ECLI:NL:RBUTR:2007:3398

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
25 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-3684
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. Gerrits-Janssens
  • J.J. van Doorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen correctienota's sociale verzekeringspremies en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 september 2006. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiseres tegen eerdere besluiten van 24 februari 2006 ongegrond, waarbij correcties op de door eiseres betaalde premies sociale verzekeringswetten over de jaren 2001 tot en met 2004 zijn opgelegd. De correcties bedroegen in totaal meer dan € 29.000,-. Eiseres betwistte de motivering van de correctienota's en stelde dat de premies onjuist waren berekend. Tevens voerde zij aan dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden, wat in strijd zou zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 19 september 2007, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. I. Leenders. Verweerder is niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gelegenheid is geboden aan eiseres om haar bezwaren mondeling toe te lichten. Eiseres had meerdere uitnodigingen voor een hoorzitting ontvangen, maar is niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, aangezien eiseres zelf verantwoordelijk was voor haar afwezigheid. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de berekening van de premies en de rol van de tachograafschijven beoordeeld. Eiseres had geen volledige administratie over de gewerkte uren en de vergoedingen, waardoor verweerder genoodzaakt was om een schatting te maken van de premies. De rechtbank concludeerde dat de schatting van verweerder op basis van verklaringen van betrokkenen en andere gegevens voldoende was onderbouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van het Uwv in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Gerrits-Janssens en mr. J.J. van Doorn op 13 december 2007.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/3684

1.a

uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 13 december 2007

inzake

[eiseres] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.

Inleiding

1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 september 2006 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van
24 februari 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder eiseres correcties op de door haar betaalde premies sociale verzekeringswetten over de premiejaren 2001 tot en met 2004 opgelegd ter hoogte van respectievelijk € 7.616,70,
€ 8.347,-, € 6.884,- en € 7.133,-.
1.2 Het geding is gevoegd behandeld ter zitting van 19 september 2007, waar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. I. Leenders, advocaat te Breda. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Thans wordt uitspraak gedaan in de zaak geregistreerd onder SBR-nummer 06/3684.

Overwegingen

Feiten
2.1 Naar aanleiding van een anonieme melding dat onder andere [A] ([A]) naast zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ten minste al vijf jaar werkzaam was als vrachtwagenchauffeur bij eiseres heeft de afdeling Fraude, Preventie en Opsporing een onderzoek ingesteld naar vermoedelijke werknemersfraude van [A] en door eiseres gepleegde premiefraude. In het kader van dit onderzoek zijn waarnemingen verricht, administratieve en digitale gegevens in beslag genomen en verklaringen afgenomen van een aantal betrokken medewerkers.
2.2 Op basis van de resultaten van dit onderzoek, die zijn neergelegd in een rapport met bijlagen van 17 oktober 2005, heeft verweerder geconstateerd dat eiseres over de jaren 2001 tot en met 2004 haar loonopgaveverplichting niet, niet juist dan wel niet volledig is nagekomen, omdat zij buiten de loonadministratie om betalingen heeft verricht aan werknemers, waaronder aan [A]. Verweerder heeft op basis van de in het kader van het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen omtrent het aantal gewerkte uren en de daarvoor verstrekte vergoedingen een schatting gemaakt van de loonbedragen en de daarover verschuldigde premies en deze neergelegd in het rapport van 6 februari 2006. In verband met het voorgaande heeft verweerder over de genoemde jaren de premiebedragen bij nota’s van 24 februari 2006 gecorrigeerd.
2.3 De bezwaren van eiseres, gericht tegen de nota’s van 24 februari 2006, heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Standpunten van partijen

