ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ4934

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
222038 / KG ZA 06-1152
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overplaatsing asielzoekster met minderjarig kind van opvang naar vertrekcentrum

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, stond de overplaatsing van een asielzoekster met haar minderjarige kind van een opvangcentrum naar een vertrekcentrum centraal. De asielzoekster, afkomstig uit Bosnië-Herzegovina, had eerder een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, maar deze was definitief afgewezen. Tijdens de zitting deed zij een beroep op de motie Bos, die verzocht om geen onomkeerbare beslissingen te nemen voor asielzoekers die hun eerste aanvraag voor 1 april 2001 hadden ingediend en die niet uit Nederland waren vertrokken.

De voorzieningenrechter weegt in zijn oordeel de recente politieke ontwikkelingen mee, waaronder de kabinetscrisis en de wijziging van het standpunt van het kabinet over de uitzetting van asielzoekers. De rechter constateert dat de asielzoekster voldoet aan de criteria voor asielzoekers die voorlopig niet worden uitgezet, en dat er geen concreet uitzicht is op uitzetting. Hierdoor kan de vordering van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om de asielzoekster en haar kind te ontruimen niet worden toegewezen.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van het COA af en veroordeelt het COA in de proceskosten, die aan de zijde van de asielzoekster zijn begroot op EUR 1.064,00. Dit vonnis is uitgesproken op 21 december 2006 door mr. J.P. Killian en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 222038 / KG ZA 06-1152
Vonnis in kort geding van 21 december 2006
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
eiseres,
procureur mr. B.F. Keulen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R.J.J. Flantua.
Partijen zullen hierna het COA en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van het COA
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. De feiten
1.1. [gedaagde] is een asielzoekster afkomstig uit Bosnie-Herzegovina. Op 21 april 1998 heeft zij, mede ten behoeve van haar minderjarige kind, een – eerste – aanvraag om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. Deze aanvragen zijn definitief afgewezen.
3. Het geschil
3.1. Het COA vordert - samengevat - [gedaagde] te veroordelen om het AZC [vestigingsplaats] te ontruimen met haar kind, met machtiging aan het COA om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
1. De beoordeling
1.1. Het COA stelt dat voor [gedaagde] het recht op opvang in het asielzoekerscentrum is geëindigd. Zij legt daaraan onder meer ten grondslag artikel 23 van de Rva 2005, hetgeen bepaalt dat het recht op opvang eindigt voor de asielzoeker op wiens asielaanvraag vóór 1 februari 2000 in eerste aanleg of in bezwaar in negatieve zin is beslist, indien een last tot uitzetting is gegeven en door de korpschef is medegedeeld dat hij Nederland moet verlaten op de dag waarop hij Nederland ingevolge die mededeling dient te verlaten. Het Coa heeft gesteld dat [gedaagde] na ontruiming wordt overgebracht naar een vertrekcentrum. Aldus moet volgens de voorzieningenrechter worden geconcludeerd dat de actie van het COA is gebaseerd op de uitzetting van [gedaagde].
1.2. [gedaagde] verzet zich tegen de beëindiging van de opvang en haar mogelijke vertrek in dat kader naar een vertrekcentrum. Zij heeft een beroep gedaan op de motie Bos van 30 november 2006, waarin werd verzocht om ten aanzien van alle asielzoekers, behoudens oorlogsmisdadigers en veroordeelden wegens ernstige delicten, die hun eerste asielaanvraag voor 1 april 2001 indienden en Nederland niet hebben verlaten, geen onomkeerbare beslissingen en stappen te nemen in afwachting van de definitieve behandeling van een pardonregeling door de Tweede Kamer. Deze motie is aangenomen door de Tweede Kamer.
1.3. In het onderhavige kort geding doet zich de bijzondere situatie voor dat zich na het plaatsvinden van de mondelinge behandeling in dit kort geding, doch voor de uitspraak, zodanige wijzigingen hebben voorgedaan op het politiek maatschappelijke vlak, dat deze van invloed zijn op de uitkomst van dit kort geding. Immers, als feit van algemene bekendheid dient inmiddels te worden aangenomen dat zowel de Tweede Kamer als het kabinet hebben besloten om geen asielzoekers meer uit te zetten die hier langer dan 5 jaar zijn, in het bijzonder gezinnen met kinderen. [gedaagde] voldoet aan deze criteria. Aldus ontvalt aan het verzoek van het COA de grond dat het recht voor haar op opvang eindigt. Immers, de uitzetting is opgeschort en er is geen concreet uitzicht of en wanneer uitzetting nog plaats zal vinden. In dit kort geding is daarom niet duidelijk geworden in hoeverre de last tot uitzetting ten grondslag kan liggen aan het einde van het recht op opvang. De vordering van het COA zal daarom worden afgewezen.
1.4. Het COA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.064,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt het COA in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.064,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2006.?
w.g. griffier w.g. rechter