ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ4358

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/715047-06; 16/35116-03 (TUL); 16/354053-04 (TUL)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf na ernstige mishandeling met stroomstootwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ernstige mishandeling van het slachtoffer, [slachtoffer A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de nacht van 4 op 5 april 2006 in [restaurant A] een gewelddadige confrontatie is aangegaan met het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer met een stroomstootwapen aangevallen en vervolgens met kracht tegen het hoofd en lichaam geschopt en geslagen, zelfs toen het slachtoffer weerloos op de grond lag. De rechtbank heeft op basis van videobeelden en getuigenverklaringen geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die zich beriep op noodweer, verworpen, omdat niet is aangetoond dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer A], tot een bedrag van € 3.000,- toegewezen, als voorschot op de schadevergoeding. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/715047-06; 16/35116-03 (TUL); 16/354053-04 (TUL)
Datum uitspraak: 12 december 2006
Raadsman: mr. J.G. Kabalt
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
22 augustus 2006, 03 november 2006 en 28 november 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijken, alsmede uit de ter terechtzitting getoonde videobeelden - gemaakt door camera 2 en 3 van [restaurant A] - blijkt, dat verdachte net zo lang is doorgegaan met het schoppen en slaan tegen het lichaam en hoofd - zijnde het meest kwetsbare gedeelte van het menselijk lichaam - van [slachtoffer A] totdat deze niet meer bewoog. Anders dan verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij het slachtoffer ook tegen het hoofd heeft geschopt. Dit valt immers af te leiden uit de videobeelden, waarop te zien is dat verdachte - toen het slachtoffer achter het muurtje was beland - met zijn hele lichaam even omhoog kwam, terwijl de rechtbank geen slaande/stompende bewegingen door verdachte naar het op de grond liggende slachtoffer heeft waargenomen. Voorts past de aard van het door het slachtoffer opgelopen letsel bij het - met kracht met geschoeide voet - schoppen tegen het hoofd van slachtoffer door verdachte.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met zijn handelingen is doorgegaan totdat het slachtoffer niet meer kon opstaan. Niet gebleken is dat verdachte enige actie heeft ondernomen om voor het bewusteloze slachtoffer hulpverlening te verzorgen. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen om het leven zou komen. Van de door de raadsman ter terechtzitting gestelde vrijwillige terugtred door verdachte is dan ook geen sprake.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd, dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen zijn cliënt zich diende te verdedigen, nu onder meer uit de videobeelden blijkt dat zijn cliënt werd aangevallen door [slachtoffer A] en verdediging van de zijde van zijn cliënt op dat moment noodzakelijk en het door zijn cliënt gebruikte geweld proportioneel was. Er is derhalve sprake van noodweer, aldus de raadsman. Subsidiair is de raadsman van mening dat, voor zover moet worden aangenomen dat zijn cliënt de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden, zijn handelen het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging en aldus sprake is van noodweerexces. Cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting alsmede uit de ter terechtzitting getoonde videobeelden het navolgende voldoende is vast komen te staan.
Verdachte is in de nacht van 04 april op 05 april 2006 in [restaurant A] in gevecht gekomen met [slachtoffer A]. Uit de videobeelden blijkt dat het initiatief daartoe bij verdachte lag. Het is verdachte die als eerste fysiek contact maakt met [slachtoffer A] door hem met zijn linkerhand vast te pakken bij diens arm. In de luttele seconden daarna brengt verdachte het - in zijn rechterhand bevindende stroomstootwapen - naar de nek van het slachtoffer. Het slachtoffer reageert vervolgens op de aanval van verdachte en er ontstaat een vechtpartij tussen beiden, waarbij het slachtoffer ernstig gewond is geraakt. Tevens is uit de beelden gebleken dat voor verdachte geen beletsel aanwezig was om zich hieraan te onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank kon de verdachte weggaan.
Geenszins is aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed dan wel van een dermate dreigende situatie waartegen verdediging door verdachte noodzakelijk was.
Ook is niet aannemelijk geworden dat bij verdachte, bij het plegen van het feit, sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging in de zin van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, mede gelet op het feit dat verdachte bij de politie heeft verklaard (pagina 466 van het proces-verbaal) dat hij eerst naderhand in shock was geraakt omdat hij niet kon geloven dat het was gebeurd en hij wist dat er gevolgen waren.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het beroep op noodweer cq noodweerexces verworpen dient te worden.
