ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ7508

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/500016-06; 09/037236-04 (tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en poging tot oplichting door zich voor te doen als directeur van een modellenbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 30 januari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich herhaaldelijk voordeed als directeur van een modellenbureau. De verdachte benaderde jonge vrouwen op treinstations, sprak hen aan op hun uiterlijk en wekte de indruk dat hij hen kon helpen aan modellenwerk. Hij vroeg hen om inschrijfgeld te betalen, maar leverde nooit de beloofde foto-opdrachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op deze manier de vrouwen had opgelicht en dat hij ook had geprobeerd dit te doen in gevallen waar de slachtoffers geen geld hadden betaald. De verdachte had geen inschrijving bij de Kamer van Koophandel en geen enkele opdrachtgever, wat zijn beweringen volledig ongegrond maakte. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan oplichting en poging tot oplichting, en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, rekening houdend met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door een geestelijke stoornis. Daarnaast werd een vordering van een benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/500016-06; 09/037236-04 (tenuitvoerlegging)
Datum uitspraak: 30 januari 2007
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaken tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
wonende te [Woonplaats].
Raadsman: mr. M.Th.M. Zumpolle, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op 27 november 2005 is verdachte aangehouden - en dezelfde dag in vrijheid gesteld - zonder dat sprake is geweest van een uit feiten en omstandigheden voortvloeiend vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Daarbij zijn tevens door de verdachte met zich gevoerde bescheiden in beslag genomen. Deze bescheiden heeft de verdachte bij zijn invrijheidstelling weliswaar weer teruggekregen, maar niet dan nadat de politie daarvan fotokopieën had gemaakt. Deze fotokopieën betroffen onder meer een lijst met namen, telefoonnummers en adressen van vrouwen die door verdachte waren benaderd. De politie heeft vervolgens met behulp van deze lijst de daarop vermelde vrouwen benaderd, waarna meer aangiftes tegen verdachte zijn gevolgd.
De raadsman plaatst vraagtekens bij de rechtmatigheid van deze gang van zaken, overigens zonder daaraan een eenduidige conclusie te verbinden.
De rechtbank overweegt terzake als volgt.
Uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van politiesurveillant R.J. Botterhuis d.d. 27 november 2005 is het volgende gebleken. Een medewerker van de Nederlandse Spoorwegen heeft bij voornoemde Botterhuis melding gemaakt van een man die in de stationshal jonge meiden aanspreekt c.q. lastigvalt. Deze man blijkt te zijn genaamd [verdachte] en is bij verbalisant ambtshalve bekend als “loverboy”. Vervolgens heeft verbalisant gezien dat deze [verdachte] samen met een jonge vrouw van ongeveer 15 à 16 jaar oud de stationsrestauratie binnenloopt. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, was op dat moment jegens verdachte sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit zodat de aanhouding van verdachte rechtmatig is geweest. Dit betekent voorts dat de bescheiden die verdachte ten tijde van zijn aanhouding bij zich droeg, in het licht van de verdenking, als daarvoor vatbaar in beslag konden worden genomen en aansluitend konden worden onderzocht. Dit onderzoek kan mede het fotokopiëren van deze bescheiden met zich brengen. Vervolgens bestond er voor de politie geen enkele verplichting om bij gelegenheid van de teruggave van de originele bescheiden aan verdachte tevens de daarvan gemaakte kopieën aan hem af te geven. Dit kan onder omstandigheden anders komen te liggen indien zou moeten worden vastgesteld dat de inbeslagneming ten onrechte heeft plaatsgevonden (vgl. HR 16 mei 1989, NJ 1989, 886), maar van onterechte dan wel onrechtmatige inbeslagneming is in dit geval geen sprake (geweest). Tot slot verzet geen rechtsregel zich ertegen, sterker nog: behoort het tot de opsporingstaak van de politie, dat de politie met het verkregen onderzoeksmateriaal gaat ‘opsporen’. Dat de politie daarbij in enig opzicht strafvorderlijke grenzen heeft overschreden is niet aannemelijk geworden.
Voor zover in het betoog van de raadsman dan ook besloten ligt dat een beroep wordt gedaan op de in artikel 359a Sv aan vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek verbonden sancties - waaronder de niet-ontvankelijkheid -, moet het worden verworpen.
De bewezenverklaring
Met betrekking tot de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten:
Uit de verklaringen van (al) de in bedoelde feiten genoemde personen en van verdachte zelf valt op te maken, en maakt de rechtbank op, dat verdachte (telkens) volgens een vast patroon te werk ging. Dit patroon laat zich als volgt omschrijven.
