RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 20 december 2006.
[eiser],
wonende te Utrecht,
eiser,
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 maart 2006, waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 december 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het Koninklijk Besluit van
26 februari 1998, waarbij aan eiser het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de intrekking van het Nederlanderschap terugwerkt tot 1 april 2003.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 15 november 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.A.W. Enoch.
Namens verweerder is verschenen mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Overwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1 Eiser is op 1 juli 1940 in Beni Said (Marokko) geboren. In augustus 1963 is eiser in Marokko gehuwd met [X]. Uit dit huwelijk zijn acht kinderen geboren. Sinds 28 mei 1975 staat eiser ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Utrecht. Op 30 december 1996 heeft eiser, mede ten behoeve van zijn echtgenote en kinderen, bij de gemeente Utrecht een naturalisatieverzoek ingediend. Bij het Koninklijk Besluit van 26 februari 1998 is aan eiser het Nederlanderschap verleend.
In april 1995 is eiser in Marokko gehuwd m[Y]. Op 15 juni 1997 is staande dit huwelijk een dochter, [Z], geboren. In september 2003 heeft eiser machtiging tot voorlopig verblijf aangevraagd voor deze dochter. Uit de ten behoeve van het verkrijgen van de machtiging tot voorlopig verblijf overgelegde bescheiden is gebleken dat eiser ook gehuwd is met [Y] voornoemd.
2.2 Vanwege deze informatie met betrekking tot het tweede huwelijk heeft verweerder bij brief van 21 juli 2005 het voornemen tot intrekking van het Nederlanderschap aan eiser bekendgemaakt. Op 20 september 2005 heeft eiser zijn zienswijze op het voornemen tot intrekking ingediend. Op 28 oktober 2005 is eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze nader toe te lichten bij een ambtelijke hoorcommissie. Bij primair besluit van
13 december 2005 heeft verweerder het Koninklijk Besluit van 26 februari 1998, waarbij aan eiser het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Op 1 maart 2006 is eiser in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten ten overstaan van een ambtelijke hoorcommissie. Bij besluit van 23 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2.3 Verweerder heeft aan het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap ten grondslag gelegd dat de verlening van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan worden ingetrokken als zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. Eiser heeft informatie omtrent het bestaan van zijn tweede huwelijk m[Y] verzwegen, aldus verweerder. Eiser wist, althans moest redelijkerwijze vermoeden, dat bigamie gevolgen had voor de beoordeling van zijn verzoek om naturalisatie. Verweerder heeft daarbij overwogen dat één van de voorwaarden voor naturalisatie is dat de verzoeker in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd. In de Handleiding voor de toepassing van de RWN (oud) is ten aanzien van inburgering opgemerkt dat van opneming in de Nederlandse samenleving kan worden gesproken wanneer de verzoeker zijn situatie in overeenstemming heeft gebracht met de in Nederland geldende rechtsbeginselen, waaronder dat van monogamie. Verder heeft verweerder opgemerkt dat de intrekking van het Nederlanderschap tot doel heeft dat de gevolgen van dat handelen worden gecorrigeerd. Hoewel niet wordt uitgesloten dat er bij eiser geen sprake is geweest van kwaad opzet, doet dat niets af aan het feit dat eiser geen melding heeft gemaakt van zijn polygame situatie en dat deze situatie een beletsel vormt om de naturalisatie in stand te houden, aldus verweerder. Tenslotte heeft verweerder overwogen dat van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan in het onderhavige geval zou moeten worden afgezien van intrekking van de Nederlandse nationaliteit niet is gebleken.
2.4 Eiser heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder niet heeft aangetoond dat de gemeente Utrecht eiser bij zijn naturalisatieverzoek heeft gewezen op de eis van monogamie. Eiser stelt in de veronderstelling te hebben verkeerd dat het huwelijk met zijn tweede echtgenote in Marokko geen belemmering vormt voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Eiser voert aan dat de Nederlandse wetgeving niet ziet op een huwelijk dat in het buitenland is gesloten en waarvan het huwelijkse leven zich geheel in het buitenland afspeelt. Eiser stelt verder dat uit de Wet Conflictenrecht Huwelijk, waarnaar in de Handleiding voor de toepassing van de RWN wordt verwezen, mogelijk kan volgen dat het huwelijk van eiser met [Y] naar Nederlands recht ongeldig is dan wel niet erkend wordt, maar dat daaruit niet volgt dat de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen het aangaan van een polygaam huwelijk in het buitenland.
