ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ7531

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604451-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ex-vriendin op openbare weg

Op 30 januari 2007 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. De mishandeling vond plaats op de openbare weg in de nachtelijke uren. De verdachte heeft de ex-vriendin in het gezicht geslagen en onderuit getrapt, wat leidde tot pijn en letsel bij het slachtoffer en een schending van de openbare veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend schuldig is aan de mishandeling zoals ten laste gelegd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, en een leerstraf van 22 uur. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd en er was sprake van een ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis, maar de rechtbank heeft hem als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd.

De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend was. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Het bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven, en de verdachte moet zich houden aan de voorwaarden die zijn gesteld door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/604451-06
Datum uitspraak: 30 januari 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
Raadsman: mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard over twee verschillende momenten/plaatsen in Woerden waar verdachte in de nacht van 11 op 12 oktober 2006 geweld tegen haar zou hebben gebruikt, te weten eerst op de Hoge Rijndijk en even later, nadat ze was weggerend, in de omgeving van de Lekoord. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde geweldshandelingen zien op de situatie die zich op de Hoge Rijndijk heeft voorgedaan. Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster hier heeft mishandeld, zodat de beschuldigingen aan het adres van verdachte louter en alleen berusten op de verklaring van aangeefster en niet worden bevestigd door andere bewijsmiddelen. De in het dossier opgenomen verklaring van [getuige A] biedt geen steun voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, nu hieruit niet is af te leiden dat aangeefster op het moment dat zij de haar bekende [getuige A] aansprak al was geslagen en/of geschopt door verdachte.
Voor de onder 3 ten laste gelegde bedreiging is evenmin voldoende bewijs aanwezig in het dossier, nu verdachte dit feit heeft ontkend en de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring
In haar aangifte heeft [het slachtoffer] verklaard dat zij verdachte op de Rivierenlaan ontmoette. Daar heeft hij haar om haar telefoon gevraagd. Nadat zij die had afgegeven en aangaf dat zij deze terugwilde, heeft verdachte haar met zijn rechterhand in het gezicht geslagen. Daarna heeft verdachte haar onderuit getrapt en is zij als gevolg daarvan op straat gevallen. Uit de schriftelijke verklaring van de huisarts van [het slachtoffer] blijkt dat deze huisarts op 14 oktober 2006 heeft geconstateerd dat [het slachtoffer] onder meer last had van haar kaak links, onderrug en bovenbenen, linker arm en knie en rechter onderbeen en dat zij haar mond nauwelijks kon openen en niet normaal kon praten en kauwen.
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij [het slachtoffer] op de Rivierenlaan in het gezicht heeft geslagen en haar onderuit heeft getrapt met een trap tegen een van haar benen.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden zoals hierboven aangegeven.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op de openbare weg en in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. Hij heeft haar - onder andere - in het gezicht geslagen en onderuit geschopt. Door de mishandeling heeft verdachte niet alleen het slachtoffer pijn en letsel toegebracht, maar ook de openbare veiligheid geschaad.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 oktober 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van het Leger des Heils, d.d. 18 december 2006, opgemaakt door C.J. Rijkaard, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 6 december 2006 van drs. A.J. Laponder, psycholoog, inhoudende als conclusie dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit sprake was van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis die als zorgelijk moet worden beschouwd; zij heeft de rechtbank in overweging gegeven verdachte te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van drs. Laponder, zoals weergegeven in haar rapportage, niet zonder meer kunnen leiden tot de door drs. Laponder getrokken conclusie dat er sprake is van enige verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank zal derhalve dienen te bepalen of uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende duidelijkheid is verkregen met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte.
Gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, waaronder het voorlichtingsrapport van het Leger des Heils en gelet op het feit dat er wel voldoende aanknopingspunten zijn in onderzoeksbevindingen in de rapportage van drs. Laponder om verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen, zal de rechtbank verdachte beschouwen als volledig toerekeningsvatbaar.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als deze inhouden dat verdachte zich onder behandeling stelt bij De Waag;
- een leerstraf (sociale vaardigheidstraining) van 22 uur;
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een leerstraf als na te melden passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 13 (dertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de reclassering van het Leger des Heils te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als deze inhouden dat veroordeelde zich onder behandeling stelt bij De Waag, met opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een leerstraf, te weten een training sociale vaardigheden, voor de duur van 22 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs Ch. van Linschoten, A.J.P. Schotman en D.C.P.M. Straver, bijgestaan door mr. J. Pieterse als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2007.