2.4 Eiseres heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat de correctienota’s onvoldoende zijn gemotiveerd. Het is eiseres niet duidelijk hoe de premies zijn berekend, welke bedragen in aanmerking zijn genomen en hoe het correctiebedrag tot stand is gekomen. Ten aanzien van het in aanmerking genomen loon heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen betekenis heeft gehecht aan de herziene verklaring van 11 januari 2006 van boekhouder [B] ([B]). Verweerder heeft bovendien ten onrechte geen hoorzitting gehouden en derhalve in strijd met artikelen 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte de tachograafschijven niet als gedingstukken overgelegd.
2.5 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het rapport van 6 februari 2006 helder en gemotiveerd het niet verantwoord SV-loon weergeeft. Bij premievaststelling dient verweerder rekening te houden met het maximum premieloon en franchises. De toegepaste percentages zijn wettelijk vastgesteld en uit de bestreden nota’s duidelijk te herleiden. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een alternatieve berekening te laten uitvoeren en deze over te leggen. Ten aanzien van de herziene verklaring van [B] heeft verweerder gewezen op de vaste jurisprudentie en gesteld dat een eenmaal afgelegde verklaring niet snel terzijde wordt gelegd. In de herziene verklaring ziet verweerder onvoldoende aanleiding om van het in aanmerking genomen loon af te wijken. De in aanmerking te nemen loonstijging komt verweerder bovendien niet aannemelijk voor. Hij benadrukt dat een reisuur ook onderworpen is aan premieheffing.
Verweerder heeft er voorts op gewezen dat eiseres twee keer is uitgenodigd voor een hoorzitting, maar daar geen gebruik van heeft gemaakt. Het bestreden besluit is gebaseerd op de overgelegde stukken en niet genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Ten slotte heeft verweerder toegelicht dat de correctie is gebaseerd op 60 uur arbeid per week en haar grondslag vindt in afgelegde verklaringen, onder meer ondersteund door werkbriefjes. Verweerder ziet geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen door beëdigde ambtenaren is weergegeven inzake de tachograafschijven. Uit de tachograafschijven kan niet meer worden herleid dan dat de vrachtwagen gemiddeld 11,5 uur per dag onderweg was. Verweerder benadrukt dat de correctie niet steunt op de gegevens van de tachograafschijven en dat deze gegevens uitsluitend een bevestiging voormen voor de conclusie dat meer uren arbeid zijn verricht dan verantwoord.

Beoordeling van het geschil2.6 Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan voordat het op het bezwaar beslist belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord .

Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt het bestuursorgaan daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om haar bezwaren mondeling toe te lichten op een hoorzitting. Daartoe acht zij het volgende van belang.
Verweerder heeft bij brief van 29 mei 2006 bij eiseres geïnformeerd of zij haar bezwaren tijdens een hoorzitting nader mondeling wenste toe te lichten. Bij brief van 8 juni 2006 heeft eiseres verzocht om de tachograafschijven ter inzage te geven en meegedeeld dat geen rechtsgeldige hoorzitting kan plaatsvinden zolang nog geen inzage is verstrekt in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerder heeft vervolgens eiseres bij brief van 29 juni 2006 uitgenodigd voor de hoorzitting op 19 juli 2006. Daarbij heeft verweerder meegedeeld de beslissing op bezwaar te hebben genomen met inachtneming van de aan eiseres overgelegde en bekende stukken. Daarop heeft eiseres bij brief van 11 juli 206 opnieuw aangegeven dat verweerder uit een oogpunt van zorgvuldige heroverweging de genoemde tachograafschijven moet bestuderen ofwel eiseres daartoe in staat moet stellen. Eiseres deelt mee pas na ontvangst en bestudering van alle op de zaak betrekking hebbende stukken met verweerder contact te zullen opnemen over de planning van een hoorzitting. Bij brief van 27 juli 2006 heeft verweerder zijn standpunt nogmaals herhaald, eiseres uitgenodigd aan te geven hoe de berekening van de correcties zou moeten luiden indien zij zich niet kan verenigen met de door de looninspecteur vastgestelde berekening en eiseres uitgenodigd voorkeurdata voor een hoorzitting kenbaar te maken. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het al dan niet verschijnen op de hoorzitting voor rekening en risico van eiseres komt. Bij faxbericht van 14 augustus 2006 heeft eiseres opnieuw verzocht om toezending van de tachograafschijven omdat daaruit zou kunnen blijken dat de door eiseres verantwoorde uren juist zijn. Pas daarna wenst zij een afspraak voor een hoorzitting te plannen. Verweerder heeft bij aangetekende brief van 23 augustus 2006 eiseres uitgenodigd voor de hoorzitting op 4 september 2006. Bij brief van 25 augustus 2006 heeft eiseres bericht dat zij ervan uitgaat dat deze uitnodiging op een misverstand berust. Bij faxbericht van 30 augustus 2006 heeft verweerder meegedeeld dat de hoorzitting van 4 september 2006 doorgang zal vinden, waarna eiseres bij faxbericht van 2 september 2006 heeft bericht op die dag verhinderd te zijn. Eiseres verzoekt dringend om een nieuwe hoorzitting te plannen.
Vaststaat dat eiseres niet verschenen is op de tevoren aangekondigde hoorzitting van
4 september 2006. Na eiseres eerst te hebben uitgenodigd voor een hoorzitting op 19 juli 2006, heeft verweerder eiseres voldoende gelegenheid geboden voorkeurdata voor een hoorzitting kenbaar te maken. Daarna heeft verweerder eiseres tijdig uitgenodigd voor de hoorzitting van 4 september 2006 en er daarbij tevens op gewezen dat het risico van niet verschijnen voor rekening van eiseres komt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn beslissing op bezwaar alleen gebaseerd is op overgelegde en bekendgemaakte stukken en niet op de gegevens van de tachograafschijven. Dat volgens eiseres de beslissing op bezwaar juist wel (mede) op die gegevens diende te worden gebaseerd, rechtvaardigt op zichzelf niet haar standpunt dat de hoorzitting nog niet plaats mocht vinden. Dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord, komt voor haar rekening en risico. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in strijd gehandeld met artikel 7:2 van de Awb. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
2.8 Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) voert de werkgever een administratie met inachtneming van door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daaromtrent te stellen regels. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de werkgever, met inachtneming van door deze Minister daaromtrent te stellen regels, opgave doet van het door de werknemer genoten loon aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2.9 Vaststaat dat eiseres artikel 10, tweede lid, van de CSV heeft geschonden door onder meer geen volledige opgave te doen van het door [A] genoten loon en de netto betaalde overuren. Omdat de omvang van de bij eiseres verrichte werkzaamheden en de daarvoor verstrekte vergoedingen niet over de gehele in geding zijnde periode aan de hand van een administratie kon worden vastgesteld, heeft verweerder een schatting moeten maken van de genoten lonen. Daarbij is verweerder uitgegaan van de door diverse werknemers van eiseres ten overstaan van de opsporingsdienst afgelegde verklaringen.
2.10 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek door de opsporingsdienst voldoende aannemelijk is geworden dat [A] 60 uur per week heeft gewerkt. Uit zijn verklaringen en zijn agenda’s blijkt dat [A] fulltime werkzaamheden verrichtte en 20 overuren maakte. Op basis van deze constateringen heeft verweerder berekeningen gemaakt. Verweerder is daarbij uitgegaan van een uurloon voor overuren van
€ 9,08 netto. Dit bedrag is door [B], [A] en chauffeur [C] afzonderlijk in hun afgelegde verklaringen van respectievelijk 23 augustus 2005, 18 juni 2005 en 24 augustus 2005 genoemd. Ook in het proces-verbaal betreffende het onderzoek inbeslaggenomen administratie in samenhang met de bijlagen D6 en D9 ziet de rechtbank een bevestiging van de voormelde hoogte van het uurloon voor overuren. De rechtbank acht het niet onjuist dat verweerder met betrekking tot de schatting van de verstrekte vergoedingen is uitgegaan van hetgeen door de genoemde betrokkenen daarover naar voren is gebracht en is bevestigd in de werkbriefjes. De rechtbank merkt tevens op dat de betrokkenen specifiek hebben aangegeven hoeveel uren zij wekelijks voor eiseres hebben gewerkt, waarbij zij ook melding hebben gemaakt van de door hen voor dit werk ontvangen vergoedingen. Verweerder heeft vervolgens de overuren met het nettoloon vermenigvuldigd. De vervolgens gebruteerde bedragen vormen de grondslag voor de correcties. Deze overzichten heeft verweerder neergelegd in het rapport van 6 februari 2006. De rechtbank acht deze toelichtingen van verweerder voldoende. De rechtbank merkt in dit verband op dat eiseres er voor heeft gekozen om geen volledige administratie aan te leggen van de (zwart) gewerkte uren en de daarvoor verstrekte vergoedingen. Daarmee heeft zij het risico aanvaard dat een schatting van het premieloon hoog zou uitvallen. De gevolgen hiervan dienen geheel voor rekening van eiseres te komen.
2.11 Met betrekking tot de omstandigheid dat [B] is teruggekomen van zijn verklaring merkt de rechtbank op dat – naar vaste jurisprudentie – mag worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover de opsporingsambtenaar afgelegde verklaringen, tenzij is gebleken van bijzondere omstandigheden die tot het maken van een uitzondering op het algemene uitgangspunt nopen. De rechtbank is hiervan niet gebleken en overweegt daartoe dat niet aannemelijk is geworden dat de verklaringen van [B] bij de opsporingsdienst onder ontoelaatbare druk zijn afgelegd. Het gaat hier om door [B] ondertekende verklaringen. Tevens is gebleken dat [B] voorafgaand aan de ondertekening kennis heeft genomen van de inhoud van zijn verklaringen. Aangezien eiseres ook geen andere stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de aanvankelijk ten overstaan van de opsporingsambtenaren afgelegde verklaring wat betreft de uurlonen voor overuren niet juist kan zijn, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zijn schatting op € 9,08 kunnen baseren.
2.12 De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar standpunt dat verweerder ten onrechte de tachograafschijven niet heeft overgelegd, omdat de correctienota’s niet zijn gebaseerd op gegevens van deze tachograafschijven, maar op de afgelegde verklaringen en de in beslaggenomen administratieve en digitale gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder onzorgvuldig is geweest bij de voorbereiding van het bestreden besluit.
2.15 Gelet op het voorgaande kan hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank beslist als volgt.

Beslissing

De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Gerrits-Janssens en in het openbaar uitgesproken op
13 december 2007.
De griffier: De rechter:
mr. J.J. van Doorn mr. M.P. Gerrits-Janssens
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.