2.5 Verweerder heeft in het verweerschrift opgemerkt dat bij de indiening van een verzoek om naturalisatie een uitgebreide voorlichting plaatsvindt over de voorwaarden van naturalisatie. De voorwaarden waaronder het vereiste van een monogaam huwelijk, zijn opgenomen in informatiefolders. Hoewel verweerder ervan uitgaat dat ook eiser op de voorwaarde van een monogaam huwelijk is gewezen, kan dit niet meer worden aangetoond. Van eiser had echter mogen worden verwacht dat hij zich had vergewist van de voorwaarden voor naturalisatie en dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zijn polygame huwelijk van belang was voor de beoordeling van zijn naturalisatieverzoek. Verweerder benadrukt in dit verband dat eiser sedert 1975 in Nederland woont en daardoor bekend moet zijn met het verbod op polygamie. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat zijn uitleg van het begrip inburgering, blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de rechterlijke toets kan doorstaan. Het feit dat het polygame huwelijk van eiser in het buitenland is gesloten of dat in het buitenland invulling aan het huwelijk wordt gegeven, doet er niet aan af dat sprake is van polygamie en dus van een situatie die strijdig met de in Nederland geldende rechtsbeginselen, aldus verweerder.
Toepasselijk recht
2.6 Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN - voor zover hier van belang - komen voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking verzoekers die in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kunnen worden beschouwd op grond van het feit dat zij beschikken over een redelijke kennis van de Nederlandse taal en zij zich ook overigens in de Nederlandse samenleving hebben doen opnemen.
2.7 Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de RWN kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. De intrekking is niet mogelijk indien sedert de verkrijging of verlening een periode van twaalf jaar is verstreken.
Beoordeling van het geschil
2.8 De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het naturalisatiebesluit in te trekken.
2.9 Deze vraag moet naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
2.10 Niet in geschil is dat eiser bij zijn verzoek om naturalisatie in 1996 heeft nagelaten te melden dat hij is gehuwd met twee vrouwen. Eerst nadat eiser het Nederlanderschap heeft verkregen is bij verweerder bekend geworden dat eiser in april 1995 een tweede huwelijk heeft gesloten, uit welk huwelijk een dochter is geboren. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het tweede huwelijk een voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit is en dat indien eiser destijds de juiste gegevens omtrent zijn tweede huwelijk naar voren zou hebben gebracht, dit niet zou hebben geleid tot verlening van het Nederlanderschap, omdat hij dan niet als ingeburgerd zou zijn beschouwd. Onder inburgering wordt immers verstaan dat men de in Nederland geldende rechtsbeginselen in acht neemt, waaronder het beginsel van monogamie.
2.11 Eisers stelling dat hij bij zijn naturalisatieverzoek niet is gewezen op de eis van monogamie en dat hij nimmer de intentie heeft gehad zijn tweede vrouw naar Nederland te laten komen zodat niet kan worden gezegd dat hij zijn tweede huwelijk bewust heeft verzwegen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Los van de vraag of eiser bij zijn verzoek om naturalisatie al dan niet is gewezen op de eis van monogamie, overweegt de rechtbank dat monogamie in Nederland een algemeen geldend rechtsbeginsel is. Juist gelet op de omstandigheid dat eiser al geruime tijd (zeker twintig jaren) in Nederland verbleef, had hij bij zijn verzoek om naturalisatie redelijkerwijs moeten en kunnen vermoeden dat de polygame situatie waarin hij zich bevond van belang was bij de behandeling van zijn naturalisatieverzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij niet op de hoogte kon zijn van het beginsel van monogamie. Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat geen sprake is van een handeling in strijd met de openbare orde omdat zijn tweede huwelijk een huwelijk betreft naar Marokkaans recht met een Marokkaanse vrouw, die in Marokko zal blijven wonen. De rechtbank overweegt in dit verband, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 november 1993, LJN: AQ0395, dat binnen de Nederlandse rechtsorde polygamie in het algemeen niet aanvaardbaar wordt geacht. Dat de Wet Conflictenrecht Huwelijk regelt wanneer een in Marokko gesloten huwelijk naar Nederlands recht geldt, maakt dat niet anders.
2.12 Tenslotte overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden dat verweerder in het onderhavige geval had moeten afzien van intrekking van het naturalisatiebesluit. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt en gemotiveerd heeft geconcludeerd dat van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan van intrekking afgezien moeten worden, niet is gebleken. Verweerder heeft derhalve bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid het naturalisatiebesluit kunnen intrekken.
2.13 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Gerrits-Janssens en in het openbaar uitgesproken op
20 december 2006.
mr. V.N. Sluiter mr. M.P. Gerrits-Janssens
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage.