster 5] p. 342/343: “Ik kan van 1 foto zeggen dat ik daar twijfels over heb. Nummer 5. Verder kan ik zeggen over de fotoselectie die mij getoond dat nummer 5 het zou kunnen zijn.” – nummer 5 betreft de verdachte.
De rechtbank realiseert zich dat geen van deze fotoconfrontaties een zgn. 100 %-herkenning heeft opgeleverd. Anderzijds is het minstgenomen hoogst opmerkelijk te noemen dat in deze 3 gevallen het steeds (voor wat betreft [aangeefster 1]: mede) de foto van de verdachte is die bij de aangeefsters telkens ‘iets’ in het geheugen aanspreekt dan wel oproept. Indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat de fotoconfrontaties overeenkomstig de daarvoor geldende richtlijnen en (dus) met de nodige zorgvuldigheid hebben plaatsgevonden, dat de (onvolledige) herkenning, zo kan worden opgemaakt uit de betreffende processen-verbaal, telkens expliciet in verband wordt gebracht met het incident waarvan aangifte was gedaan (en dus niet met enig andere gebeurtenis), en tot slot dat geen der getuigen gehouden was om überhaupt iemand uit de fotoselectie aan te wijzen (hetgeen de kans op toevalstreffers zo niet elimineert dan toch aanmerkelijk reduceert), dan kan naar het oordeel van de rechtbank aan deze bevindingen enige betekenis inzake de vraag aangaande het daderschap van de verdachte, worden toegekend.
Naar aanleiding van vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de onder 1 primair, 2, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair ten laste gelegde feiten bewezen.
Feit 9
- de aangifte van [aangever 6] (p. 390 van pv C),
- het relaas van verbalisant(en) (p. 392 van pv C), waaruit volgt dat in de auto van aangever [6] een bloedspoor is aangetroffen dat is veiliggesteld onder nummer AEH817,
- een rapport van het NFI (p. 80-85 van pv D) waaruit blijkt dat het DNA-profiel kenbaar uit het bewijsmateriaal met nr. AEH817 overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
Feit 10
- de aangifte van [aangever 7] (p. 395-397 van pv C),
- het relaas van verbalisant(en) (p. 398 van pv C) voorzover het betreft het aantreffen van een bloedspoor in de auto van [aangever 7] dat is veiliggesteld onder nr. AGW891,
- een rapport van het NFI (p. 80-85 van pv D) waaruit blijkt dat het DNA-profiel kenbaar uit het bewijsmateriaal met nr. AGW891 overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
Feit 11
- de aangifte van [aangever 8] (p. 401-402 van pv C),
- het relaas van verbalisant(en) (p. 403 van pv C) betreffende het aantreffen van een bloedspoor dat is veiliggesteld onder nr. AHG124,
- een rapport van het NFI (p. 80-85 van pv D) waaruit blijkt dat het DNA-profiel kenbaar uit het bewijsmateriaal met nr. AHG124 overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
Feit 12
- de aangifte en verklaring van [aangever 9] (p. 406-410 van pv C),
- de verklaring van [persoon 3] (p. 418 van pv C) dat hij in de kast in zijn woning (die door verdachte voor de opslag van zijn spullen werd gebruikt) een plastic tas heeft aangetroffen met daarin een geluidsinstallatie,
- het relaas van inbeslagname van deze stereo-installatie onder [persoon 3] (p. 420 en 421 van pv C),
- het relaas van verbalisant(en) (p. 412 van pv C) in verband met aantreffen van een bloedspoor in de woning van [aangever 9] dat is veiliggesteld onder nr. CDA495,
- een rapport van het NFI (p. 80-85 van pv D) waaruit blijkt het DNA-profiel kenbaar uit het bewijsmateriaal met nr. CDA495 overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 6 primair tenlastegelegde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
Verkrachting.
Ten aanzien van het onder 4 primair tenlastegelegde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Ten aanzien van het onder 5 primair tenlastegelegde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Ten aanzien van het onder 9 subsidiair tenlastegelegde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van het onder 10 tenlastegelegde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 11 tenlastegelegde:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 12 tenlastegelegde:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft vijf keer jonge studentes in een studentencomplex of in de directe omgeving daarvan onverhoeds benaderd.
