ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6826

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
224755 / KG ZA 07-56
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.A.M.E. van der Burg-van Geest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan bloedonderzoek na verwonding politieagent

In een kort geding dat op 16 januari 2007 door de Rechtbank Utrecht is behandeld, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat een man, die een politieagent had verwond door hem in zijn hand te bijten tijdens zijn aanhouding, verplicht is om mee te werken aan een bloedproef. Deze beslissing volgde op een vordering van de politieagent, die wilde vaststellen of de arrestant mogelijk besmet was met een ziekte die de gezondheid van de agent in gevaar zou kunnen brengen. De agent had een open en bloedende wond opgelopen door de beet van de arrestant, en er bestond het vermoeden dat de arrestant drugs gebruikte, wat hem tot een risicogroep voor HIV en hepatitis maakte.

De rechtbank overwoog dat de belangen van de agent bij het verkrijgen van zekerheid over zijn gezondheid zwaarder wogen dan de privacybelangen van de arrestant. De rechter wees erop dat de grondrechten van de arrestant, zoals het recht op privacy en de onaantastbaarheid van het lichaam, niet absoluut zijn en dat deze kunnen worden beperkt in het belang van anderen. De rechtbank concludeerde dat de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de arrestant gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak.

De vordering van de agent werd toegewezen, met de bepaling dat hij met behulp van de sterke arm de medewerking van de arrestant aan het bloedonderzoek kon afdwingen. De rechtbank wees de gevorderde lijfsdwang af, omdat de machtiging om de sterke arm te gebruiken voldoende was om het bloedonderzoek te effectueren. De arrestant werd ook veroordeeld in de proceskosten van de agent, die op dat moment op EUR 1.148,31 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 224755 / KG ZA 07-56
Vonnis in kort geding van 16 januari 2007
in de zaak van
[Eiser],
wonende te Nijkerk,
eiser,
procureur mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen
[Gedaagde],
wonende te Utrecht,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 16 januari 2007 vonnis gewezen. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.
2. De feiten
2.1. [Eiser] is als hoofdagent van politie werkzaam voor het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Spoorwegpolitie.
2.2. Op 14 januari 2007 heeft [eiser] [gedaagde] aangehouden, omdat [gedaagde] bij een controle in de trein zonder geldig vervoersbewijs reisde en de conducteur die hem daarop wees, bedreigde. [gedaagde] heeft zich bij deze aanhouding hevig verzet en [eiser] hard in de hand gebeten. [gedaagde] heeft daarbij door de handschoen van [eiser] gebeten. Hierdoor is in één van de vingers van [eiser] een bloedende wond ontstaan.
2.3. [Eiser] is vervolgens voor behandeling naar de spoedeisende hulp van het Utrecht Medisch Centrum te Utrecht gegaan. De arts heeft hem vervolgens geadviseerd om serologie laten af te nemen bij de bron.
2.4. [Gedaagde] heeft ondanks een daartoe strekkend verzoek van [eiser] geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
2.5. Na de aanhouding heeft een psychiater [gedaagde] in het cellencomplex op het hoofdbureau van de politie Utrecht “Het Paardenveld” bezocht. Deze psychiater heeft geconcludeerd dat [gedaagde] verslaafd is aan cocaïne en dat hij een psychische stoornis heeft.
3. Het geschil
3.1. [Eiser] vordert – zakelijk weergegeven – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a. [gedaagde] wordt veroordeeld om op straffe van lijfsdwang zijn medewerking te
verlenen aan een bloedonderzoek,
b. [eiser] wordt gemachtigd om de onder a bedoelde veroordeling zo nodig met behulp
van de sterke arm af te dwingen,
c. [gedaagde] wordt bevolen om het bloedmonster, althans de onderzoekresultaten van het
bloedonderzoek, aan [eiser], althans aan een door [eiser] aan te wijzen arts, ter
beschikking te stellen,
d. wordt bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] om
het bloedmonster, althans de onderzoeksresultaten, ter beschikking te stellen,
e. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. [Eiser] legt het volgende aan deze vorderingen ten grondslag.
