ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ7828

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/602447-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens ontkenning van seksuele handelingen

Op 5 februari 2007 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ongewenste seksuele handelingen jegens [aangeefster]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1976, op 19 april 2006 [aangeefster] meerdere keren heeft aangeraakt tijdens een gesprek op de gang van een GGZ-instelling. De aangeefster deed aangifte en werd in haar verhaal ondersteund door getuigen, waaronder [getuige A] en [getuige B], die bevestigden dat zij de aangeefster emotioneel zagen na het voorval. De officier van justitie eiste dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, maar de verdediging voerde verweer en stelde dat de verdachte slechts de schouder van de aangeefster had aangeraakt.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er wettig bewijs aanwezig was, dit niet overtuigend genoeg was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank concludeerde dat er geen objectief steunbewijs was dat niet uit de bron van de aangeefster kwam. De rechtbank was onvoldoende overtuigd dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan en sprak hem vrij. Tevens werd de benadeelde partij, [aangeefster], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, en moesten zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten dragen.

Dit vonnis is gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken en is gebaseerd op het onderzoek dat heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 22 januari 2007. De rechtbank benadrukte dat de verdachte consistent had verklaard en dat zijn verhaal door getuigen werd ondersteund, wat bijdroeg aan de beslissing om hem vrij te spreken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/602447-06
Datum uitspraak: 5 februari 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [Woonadres]
Raadsman: mr. J. Bredius, advocaat te Zeist.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
De officier van justitie heeft gerequireerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdediging heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat wettig bewijs voor hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd in deze zaak aanwezig is.
Er is een aangifte van [aangeefster]. Verdachte heeft erkend dat hij op 19 april 2006 [aangeefster] meerdere keren heeft aangeraakt tijdens een praatje op de gang van de afdeling van [een GGZ-instelling]. [Getuige A] heeft ook gezien dat [aangeefster] en verdachte met elkaar op de gang stonden. Direct na het voorval op de gang heeft [aangeefster] hierover gesproken met voornoemde [getuige A] en een behandelaar van [een GGZ-instelling], [getuige B]. Beide getuigen hebben het verhaal van [aangeefster] op hoofdlijnen bevestigd. Ook zagen zij dat [aangeefster] ontdaan en emotioneel was op het moment dat zij haar verhaal deed.
Daarmee is op zichzelf voldaan aan de hoeveelheid bewijs die de wet minimaal vereist.
Naast het wettig bewijs moet de rechtbank ook vaststellen of het bewijs overtuigend is.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
Verdachte heeft van aanvang af stellig ontkend dat er iets meer zou zijn gebeurd dan het tot twee keer toe aanraken van de schouder van [aangeefster]. Verdachte zegt dat zij aan het huilen was en hij haar wilde troosten. Hij heeft daarover steeds consistent verklaard en zijn verhaal is bevestigd door zijn bazin, [getuige C], aan wie hij het incident ook direct heeft gemeld.
[De getuigen A en B] hebben van [aangeefster] gehoord wat er die ochtend op de gang gebeurd zou zijn. Zij spreken echter alleen over ‘het vastpakken van haar borsten’, terwijl in de aangifte van [aangeefster] ook ‘het tegen haar billen duwen van zijn geslachtsdeel’ voorkomt.
Objectief steunbewijs, dat niet uit de bron van [aangeefster] komt, ontbreekt in deze zaak.
Uit het dossier als geheel heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handelingen die hem worden verweten.
De rechtbank is op grond van wettige bewijsmiddelen dan ook onvoldoende overtuigd geraakt dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [zijnde aangeefster] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [zijnde aangeefster] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs Ch. van Linschoten, A.M.M.E. Doekes en A.J.P. Schotman, bijgestaan door mr. J. Pieterse als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2007.
Mr Van Linschoten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.