De verdachte naderde de vrouwen tot zeer dichtbij, waardoor de vrouwen de indruk kregen dat hij hen wilde kussen. Eén van de vrouwen heeft hij meermalen een (tong)zoen gegeven. Als de vrouwen iets tegen verdachte zeiden of tegenstribbelden sloeg hij hen in het gezicht of tegen het hoofd en beroofde hen.
Eén vrouw heeft hij in de lift meermalen tot bloedens toe met een knijptang op haar hoofd geslagen. Vlak voordat hij de lift uit liep heeft hij haar geadviseerd 112 te bellen. De rechtbank is van oordeel dat deze opmerking de onverschilligheid van verdachte ten aanzien van de gevolgen van zijn daden voor de betrokken studentes onderstreept.
Als gevolg van de wijze waarop verdachte te werk ging, ontstond eind 2005, begin 2006 grote onrust onder de studentes van het studentencomplex. De seksuele manier van benadering zorgde voor extra angst bij deze jonge vrouwen.
Deze vrouwen konden zich in hun eigen omgeving niet veilig voelen. Uit het onderzoek ter zitting is gebleken hoe groot de impact is geweest en nog steeds is onder de slachtoffers van deze feiten.
Ook de manier waarop de feiten zijn gepleegd en de wijze van plotselinge benadering acht de rechtbank zeer kwalijk. Door één van de vrouwen te achtervolgen toen zij wegrende of door vrouwen in de lift te benaderen waardoor zij geen kant op konden, heeft de verdachte zeer angstige en dreigende situaties veroorzaakt.
De hiervoor geschetste omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en de maatschappelijke gevolgen ervan, rekent de rechtbank de verdachte zeer ernstig aan.
Verder heeft de verdachte een aantal autoinbraken en een woninginbraak gepleegd. Verdachte is vaker voor diefstallen veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, zoals blijkt uit een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 april 2006.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de navolgende omtrent verdachte opgemaakte rapporten.
Een voorlichtingsrapport van het Centrum Maliebaan te Utrecht d.d. 4 augustus 2006, opgemaakt door reclasseringswerker F. de Vos, vermeldt dat in augustus 1996 voor het eerst over verdachte werd gerapporteerd en dat uit een NVM-onderzoek van september 2004 blijkt dat er sprake is van een borderline persoonlijkheidsorganisatie en narcistische trekken.
Een rapport van C. Zuketto, psychiater i.o. en N.A.J. van de Laar, psychiater, d.d. 8 augustus 2006 vermeldt – zakelijk weergegeven - onder meer:
als beschrijvende diagnose:
Sprake is geweest van een onveilige hechting die zijn persoonlijkheidsontwikkeling negatief heeft beïnvloed. Betrokkene heeft verschillende psychiatrische stoornissen ontwikkeld. Op jonge leeftijd was sprake van ernstige gedragsproblemen die toen geduid zijn als passend bij ADHD. Retrospectief kan ook de diagnose Conduct Disorder (gedragsstoornis) worden gesteld. Vanaf de adolescentie maakte hij regelmatig depressies door. Vanaf zijn zeventiende was betrokkene jarenlang verslaafd aan diverse middelen. Enerzijds had met name cocaïne een zelfde soort effect als Ritalin op de symptomen van ADHD. Anderzijds dienden de alcohol en andere “downers” om zijn gedachten te stoppen en zijn depressieve gevoelens te verdoven. Anderhalf jaar geleden is hij in behandeling gekomen voor zijn verslaving en werd opnieuw de diagnose ADHD gesteld, waarvoor een behandeling met medicatie werd gestart.
De ernstige persoonlijkheidsstoornis die betrokkene vertoont heeft kenmerken van de Borderline persoonlijkheidsstoornis en van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit houdt in dat betrokkene een uiterst kwetsbaar en instabiel zelfgevoel heeft, emotioneel instabiel is en moeite heeft stabiele relaties aan te gaan. Er is sprake van een beperkte gewetensontwikkeling. Het eigen overleven is het leidinggevende principe in zijn bestaan.
Als forensische psychiatrische beschouwing:
Het beeld is naar voren gekomen van een zeer beschadigde, in zijn persoonlijkheids-ontwikkeling sterk gestoorde, matig begaafde man.
