ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ4662

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600368-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een docent voor verkrachting en ontuchtige handelingen met een minderjarige leerlinge

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een docent, die werd beschuldigd van verkrachting en ontuchtige handelingen met een (voormalige) 14-jarige leerlinge. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, tijdens repetities voor een schoolmusical, de leerlinge in een kleedkamer heeft verkracht en haar vervolgens heeft benaderd in een mentorachtige rol, waarbij hij misbruik maakte van zijn vertrouwenspositie. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer als consistent beoordeeld, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de geloofwaardigheid van deze verklaringen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte de grenzen van het maatschappelijk betamelijke heeft overschreden en geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de gevolgen die de handelingen van de verdachte voor haar hebben gehad. De rechtbank heeft de bijkomende straf van ontzetting uit het ambt van leraar in het onderwijs niet noodzakelijk geacht, gezien de omstandigheden van de verdachte en de reeds opgelopen schade door de schorsing van zijn functie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de officier van justitie een hogere straf had geëist, maar de rechtbank een lagere straf passend achtte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600368-05
Datum uitspraak: 18 december 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak zaken tegen:
[Verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats],
wonende [adres, woonplaats].
Raadsvrouwe: mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 november 2006 en 4 december 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 1, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 4 december 2006 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat er een termijn van 27 maanden is verstreken tussen het moment dat verdachte ”in redelijkheid kon verwachten dat tegen hem een strafrechtelijke vervolging zou worden ingesteld” en de dag waarop de zaak wordt afgerond met een vonnis. De rechtbank heeft het gestelde, ondanks dat de raadsvrouwe zich niet expliciet op het standpunt heeft gesteld dat deze lange termijn moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, wel als een zodanig verweer aangemerkt.
De rechtbank stelt zich op het standpunt dat de redelijke termijn is aangevangen op 7 februari 2005, de datum van verhoor van verdachte bij de politie. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouwe, nu geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
De bewezenverklaring
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat – kort gezegd – aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer kan worden getwijfeld, gelet op de in het dossier aanwezige en aan de pleitnota van de raadsvrouwe gehechte verklaringen van collega docenten, de inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer en de late aangifte van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat in dit soort zedenzaken de beoordeling van de tenlastelegging in de kern neerkomt op een weging van de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaringen van enerzijds het slachtoffer en anderzijds de verdachte. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid of betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer te twijfelen. Zij heeft consistente verklaringen afgelegd bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting, die op punten steun vinden in de verklaringen van [getuige A], [getuige B] en die van verdachte zelf over de diverse gesprekjes die hij met het slachtoffer voerde over persoonlijke zaken terwijl hij nooit haar mentor is geweest.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de aangifte door de school het slachtoffer is overkomen en de late aangifte door het slachtoffer - blijkende uit haar schriftelijke slachtofferverklaring - een weloverwogen niet uit wraakgevoelens voortkomend besluit is geweest vanuit de positie van een volwassen vrouw.
De rechtbank is, gelet op voornoemde verklaringen in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel gekomen dat verdachte de grenzen van het maatschappelijk betamelijke heeft overschreden en door het ontkennen van de feitelijke handelingen kennelijk geen verantwoordelijkheid wil nemen voor de door hem gepleegde feiten en de gevolgen voor het slachtoffer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 primair telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Verkrachting.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als docent tijdens de repetities voor een musical op [de school] een (voormalige) 14-jarige leerlinge in een kleedkamer in school verkracht. Vervolgens heeft hij die leerlinge benaderd als een soort mentor, misbruik makend van het leeftijdsverschil en de vertrouwenspositie die hij had gekweekt. Gedurende een lange periode is verdachte tijdens de diverse “gesprekjes” in klaslokalen meermalen op verschillende manieren binnengedrongen in het lichaam van het slachtoffer en heeft haar tevens gezoend.
Door zijn handelwijze heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die vanwege haar jonge leeftijd in een kwetsbare positie verkeerde en niet in afdoende mate in staat was om aan het handelen van de verdachte weerstand te bieden. Ondanks dat het slachtoffer ter terechtzitting heeft verklaard “te hebben genoten van de liefde en aandacht van verdachte”, hebben de handelingen ernstige psychische gevolgen veroorzaakt. Het slachtoffer automutileerde en kreeg anorexia in die periode. Tevens heeft zij zich lang schuldig en verantwoordelijk gevoeld. Dat zij momenteel haar leven weer op de rails heeft, heeft zij geheel aan haar eigen inspanningen en aan de therapeutische hulpverlening van de laatste jaren te danken.
Het zijn dit soort feiten die, gepleegd in de beslotenheid van een middelbare school, zorgen voor grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving en in het bijzonder in de betreffende school.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 november 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland d.d. 13 januari 2006, opgemaakt door C. Kater, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden;
- ontzetting uit het ambt van leraar in het onderwijs voor de duur van 5 jaren.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank houdt hierbij rekening met de rechtsgelijkheid, de lengte van de bewezenverklaarde periode, de wijze waarop het slachtoffer nu in het leven staat, de periode dat de verdachte in onzekerheid heeft verkeerd over de strafrechtelijke afdoening en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte al vanaf 28 september 2004 door de school is geschorst, zonder dat duidelijk is wat er met zijn werk zal gebeuren.
De rechtbank acht, gelet op de leeftijd van verdachte en de civielrechtelijke gevolgen van een veroordeling, het opleggen van de geëiste bijkomende straf van ontzetting uit het ambt van leraar in het onderwijs niet noodzakelijk.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 242 en 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 primair telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TIEN (10) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mrs L. Bakker-Splinter, J.F. Dekking en A.G. Bakker, bijgestaan door H.A.M. Blom als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2006.