Verdachte benaderde, veelal op treinstations, jonge vrouwen die daar alleen of met een vriendin liepen. Hij sprak de betreffende vrouwen aan op hun uiterlijk, in lovende bewoordingen, en stelde daarbij wel een ‘model’ in hen te zien. Vervolgens presenteerde hij zichzelf aan de inmiddels geïnteresseerde vrouw als de man die het kandidaat-model in de modellenwereld kon introduceren en die haar aan haar eerste (betaalde) opdrachten als model kon helpen. Daarbij deed hij het voorkomen dat hij directeur dan wel eigenaar was van een al of niet startend modellenbureau genaamd Aswell Entertainment Uitzendorganisatie dan wel ASD (Amsterdam Top Models), dat er meerdere mensen voor of in dienst van zijn onderneming werkten, dat hij kon beschikken over een studio, een fotograaf, een visagiste en/of een hairstyliste, dat zijn onderneming reeds opdrachten had verworven van gerenommeerde bedrijven als Wehkamp en/of De Bijenkorf. Om zijn beweringen kracht bij te zetten haalde hij vervolgens uit zijn aktekoffer bescheiden tevoorschijn zoals contracten met andere modellen, brochures, businesscards, e.d. welke hij aan de vrouw in kwestie toonde. Vervolgens trachtte hij de vrouw te overreden een overeenkomst met hem dan wel met zijn onderneming aan te gaan waaruit voor de vrouw de verplichting voortvloeide om aan hem, verdachte, ten titel van ‘inschrijfgeld’ een geldbedrag te betalen. Als tegenprestatie zou verdachte dan de vrouwen modellenwerk dan wel proef-fotosessies bezorgen.
Naar verdachte zeer wel wist waren de hiervoor bedoelde beweringen en beloftes geheel althans voor het overgrote deel feitelijk onjuist c.q. loos. Verdachte heeft ter terechtzitting immers toegegeven dat hij geen inschrijving bij de Kamer van Koophandel, geen BTW-nummer, geen uitgewerkt ondernemingsplan en geen enkele opdrachtgever voor fotosessies had en dat hij ook geen opdrachtgevers had benaderd. Bovendien heeft hij geen enkele foto-sessie gehouden. Verdachte schetste de vrouwen een rooskleurige toekomst, spon aldus een samenweefsel van verdichtsels, staafde de fantasie met als listige kunstgrepen aan te merken bescheiden en presenteerde zichzelf in de valse hoedanigheid van bonafide zakenman. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat het verdachte slechts om die vergoedingen, het inschrijfgeld was te doen. Aldus heeft verdachte de vrouwen in kwestie opgelicht (feit 1) dan wel, daar waar in weerwil van de door verdachte gebezigde oplichtingsmiddelen betaling door het slachtoffer achterwege is gebleven (feit 2), gepoogd dit te doen. Het gegeven dat verdachte in een enkel geval een vrouw wervingswerkzaamheden heeft aangeboden of heeft laten verrichten, en in heel enkel geval daarvoor ook een geringe vergoeding heeft betaald, doet aan het vorenstaande niet af. Ook in die gevallen waren het immers de valse pretenties van verdachte aangaande modellenwerk die het slachtoffer tot betaling van het inschrijfgeld brachten c.q. hadden moeten brengen.
Gelet op het bovenstaande – in onderling verband en samenhang beschouwd – heeft de rechtbank de overtuiging verkregen en acht de rechtbank ook wettig bewezen, dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest gevorderd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank acht hierbij in de eerste plaats het volgende van belang.
Verdachte heeft een groot aantal jonge vrouwen opgelicht en ook een flink aantal pogingen tot oplichting gedaan. In de gevallen waarin dit lukte, zijn de slachtoffers bewogen tot afgifte van geld. Verdachte deed zich telkens voor als een directeur van een bonafide modellenbureau. Nadat de slachtoffers zich hadden ingeschreven en inschrijfgeld aan verdachte hadden betaald, hebben zij nooit enige foto-opdracht gekregen. Verdachte heeft niet alleen financieel nadeel aan zijn slachtoffers toegebracht, maar ook valse verwachtingen gewekt en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de vrouwen in hem stelden.
Verdachte heeft er door zijn processuele houding blijk van gegeven onvoldoende inzicht te hebben in de ernst van zijn normoverschrijdend gedrag en de gevoelens van de slachtoffers. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij thans druk doende is met de oprichting van een nieuw modellenbureau/escortservice en vast van plan is wederom modellen te gaan werven. Ten aanzien van de persoon van de verdachte is bovendien van belang dat hij meermalen eerder is veroordeeld, onder meer terzake van zedendelicten – het “ronselen” van meisjes als prostituee. De rechtbank acht gevaar voor herhaling dan ook aanwezig.
Anderzijds is het volgende van belang.
Op grond van het omtrent verdachte opgemaakte psychiatrische rapport , waarvan de rechtbank de conclusies volgt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van de gepleegde feiten aan een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens leed, en dat hij sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Daarbij moet bij de strafoplegging rekening worden gehouden.
