ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ7241

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
186606/HA ZA 04-2395
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsongeschiktheid en polisvoorwaarden: beoordeling van deskundigenrapport

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen een 54-jarige man, eiser, en de N.V. De Amersfoortse Algemene Verzekering Maatschappij, gedaagde, over de vraag of eiser arbeidsongeschikt is in de zin van de polisvoorwaarden van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. Eiser is sinds 15 februari 1999 arbeidsongeschikt en heeft vanaf 15 februari 2000 uitkeringen ontvangen van De Amersfoortse. Echter, in een brief van 30 mei 2003 heeft De Amersfoortse meegedeeld dat de uitkering zal worden afgebouwd vanwege het ontbreken van medisch vast te stellen beperkingen. Dit leidde tot het geschil dat voor de rechtbank is gebracht.

De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 30 november 2005 een deskundigenbericht bevolen om de medische situatie van eiser te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er geen duidelijke diagnose kon worden gesteld, maar dat er wel lichte afwijkingen waren, zoals een convergentie insufficiëntie en een licht gestoorde fixatie-disparatie curve. Deze afwijkingen waren echter van een dusdanig lichte aard dat ze geen voldoende verklaring konden vormen voor de klachten van eiser. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat er geen diagnose kon worden gesteld, niet betekent dat eiser niet ziek is. De rechtbank benadrukte dat ook klachten die herkenbaar en benoembaar zijn, medisch vast te stellen kunnen zijn, zelfs zonder dat de oorzaak bekend is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van eiser afgewezen, omdat de klachten niet medisch vast te stellen waren in de zin van de polisvoorwaarden. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van De Amersfoortse tot op heden zijn begroot op EUR 2.483,--. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.P. Killian op 24 januari 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 186606 / HA ZA 04-2395
Vonnis van 24 januari 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.J.W. Remme,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. DE AMERSFOORTSE ALGEMENE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
procureur mr. P.J. Soede.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Amersfoortse genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 november 2005, met de in dat vonnis genoemde gedingstukken
- de akte van depot d.d. 22 augustus 2006 met depotnummer 201/2006, waarbij een deskundigenbericht d.d. 18 augustus 2006 ter griffie is gedeponeerd
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van De Amersfoortse.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1 [Eiser], van beroep werktuigbouwkundig constructeur, heeft bij De Amersfoortse een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. [Eiser] is sinds 15 februari 1999 arbeidsongeschikt. De Amersfoortse heeft in dat kader vanaf 15 februari 2000 uitkeringen gedaan ten gunste van [eiser]. Bij brief van 30 mei 2003 heeft De Amersfoortse aan [eiser] meegedeeld dat de uitkering zal worden afgebouwd vanwege het ontbreken van medisch vast te stellen beperkingen, zodat niet langer sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polisvoorwaarden.
2.2 In dit geschil gaat het thans om de vraag of er ten aanzien van [eiser] sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polisvoorwaarden (zie punt 2.2. van het tussenvonnis van 10 augustus 2005). Teneinde deze vraag te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 30 november 2005 een deskundigenbericht bevolen.
2.3 De deskundige heeft de door de rechtbank geformuleerde vragen (zie hieronder) als volgt beantwoord.
1. Wat zijn uw bevindingen en hoe luidt uw diagnose?
Mijn bevindingen zijn als volgt samen te vatten:
1. 54-jarige man, met een veelvoud aan klachten bij dichtbij zien
2. geen refractie afwijkingen
3. geen aanwijzingen voor oculaire myasthenie
4. geen aanwijzingen voor dysthyreoïdie
5. orthoptisch een convergentie insufficiëntie en een licht gestoorde fixatie-disparatie curve
Een diagnose kan ik hier niet aan verbinden. Een aantal mogelijkheden zijn onderzocht, maar geen van alle leiden tot een diagnose. De enige aanwijzing zou de licht gestoorde fixatie-disparatie curve en de lichte convergentie insufficiëntie zijn. De afwijkingen zijn echter van dusdanig lichte aard, dat ze geen voldoende verklaring kunnen vormen voor alle klachten van betrokkene. Dat in het verleden al eens eerder is gemeend de oplossing te kunnen vinden in de convergentie insufficiëntie, moge blijken uit het feit dat er elders reeds eerder convergentie oefeningen werden voorgeschreven; deze oefeningen werden door betrokkene naar zijn zeggen trouw volgehouden, zonder enig succes. Wat betreft de licht gestoorde FD-curve: bij ieder ander zou een dergelijke afwijking geen aanleiding geven tot deze vele klachten. Dit laatste past bij de opmerkingen die in het verleden in Aken en in Heerlen naar aanleiding van oogheelkundig onderzoek zijn gemaakt: deze klachten zouden niet zijn opgetreden wanneer [eiser] andere werkzaamheden zou hebben gehad, zoals bijvoorbeeld die van een tuinman.