Bij de aanhouding heeft [eiser] doordat [gedaagde] in zijn hand heeft gebeten
een open en bloedende wond aan één van zijn vingers opgelopen. Daarbij is er mogelijk bloed-bloed / speeksel-bloed contact geweest. Het vermoeden bestaat dat [gedaagde] drugs gebruikt en daarom tot de risicogroep van met HIV- en hepatitis besmette personen behoort. Bij de huidige stand van de medische wetenschap is het pas mogelijk om na een periode van zes maanden te constateren of [eiser] één of meer besmettelijke ziekten heeft. Deze wachttijd van zes maanden is te lang voor het afstemmen van de juiste medicatie. Bovendien dient te worden voorkomen dat [eiser] onnodig wordt belast met PEP, HBV immunisatie en het volgen van serologie. Vaststaat dat het hier zware medicijnen betreft en dat de kans op ernstige en schadelijke bijwerkingen van deze medicatie groot is. Het nodeloos innemen van medicatie door [eiser] dient dan ook te worden vermeden. Daarbij komt dat deze wachttijd van zes maanden voor [eiser] een zeer zware emotionele belasting betekent. [eiser] heeft dan ook een zwaarwegend belang dat op korte termijn zekerheid wordt verkregen over de vraag of hij al dan niet besmet is of kan zijn met Aids, het Hiv-virus, Hepatitis en/of andere overdraagbare ziekten. Voor het verkrijgen van deze zekerheid is het nodig dat het bloed van [gedaagde] op besmettelijke en overdraagbare ziektes wordt onderzocht. [gedaagde] weigert echter, ondanks verzoek daartoe, mee te werken aan zo’n bloedonderzoek en handelt daarom onrechtmatig tegenover [eiser]. Het belang van [eiser] bij zekerheid weegt zwaarder dan de waarborging van de lichamelijke integriteit van [gedaagde].
3.3 [Gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling desgevraagd aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij niet wil meewerken aan het door [eiser] gevorderde bloedonderzoek. [gedaagde] heeft geweigerd om een antwoord te geven op de vraag van de voorzieningenrechter waarom hij daaraan niet wil meewerken.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] tegenover [eiser] verplicht is om zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek en om het bloedmonster, althans de onderzoeksresultaten van het bloedonderzoek, aan [eiser] en/of een door [eiser] aan te wijzen arts ter beschikking te stellen.
4.2. Artikel 10 en 11 van de Grondwet waarborgen dat een ieder zich kan beroepen op zijn privacy en de onaantastbaarheid van zijn lichaam. Door een gedwongen bloedonderzoek wordt inbreuk gemaakt op deze aan [gedaagde] toekomende grondrechten.
Deze grondrechten vinden echter hun grenzen in de bij of krachtens de wet te stellen beperkingen. Tussen burgers onderling kan een zodanige beperking worden gegrond op artikel 6:162 BW, dit mede aan de hand van de in dat artikel besloten liggende normen die op grond van datgene wat in het maatschappelijk verkeer betaamt tegenover elkaar in acht moeten worden genomen.
4.3. Met inachtneming van het voorgaande geldt de inbreuk op de grondrechten van [gedaagde] op privacy en de onaantastbaarheid van het lichaam is toegestaan indien moet worden geoordeeld dat de belangen van [eiser] bij een bloedonderzoek zwaarder moeten wegen dan belangen van [gedaagde] bij het niet dulden van een bloedonderzoek.
Wat betreft deze belangenafweging wordt het volgende overwogen.
4.4. [Gedaagde] heeft onrechtmatig tegenover [eiser] gehandeld door [eiser] in zijn hand te bijten.
Het is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] door dit onrechtmatig handelen van [gedaagde] in contact is gekomen met het bloed / speeksel van [gedaagde]. Dat [eiser] daardoor besmet is geraakt met het Aidsvirus of hepatitis of een andere besmettelijke en overdraagbare ziekte is dan ook niet geheel uit te sluiten. Daarbij komt dat het gelet op de bevindingen van de psychiater die [gedaagde] na zijn aanhouding heeft bezocht voldoende aannemelijk moet worden geacht dat [gedaagde] tot een zogenaamde risicogroep behoort. Deze psychiater heeft namelijk geconcludeerd dat [gedaagde] verslaafd is aan de harddrug cocaïne.