Aangezien betrokkene ontkent is het niet goed mogelijk om een verband tussen stoornis en delict vast te stellen. Wij hebben de mogelijkheid overwogen van een TBS-advies. Dientengevolge werd een tweede rapporteur aangesteld. Betrokkene weigerde echter deelname aan het onderzoek door deze tweede rapporteur. Het is van belang dat er aanvullend onderzoek plaatsvindt en een PBC-opname is geïndiceerd.
Op de vraag of verdachte lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens antwoordt de deskundige als volgt:
Bij betrokkene zijn verscheidene diagnoses gesteld die naast elkaar bestaan. Hij lijdt aan ADHD en een hechtingsstoornis. Daarnaast is sprake van alcoholafhankelijkheid en cannabisafhankelijkheid (ten dele in remissie) en van cocaïneafhankelijkheid in remissie en benzodiazepineafhankelijkheid in remissie. Tot slot is een ernstige persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline- en antisociale trekken vastgesteld.
Ten tijde van het tenlastegelegde waren de stoornissen aanwezig.
Uit een schrijven van A.D. Wallace, klinisch en forensisch psycholoog, d.d. 9 augustus 2006 blijkt dat verdachte niet wenst mee te werken aan het psychologisch onderzoek en dat opname in het PBC geïndiceerd wordt geacht.
Een multidisciplinair rapport van het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekli-niek, te Utrecht d.d. 28 december 2006, opgemaakt door C.M. van Deutekom, klinisch psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer:
als beschouwing van de psycholoog:
De ten laste gelegde feiten onderscheiden zich van de afgedane strafzaken doordat het geweld ernstiger imponeert en er verkrachting (tongzoenen) en poging tot aanranding bij komen. De feiten laten zich vanuit gedragskundig oogpunt ernstig aanzien omdat er sprake is van een vermenging van een seksueel aspect met antisociale motieven (stelen). De ervaring leert dat een dergelijke verstrengeling hardnekkig is.
als beschouwing van de psychiater:
Bij het tenlastegelegde zijn ook een aantal delicten met een duidelijke seksuele inkleuring, die het toch al zeer zorgelijke beeld nog verder versterken. Nader onderzoek zou zich –ingeval betrokkene wel had meegewerkt- vooral geconcentreerd hebben op de vraag of het hier vooral seksueel deviant gedrag (bijvoorbeeld een parafilie) betreft of dat het een seksuele uitdrukkingsvorm is van een gestoorde agressiehuishouding.
Wat over betrokkene bekend is biedt zeker aanknopingspunten om te veronderstellen dat er bij betrokkene naast verslavingsproblematiek ook sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, waarbij in ieder geval antisociale en mogelijk ook borderline kenmerken naar voren komen. Een dergelijke conclusie wordt vooral onderbouwd door het gegeven dat betrokkene op geen enkel levensterrein (b.v. werk, relatie) adequaat heeft kunnen functioneren. Het onderhavige onderzoek is echter veel te beperkt om op basis van eigen onderzoek te mogen concluderen dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Evenmin valt iets te zeggen over specifieke seksuele problematiek.
Voor andersoortige psychiatrische problematiek in de zin van een psychiatrische stoornis in engere zin werden geen aanwijzingen gevonden, doch dit kan ook geenszins worden uitgesloten.
als conclusie:
Uit het (zeer beperkte) onderzoek kwam betrokkene naar voren als een man bij wie in de allervroegste jeugd sprake is geweest van zeer ernstige pedagogische en affectieve verwaarlozing bij een zeer belastende familieanamnese met betrekking tot psychiatrische aandoeningen en verslavingsgedrag. Hij functioneert vermoedelijk op een laaggemiddeld tot gemiddeld niveau. Er is in het verleden bij betrokkene zowel ADHD als een gedragsstoornis (conduct disorder) vastgesteld, waarbij hij tot op heden voor de ADHD medicatie voorgeschreven heeft gekregen.
In de persoonlijkheid, afgaande op eerder onderzoek en de gegevens uit het huidige milieuonderzoek, zijn vooral antisociale en narcistische trekken aanwezig, zonder dat het onderhavige onderzoek –vanwege betrokkene’s weigerende opstelling- voldoende aanknopingspunten bood om te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis.