2. Welke objectief medisch vast te stellen stoornis(sen) heeft u gediagnosticeerd?
zie hierboven
3. a. Welke beperkingen stelt betrokkene te ondervinden?
Betrokkene stelt hinder te ondervinden bij alle activiteiten die binnen ongeveer 1 meter moeten plaatsvinden, zoals lezen, schrijven en bureauwerk. Vooral het wisselen is dan erg storend. Het beeld wordt na ongeveer 20 minuten wazig: de letters lijken een schaduw te hebben en er is sprake van een door betrokkene als zodanig ervaren dubbelbeeld. Rust verhelpt de klacht: na 2 – 3 uur verdwijnen geleidelijk aan de klachten.
b. Acht u de door betrokkene aangegeven klachten en beperkingen in relatie te brengen met de door u gediagnosticeerde ziekte?
Zoals hierboven aangegeven kan ik evenmin afdoende verklaring vinden voor dit klachtenpatroon.
c. Welke beperkingen dienen naar uw eigen deskundig oordeel (zoals hierboven gedefinieerd) te worden geduid in de relatie tot de door u gediagnosticeerde ziekte?
Het is mij niet mogelijk hierop een helder antwoord te geven. Enerzijds kan ik geen ziekte diagnosticeren, anderzijds kan ik niet alle klachten duiden.
4. Hoe schat u de duur van de beperkingen in?
Naar mijn mening is thans een stabiele situatie bereikt; ik verwacht in de toekomst geen verbetering, dan wel een verslechtering van de huidige situatie.
5. a. Wat zijn uw eventuele therapeutische overwegingen?
Therapeutische overwegingen zijn naar mijn mening volledig uitgeput. Er is geen aanwijzing voor een grondlijden, zoals oculaire myasthenie of een schildklierafwijking. In het verleden is al getracht de myasthenie met Mestinon te behandelen, zonder enig effect. Convergentie oefeningen, prismabrillen, verschillende leesaddities en Varilux hebben geen van alle tot een verlichting van de klachten geleid. Het enige advies dat ik zou kunnen geven is dat er twee aparte brillen worden gebruikt: één die corrigeert voor de afstand en één die een optimale gezichtsscherpte van dichtbij geeft. [Eiser] beschikt inmiddels al 4 jaar over twee brillen.
b. Heeft betrokkene al het mogelijke gedaan zijn herstel te bevorderen?
Gezien het gesprek dat ik op 20 maart 2006 met betrokkene en diens echtgenote heb gehad en mij bovendien baserend op het aangeleverde dossier, ben ik van mening dat betrokkene geen middel onbeproefd heeft gelaten om tot een nadere diagnose te komen of om tenminste tot een verlichting van de klachten te komen: hij heeft diverse deskundigen op neurologisch en oogheelkundig gebied geraadpleegd en hij heeft geen kosten gespaard om een brilaanpassing te vinden, die mogelijk zijn hinder zou kunnen verlichten.
6. Kunt u aangegeven of het gebruik van optische hulpmiddelen een optie is? Zo ja, welke optische hulpmiddelen kunnen gebruikt worden?
Geen optisch hulpmiddel heeft tot dusver geleid tot een verbetering van de klachten. Bij mijn beantwoording van vraag 5a. heb ik al aangegeven dat naar mijn mening een Varilux bril beslist geen goede oplossing is, maar twee aparte brillen in ieder geval de problemen met de veranderingen in afstand enigszins kunnen verlichten.
7. Is het afdekken van het rechteroog tijdens werkzaamheden, zoals neuroloog prof. Dr. J.B.M. Kuks in zijn rapport van 21 augustus 2003 aangaf, een mogelijkheid ter vermindering van eventueel door u aangenomen medische beperkingen?
Het afdekken van één oog doet de dubbelbeelden weliswaar deels verdwijnen (dus niet in zijn geheel), maar de wazigheid blijft. Mijns inziens zal het afdekken van het rechteroog dus onvoldoende oplossing bieden.
8. Hoe ziet u de prognose?
Ik verwacht in de toekomst geen verandering. De enige subjectieve verbetering zou gevonden kunnen worden in een veranderende beleving van de klachten en daarmee het anders kunnen hanteren van de klachten.