Ook overigens is de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is in [restaurant A] de confrontatie met het [slachtoffer A], aangegaan, waarna hij het slachtoffer op grove wijze heeft mishandeld. Verdachte heeft het slachtoffer met behulp van een stroomstootwapen meerdere stroomstoten gegeven en op deze wijze minder weerbaar gemaakt. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer tegen diens hoofd en lichaam geschopt en geslagen. Ook toen het slachtoffer weerloos en roerloos op diens buik op de grond lag, is verdachte doorgegaan met het schoppen / trappen en slaan tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer A]. Het slachtoffer heeft deze aanval - zo blijkt uit het proces-verbaal omtrent de verwondingen en de verklaring van het slachtoffer ter zitting - ternauwernood overleefd. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan verdachte is te danken. Verdachte heeft na het gebeuren geen hulp geboden of actie ondernomen om hulpverlening door anderen te bewerkstelligen.
Dit is een zeer ernstig feit, welke de rechtbank verdachte zwaar aanrekent. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer is een jonge man, die naar het zich laat aanzien nog gedurende lange tijd, zo niet de rest van zijn leven, dagelijks zal worden geconfronteerd met de gevolgen van de daad van verdachte, aangezien - zo heeft het slachtoffer ter terechtzitting verklaard - hij - onder meer - zeven schedelbreuken aan de vechtpartij heeft overgehouden en hij nu veel dingen niet meer zelfstandig kan doen en de artsen nog niet kunnen aangeven of hij volledig zal herstellen. Daarnaast heeft het slachtoffer aangegeven dat hij tot op heden kampt met psychische klachten.
Mede gelet op het feit dat verdachte het onderhavige strafbaar feit heeft gepleegd in een voor het publiek toegankelijk ruimte - zijnde een restaurant -, heeft een delict als het onderhavige een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt het bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 mei 2006, waaruit blijkt dat de verdachte reeds meermalen is veroordeeld wegens het plegen van geweldsdelicten;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem d.d. 24 oktober 2006, opgemaakt door F. van der Kruk, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren met aftrek van het voorarrest.
Ten aanzien van feit 1:
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] tot een bedrag van
€ 3.000,- als voorschot, hoofdelijk, voor het overige niet-ontvankelijk verklaring, met oplegging vande schadevergoedingsmaatregel subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/357116-03:
- toewijzing: gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/354053-04:
- toewijzing: gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank neemt hierbij met name in aanmerking de omstandigheid dat de verdachte is begonnen met het gebruiken van geweld, dat de gevolgen van zijn handelen zeer ernstig zijn (geweest) voor het [slachtoffer A] en dat verdachte zich op geen enkele manier om het slachtoffer heeft bekommerd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair dan wel subsidiair dan wel meer subsidiair dan wel meest subsidiair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag - als voorschot - van € 7.500,- wegens immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij is voor een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro) van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van voormeld bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/357116-03:
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 29 juni 2004 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de tijd van
2 (TWEE) weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 23 november 2004.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast, wegens overtreding van de algemene voorwaarde.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden. De omstandigheid dat de raadsman van verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat voor de betaling van het bedrag ad € 55,05 - zijnde een eveneens bij vonnis van 29 juni 2004 opgelegde bijzondere voorwaarde - zal worden zorg gedragen doet daar niet aan af, nu de verdachte reeds de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van
2 (TWEE) weken gelasten.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/354053-04:
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van
12 oktober 2004 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de tijd van 2 (TWEE) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 27 oktober 2004.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van
2 (TWEE) maanden gelasten.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14g, 24c, 27, 36f, 45 en 287.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder feit 1 primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 (VIER) jaar.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], ten dele toe tot een bedrag van € 3.000,- (zegge drieduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3.000,- (zegge drieduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Ten aanzien van parketnummer 16/357116-03:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, groot 2 (TWEE) weken, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 29 juni 2004.
Ten aanzien van parketnummer 16/354053-04:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, groot 2 (TWEE) maanden, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 12 oktober 2004.
Dit vonnis is gewezen door mrs H. Phaff, J.F. Dekking en S. Bouwman,
bijgestaan door mr. K.D.M. Buitenweg als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2006.