Een uitspraak over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid kan derhalve niet gedaan worden, waardoor ook vanuit gedragskundig oogpunt geen antwoord kan worden gegeven op de gestelde vragen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feiten 8 primair en subsidiair en 13 primair en subsidiair wordt vrijgesproken en ter zake van de overige (onder primair) ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van het voorarrest alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging.
De raadsvrouwe heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat de politie in de periode van 11 september 2005 tot 23 oktober 2005 al de telefoon van aangeefster [1] (feit 1) heeft getapt, maar met de daaruit verkregen gegevens in eerste instantie niets heeft gedaan. Eerst op 24 april 2006 zijn die afgeluisterde telefoongesprekken onderzocht en is verdachte twee dagen later aangehouden. Dit had veel eerder gekund, nu uit die gegevens is gebleken dat op 8 oktober 2005 de simkaart van verdachte in de betreffende telefoon van aangeefster is geplaatst. De raadsvrouwe concludeert tot strafvermindering aangezien de politie niet voortvarend genoeg heeft onderzocht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe. Niet is gebleken dat de politie haar taken schromelijk heeft verwaarloosd door niet te handelen terwijl de politie wist dat er strafbare feiten werden gepleegd. Het enkele feit dat de politie de tapgegevens pas begin 2006 bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten heeft betrokken, is overigens voor de beoordeling van de strafmaat niet relevant, omdat één en ander verdachte niet ontslaat van zijn eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiaters Zuketto en Van Laar over en maakt die tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte de persoonlijkheidsstoornis NAO heeft met borderline- en antisociale trekken. De rechtbank acht verdachte dientengevolge verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten.
De ernst van de veelvoud van en het korte tijdsbestek waarbinnen de bewezen verklaarde feiten zich hebben voorgedaan, zulks in combinatie met het zeer zorgelijke beeld dat voorvloeit uit de rapportages van het PBC en de psychiaters Zuketto en Van Laar, maken dat verdachte een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen.
De maatregel van ter beschikking stelling acht de rechtbank om voormelde redenen passend en noodzakelijk. Dat de bevindingen van Zuketto en Van Laar niet zijn onderschreven door een psycholoog doet hieraan niet af. Verdachte heeft immers iedere medewerking aan een verder onderzoek naar de door Zuketto en Van Laar vastgestelde persoonlijkheidsstoornis geweigerd en de rapportage van Zuketto en Van Laar biedt als enkele rapportage voldoende steun voor de noodzaak van de maatregel. De conclusies van Zuketto en Van Laar vinden bovendien, zo volgt uit de rapportage van J.M.J.F. Offermans, steun in het feit dat dergelijke conclusies worden onderbouwd door het gegeven dat verdachte op geen enkel levensterrein adequaat heeft kunnen functioneren.
De rechtbank acht voorts een verpleging van overheidswege geboden en een andere behandelvorm, zoals door de raadsvrouwe van verdachte bepleit, niet toereikend. Op basis van de opstelling van verdachte tot dusverre acht de rechtbank het stellen van voorwaarden aan verdachte niet afdoende om de veiligheid van personen te waarborgen. De rechtbank hecht bovendien veel waarde aan het standpunt van de behandelcoördinator van de afdeling rehabilitatie van Centrum Maliebaan, die in zijn rapportage heeft aangegeven dat een eventuele klinische behandeling van verdachte in een gesloten setting en onder dwang plaats zou moeten vinden.
Gelet op de aard en de ernst van voormelde feiten is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat aan verdachte behalve de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging tevens een gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Hoewel de feiten zeer ernstig zijn en een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, acht de rechtbank het van belang dat verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld. Daarom zal de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- één handschoen, zwart met stiksels;
- één tang, zwart, knijptang;
- één tang, grijs, combinatie;
- één tang, zwart, knijptang,
- één tekening, meerkleurig;
- één agenda, zwart;
- één paar schoenen, geel, hoog model, stompe bolle neus;
- één vest, meerkleurig;
- één jas van gladde stof met diverse zakken en een rits;
- één ordner, geel met persoonlijke administratie,
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
Met betrekking tot de in beslag genomen MP3 speler, Creative, 521 MB, acht de rechtbank [aangeefster 4] degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van dit voorwerp aan genoemde persoon gelasten.