Voorts zijn, hoe laakbaar het handelen van verdachte ook is geweest, de gevolgen van de gepleegde strafbare feiten thans van beperkte ernst geweest.
De mogelijkheden tot een (gedwongen) behandeling dan wel begeleiding door de reclassering zijn door de psychiater, respectievelijk de reclassering verkend, maar in het onderhavige geval buitenproportioneel dan wel niet op zinvolle wijze uitvoerbaar geacht. De rechtbank neemt ook deze conclusies over.
Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat er een zeer duidelijk signaal naar verdachte moet worden gegeven, en dat derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. De rechtbank komt echter met name gelet op de beperkte toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de beperkte ernst van de gevolgen van de feiten tot een enigszins lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, en wel een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Met betrekking tot de verbeurdverklaring c.q. teruggave van de in beslag genomen goederen
Ter zake de in beslag genomen zaken verwijst het proces-verbaal PL0911/06-005433D op bladzijde 11 naar de processen-verbaal voorzien van de nummers PL260SO/05-001899 en PL0911/06-005433. Het proces-verbaal met nummer PL260SO/05-001899 bevat onder andere gegevens over de inbeslagneming van een koffer van het merk Samsonite met inhoud op 27 november 2005. Deze in beslaggenomen zaken zijn evenwel blijkens bladzijde 27 van dit proces-verbaal aan verdachte geretourneerd, zodat dienaangaande geen beslissing behoeft te worden genomen.
Blijkens het proces-verbaal met nummer PL0911/06-005433 (bladzijde 11) is bij verdachte op 21 april 2006 in beslag genomen een zwarte tas met inhoud. Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming (zie eveneens voormeld proces-verbaal alsmede het proces-verbaal met nummer PL0912/06-129470 op bladzijde 586) had deze tas de volgende inhoud: diverse mappen, oplader van een telefoon, floppy disks en GSM kaart. Daarnaast is die dag (blijkens voormelde kennisgeving van inbeslagneming) in beslag genomen een map met foto’s van meisjes, een inschrijflijst, 3 CD’s en 3 floppy disks.
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van al deze op 21 april 2006 in beslaggenomen zaken gevorderd omdat deze zaken gerelateerd zijn aan de te laste gelegde feiten.
Verdachte heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal verbeurd verklaren de in beslaggenomen diverse mappen, floppy diks, GSM kaart, map met foto’s van meisjes, een inschrijflijst en 3 CD’s, omdat deze goederen hebben te gelden als aan verdachte toebehorende voorwerpen die geheel of grotendeels door middel van het strafbaar feit zijn begaan dan wel als voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid. Ter zake de tas zelf en de oplader is het verband met de te laste gelegde feiten evenwel niet duidelijk geworden en zal de vordering tot verbeurdverklaring worden afgewezen. De rechtbank zal teruggave van deze zaken aan verdachte gelasten.
Op bladzijde 11 van het proces-verbaal met nummer PL0911/06-005433 wordt overigens nog melding gemaakt van inbeslagneming van een groene tas die in Zwolle zou zijn aangetroffen en aan verdachte zou toebehoren. Een kennisgeving van beslaglegging, een nadere omschrijving van deze zaak of zaken en de relatie tot de te laste gelegde feiten heeft de rechtbank in het dossier evenwel niet aangetroffen. Voor zover dit nog niet is geschied gelast de rechtbank derhalve teruggave van deze tas aan verdachte.
De vordering van de benadeelde partij H
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 (mede) ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 100,40 wegens materiële schade.
Van de zijde van de verdachte is de vordering niet weersproken tot een bedrag van € 62,90, zodat zij in zoverre toewijsbaar is.
Voor het meerdere is de vordering gemotiveerd bestreden en is nadere bewijsvoering aangewezen. Voor dit deel van de vordering (€ 100,40 – € 62,90 = € 27,50) heeft dan ook te gelden dat zij niet van zodanig eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard en zal zij worden verwezen naar de burgerlijke rechter.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 62,90 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank te Den Haag van 14 september 2004 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 29 september 2004.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden gelasten.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd:
- diverse mappen, floppydisks, gsm-kaart;
- 1 map met foto’s van meisjes;
- 1 inschrijflijst;
- 3 cd’s;
- 3 diskdrives.
Gelast de teruggave van:
- 1 zwarte tas;
- 1 telefoonoplader,
aan verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij H, wonende te Amsterdam, ten dele toe tot een bedrag van € 62,90 (zegge tweeënzestig euro en negentig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 62,90 (zegge tweeënzestig euro en negentig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Ten aanzien van parketnummer 09/037236-04:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, welke voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 14 september 2004.
Dit vonnis is gewezen door mrs M.L. van der Bel, W. Foppen en D.C.P.M. Straver, bijgestaan door mr. J. Pieterse als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2007.