2.4 Partijen hebben geen bezwaren geuit tegen (de totstandkoming van) het deskundigenbericht. Bovendien zijn de conclusies van de deskundige consistent en gemotiveerd. De rechtbank neemt de conclusies waartoe de deskundige is gekomen en de gronden waarop deze rusten hier derhalve over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal hierna ingaan op de door [eiser] en De Amersfoortse bij (antwoord)conclusie na deskundigenbericht ingenomen standpunten.
2.5 [Eiser] stelt zich op het standpunt dat, ondanks dat de deskundige aan de klachten van [eiser] geen diagnose kan verbinden, er wel klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen zijn. Volgens de deskundige kunnen de klachten deels verklaard worden door convergentie insufficiëntie en een licht gestoorde fixatie-disparatie curve. [Eiser] is van mening dat hij door de klachten en beperkingen niet kan functioneren zoals dat in de uitoefening van zijn functie zou moeten, zodat het verzekerd geval zich voordoet.
2.6 Met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 16 april 1999 (NJ 1999/666) stelt De Amersfoortse zich op het standpunt dat slechts onder de dekking van de polis vallen klachten waarvoor een medische grond valt aan te wijzen. Voor polisdekking is volgens De Amersfoortse derhalve niet voldoende dat de klachten van [eiser] reëel zijn. Overigens voert De Amersfoortse aan dat de klachten van [eiser] niet passen bij de zeer lichte afwijkingen die de deskundige heeft gesignaleerd. Er is volgens de deskundige geen sprake van oculaire myasthenie. Daarnaast kan voor het na verloop van tijd wazig zien geen medische verklaring worden gegeven. De klacht kan niet verklaard worden door de licht gestoorde FD-curve en evenmin door de lichte convergentie insufficiëntie, aldus De Amersfoortse.
2.7 De rechtbank stelt het volgende voorop. Het enkele feit dat medisch deskundigen geen bepaalde ziekte kunnen diagnosticeren, brengt niet zonder meer mee dat een verzekerde ook niet ziek is. Anders dan De Amersfoortse is de rechtbank van oordeel dat van een medisch vaststelbare stoornis tevens sprake is indien het ziektebeeld van een verzekerde herkenbaar en benoembaar is, zonder dat de oorzaak bekend is. Immers, ook in dit laatste geval kan het gaan om - medisch vast te stellen - klachten, die een verzekerde kunnen beperken in zijn functioneren. In zoverre faalt derhalve het betoog van De Amersfoortse dat slechts onder de dekking van de polis vallen klachten waarvoor een medische grond valt aan te wijzen.
2.8 Vervolgens overweegt de rechtbank als volgt. Uit het deskundigenbericht volgt dat [eiser] een veelvoud aan klachten heeft bij dichtbij zien. De deskundige heeft geconstateerd dat er sprake is van, orthoptisch, een lichte convergentie insufficiëntie en een licht gestoorde fixatie-disparatie curve. Deze afwijkingen zijn evenwel van dusdanig lichte aard, dat ze geen voldoende verklaring kunnen vormen voor álle klachten van [eiser]. Wat betreft de licht gestoorde fixatie-disparatie curve geldt bovendien dat bij ieder ander een dergelijke afwijking geen aanleiding zou geven tot deze vele klachten. De omstandigheid dat deze geconstateerde afwijkingen geen voldoende verklaring vormen voor de verschijnselen van [eiser] leidt de rechtbank tot de slotsom dat zijn klachten, zonder daaraan vanzelfsprekend afbreuk te willen doen, niet medisch vast te stellen zijn in de zin van de polisvoorwaarden. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van [eiser] zal afwijzen.
2.9 [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Ook de kosten van de deskundige ad € 1.320,-- zullen ten laste van [eiser] worden gebracht. Omdat De Amersfoortse de helft van dit bedrag (€ 660,--) als voorschot aan de griffie heeft betaald en de deskundige uit dat voorschot is betaald, dient [eiser] een gelijk bedrag aan De Amersfoortse te voldoen.
De kosten aan de zijde van De Amersfoortse worden aldus begroot op:
- vast recht € 241,--
- kosten deskundigenbericht € 660,--
- salaris procureur € 1.582,-- (3,5 punt x tarief II, € 452,--)
Totaal € 2.483,--
3. De beslissing
De rechtbank
3.1 wijst de vordering af,
3.2 veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Amersfoortse tot op heden begroot op EUR 2.483,--,
3.3 verklaart de veroordeling onder punt 3.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.
w.g. griffier w.g. rechter