De vordering van de benadeelde partijen
De na te noemen benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt telkens tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van één van de hierna te noemen ten laste gelegde feiten wegens materiële en immateriële schade, te weten:
? [Aangeefster 1] (feit 1) een bedrag van € 150,- wegens materiële schade en een bedrag van € 604,- wegens immateriële schade;
? [Aangeefster 3] (feiten 3 en 4) een bedrag van € 90,- wegens materiële schade en een bedrag van € 1.800,- wegens immateriële schade;
? [Aangeefster 4] (feit 5) een bedrag van € 650,- wegens immateriële schade;
? [Aangeefster 5] (feit 6) een bedrag van € 105,- wegens materiële schade en een bedrag van € 1500,- wegens immateriële schade;
? [Aangever 10] (feit 7) een bedrag van € 210,- wegens materiële schade en een bedrag van € 260,- wegens immateriële schade;
? [Aangever 8] (feit 11) een bedrag van € 68,- wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vorderingen van de benadeelde partijen van zo eenvoudige aard zijn dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak.
Zulks met uitzondering van het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3] dat betrekking heeft op de kosten van een mobiele telefoon (€ 60,-), nu deze telefoon aan haar is teruggegeven, ook al wil zij deze telefoon niet terug omdat de verdachte deze van haar heeft gestolen.
Voor het overige is vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten.
De vorderingen zullen worden toegewezen zoals verzocht, te weten aan:
? [Aangeefster 1] (feit 1) een bedrag van in totaal € 754,-;
? [Aangeefster 3] (feiten 3 en 4) een bedrag van in totaal € 1830,- (voor het overige (€ 60,-) zal zij niet ontvankelijk worden verklaard);
? [Aangeefster 4] (feit 5) een bedrag van € 650,-;
? [Aangeefster 5] (feit 6) een bedrag van in totaal € 1605,-;
? [Aangever 8] (feit 11) een bedrag van € 68,-,
met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
Nu aan de verdachte voor het onder 7 primair en subsidiair ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij [Aangever 10] in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Na te noemen maatregel wordt telkens opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het betreffende strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 37a, 37b, 242, 246, 310, 311, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 7 primair en subsidiair, 8 primair en subsidiair, 9 primair en 13 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 9 subsidiair, 10, 11 en 12 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 9 subsidiair, 10, 11 en 12 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Met betrekking tot de in beslag genomen goederen:
? Gelast de teruggave van
- één handschoen, zwart met stiksels;
- één tang, zwart, knijptang;
- één tang, grijs, combinatie;
- één tang, zwart, knijptang,
- één tekening, meerkleurig;
- één agenda, zwart;
- één paar schoenen, geel, hoog model, stompe bolle neus;
- één vest, meerkleurig;
- één jas van gladde stof met diverse zakken en een rits;
- één ordner, geel met persoonlijke administratie,
aan verdachte.
? Gelast de teruggave van een MP3 speler, Creative, 521 MB, aan [aangeefster 4].
De vorderingen van de benadeelde partijen
? Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1], domicilie kiezende te
[…], toe tot een bedrag van € 754,- (zegge zevenhonderdvierenvijftig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 754,- (zegge zevenhonderdvierenvijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
? Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3], domicilie kiezende te […],
toe tot een bedrag van € 1830,- (zegge achttienhonderddertig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1830,-,- (zegge achttienhonderddertig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
? Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 4], wonende te […], toe tot
een bedrag van € 650,- (zegge zeshonderdvijftig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 650,- (zegge zeshonderdvijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
? Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 5], wonende te […], toe tot
een bedrag van € 1605,- (zegge zestienhonderdenvijf euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1605,-,- (zegge zestienhonderdenvijf euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van , met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
? Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 8], wonende te […],
toe tot een bedrag van € 68,- (zegge achtenzestig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 68,- (zegge achtenzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van , met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
? Verklaart de benadeelde partij [aangever 10] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mrs P. Bender, W. Foppen en D.C.P.M. Straver, bijgestaan door S. Schatz als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2007.