ECLI:NL:RBUTR:2006:BA1109

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/500106-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L.W. Plantenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 augustus 2006 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank achtte bewezen dat hij medeplichtig was aan brandstichting die gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte met medeverdachten had besproken dat een woning in brand gestoken moest worden. Hoewel de verdachte zelf niet naar de woning ging, had hij wel een rol gespeeld in het plan en had hij de medeverdachten niet tegengehouden. De rechtbank vond dat de verdachte zich niet had bekommerd om de gevolgen van de brandstichting, die gevaar voor de bewoners van aangrenzende woningen met zich meebracht.

De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder gewelds- en vermogensdelicten gepleegd, wat meegewogen werd in de beslissing. De rechtbank concludeerde dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/500106-06
Datum uitspraak: 15 augustus 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Raadsvrouwe: mr. L.W. Plantenga.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden dat verdachte daadwerkelijk behulpzaam is geweest voorafgaand, tijdens of na de brandstichting door [medeverdachte A] en [medeverdachte B]. Onduidelijk is gebleven welk plan verdachte met [medeverdachte A] besproken zou hebben. Er blijkt uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting niet dat afspraken zijn gemaakt tussen [medeverdachte A] en verdachte over een rolverdeling. Voorts heeft verdachte geen middelen en geen gelegenheid verschaft de brand te stichten.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Het door de raadsvrouwe gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Medeplichtigheid aan opzettelijk brand stichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
medeplichtigheid aan opzettelijk brand stichting terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte heeft met een mededader besproken dat de betreffende woning in brand gestoken moest worden. Verdachte en de mededader zijn naar een derde mededader gegaan en hebben deze overgehaald om mee te gaan naar de betreffende woning. De twee mededaders zijn vervolgens naar de woning gegaan. Verdachte wist op dat moment wat de twee mededaders gingen doen en heeft niets gedaan om de twee minderjarige en veel jongere jongens dan verdachte tegen te houden. Vervolgens hebben de twee mededaders in die woning brand gesticht.
Verdachte is niet meegegaan naar de woning, maar heeft met de eerste mededader afgesproken dat hij met zijn scooter in de buurt zou blijven wachten teneinde hem, na de brandstichting naar de woning van zijn oma te brengen.
- Door het stichten van brand in die woning is gevaar ontstaan voor de bewoners van aangrenzende woningen en voor goederen in die woningen. Verdachte en zijn mededaders hebben zich hierom niet bekommerd. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
- Een feit als bewezenverklaard veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 april 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van gewelds- en vermogensdelicten alsmede ter zake van overtreding van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen door de kantonrechter te Utrecht op 11 januari 2006 tot een geldboete van euro 320,00 subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem, arrondissement Utrecht, d.d. 30 juni 2006, opgemaakt door mevr. C. van Schaik, reclasseringswerker;
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot - kort gezegd -:
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan nu verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 48, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot DRIE (3) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2006.