De kans dat [eiser] ten gevolge van de onrechtmatige handeling van [gedaagde] is besmet met het Aidsvirus, hepatitis of een andere besmettelijke ziekte legt in ieder geval een zware psychische druk op [eiser] zolang over de vraag of hij besmet is geen honderd procent zekerheid bestaat.
Bovendien geldt dat [eiser] nu moet beslissen of hij – om ieder risico uit te sluiten – moet beginnen met het uit voorzorg slikken van zeer zware medicijnen die mogelijk ernstige bijwerkingen hebben.
Daartegenover geldt dat het ondergaan van een bloedonderzoek en het ter beschikking van het bloedmonster, althans de onderzoeksresultaten van het bloedonderzoek, voor
[gedaagde] slechts een zeer geringe inbreuk op zijn lichamelijke integriteit betekent.
4.5. Met name omdat de situatie waarin [eiser] op dit moment verkeert, is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van [gedaagde], wordt geoordeeld dat de geringe inbreuk op de lichamelijke integriteit van [gedaagde], eruit bestaande dat hij een bloedonderzoek moet ondergaan en dat hij het bloedmonster, althans de onderzoeksresultaten van het bloedonderzoek, aan [eiser] en/of aan een door [eiser] aan te wijzen arts moet meedelen, gerechtvaardigd is. Het belang van [eiser] bij een bloedonderzoek weegt dus zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij het niet dulden van een bloedonderzoek.
4.6. Bij wijze van ordemaatregel zal aan [eiser], in aanmerking genomen de spoed die geboden is bij het bloedonderzoek, overeenkomstig zijn vordering, een machtiging worden gegeven het vonnis met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen. Dit komt erop neer dat de verlangde bloedafname met behulp van fysieke dwang van justitie en politie kan worden gerealiseerd.
4.7. Verder zal worden bepaald dat dit vonnis in de plaats zal treden van de machtiging en de opdracht van [gedaagde] tot afgifte van het bloedmonster, althans tot het verstrekken van de onderzoeksresultaten van het bloedonderzoek, aan [eiser] en/of een door [eiser] aan te wijzen arts.
4.8. De door [eiser] gevorderde lijfsdwang zal worden afgewezen.
Zoals in rechtsoverweging 4.6 is overwogen zal de door [eiser] gevorderde machtiging om met behulp van de sterke arm het bloedonderzoek te bewerkstelligen worden toegewezen. Dit dwangmiddel moet worden geacht voldoende uitkomst te bieden om te bewerkstelligen dat het bloedonderzoek geëffectueerd kan worden. [eiser] heeft daarom geen belang meer bij het dwangmiddel van lijfsdwang.
4.9. [Gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 248,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.148,31
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om onmiddellijk na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan een door [eiser] aan te wijzen arts uit te voeren bloedafname en bloedonderzoek dat uitsluitsel zal geven over de vraag of [gedaagde] lijdt aan Aids, dan wel besmet is met het Hiv-virus, dan wel lijdt aan Hepatitis A, B en/of C dan wel lijdt aan enige andere overdraagbare ziekte die de gezondheid van [eiser] in gevaar brengt of zou kunnen brengen of anderszins de gezondheid van [eiser] nadelig zou kunnen beïnvloeden,
5.2. machtigt [eiser] om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 5.1 van dit vonnis bepaalde te voldoen,
5.3. beveelt [gedaagde] om onmiddellijk na betekening van dit vonnis aan de onder 5.1 bedoelde arts of diens plaatsvervanger onherroepelijk machtiging en opdracht te verlenen het bloedmonster aan de behandelend arts van [eiser] ter beschikking te stellen, althans de onderzoekresultaten van het onder 5.1 bedoelde bloedonderzoek binnen 24 uur nadat deze bekend zijn geworden, aan [eiser], althans aan de behandelend arts van [eiser], ter beschikking te stellen,
5.4. bepaalt dat indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 5.3 bepaalde van dit vonnis te voldoen deze uitspraak dezelfde kracht heeft als de machtiging en de opdracht van [gedaagde] tot afgifte van het bloedmonster en het verstrekken van de onderzoeksresultaten,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.148,31,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2007.?