ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ3435

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
221017 / KG ZA 06-1068
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van ontruiming en opheffing van beslag op campingstandplaats

In deze zaak vorderde eiser, wonende te Maarssen, dat de ontruiming van zijn campingstandplaats pas zou mogen plaatsvinden nadat er in hoger beroep op een eerder vonnis van de kantonrechter was beslist. De kantonrechter had in een tussenvonnis van 29 maart 2006 bepaald dat eiser de door hem gehuurde standplaats binnen 26 weken na betekening van het vonnis moest ontruimen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en vorderde in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, alsook dat Hof van Ede pas na betaling van een voorschot op de schadevergoeding tot ontruiming mocht overgaan. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een noodtoestand die een onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis onaanvaardbaar zou maken. Eiser had al in 2002 kennisgenomen van de beëindiging van de huurovereenkomst en had onvoldoende inspanningen verricht om vervangende woonruimte te vinden.

Daarnaast vorderde Hof van Ede in reconventie de opheffing van het conservatoir beslag dat door eiser en andere huurders was gelegd op de registergoederen waarop nieuwe recreatiewoningen zouden worden gebouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat Hof van Ede voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij belang had bij een spoedige ontruiming en dat het beslag onnodig was, waardoor de vordering in reconventie werd toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij eiser werd veroordeeld in de kosten aan de zijde van Hof van Ede. Het vonnis werd uitgesproken op 30 november 2006 door mr. W. van Veen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 221017 / KG ZA 06-1068
Vonnis in kort geding van 30 november 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te Maarssen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. O.P. van der Linden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOF VAN EDE B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. R.P.M. de Laat.
Partijen zullen hierna [eiser] en Hof van Ede genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de eis in reconventie
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Hof van Ede
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Hof van Ede heeft in 2002 de eigendom verworven van een perceel grond te Maarssen waarop een camping werd geëxploiteerd. [eiser] huurt op dat perceel een standplaats waarop hij een hem in eigendom toebehorende stacaravan heeft staan.
2.2. Hof van Ede heeft plannen ontwikkeld om op het perceel grond een aantal vakantiewoningen te bouwen. Teneinde haar plannen te kunnen realiseren heeft zij bij brief van 27 december 2002 de huurovereenkomst met [eiser] opgezegd per 31 december 2004.
[eiser] heeft met de beëindiging van de huur niet ingestemd.
2.3. Tussen partijen is een procedure aanhangig bij de sector kanton van deze rechtbank (hierna: de kantonrechter). Bij tussenvonnis van 29 maart 2006 heeft de kantonrechter op de daartoe door Hof van Ede ingestelde vordering in conventie -sterk verkort weergegeven- beslist dat op de tussen partijen bestaande huurovereenkomst de artikelen 7:201 – 231 BW van toepassing zijn, voor zover deze betrekking hebben op een ongebouwde onroerende zaak en dat [eiser] de door hem gehuurde standplaats moet ontruimen binnen 26 weken na de betekening van het vonnis.
In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiser] afgewezen. De kanton-rechter heeft een beslissing op de voorwaardelijke vordering in reconventie aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de aspecten die zij van belang achten in verband met het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding die Hof van Ede aan [eiser] zal moeten betalen.
2.4. De kantonrechter heeft op 29 maart 2006 gelijkluidende vonnissen gewezen in de procedures tussen Hof van Ede en een aantal andere huurders op het perceel. Hof van Ede heeft alle vonnissen op 3 mei 2006 aan [eiser] en de andere huurders laten betekenen.
2.5. De huurders zijn tegen het vonnis van de kantonrechter van 29 maart 2006 in beroep gegaan bij het Gerechtshof te Amsterdam.
2.6. Met enkele huurders zijn onderhandelingen gevoerd over de hoogte van de door Hof van Ede te betalen schadevergoeding. Daarbij is geen overeenstemming bereikt. De door partijen gehanteerde uitgangspunten voor de waardebepaling liggen te ver uiteen.
2.7. [eiser] en een aantal andere huurders hebben op 9 juni 2006 conservatoir beslag
doen leggen op de registergoederen [kadastrale gegevens] waarop de nieuwe recreatiewoningen worden gebouwd en waarvan er inmiddels acht gereed zijn en waarvan er thans een (onder voorbehoud) is verkocht.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiser] vordert - samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 maart 2006 totdat het Hof Amsterdam arrest heeft gewezen, dan wel te bepalen dat Hof van Ede pas na betaling van een voorschot van EUR 60.000,-- op de schadeloosstelling tot ontruiming mag overgegaan, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren. Een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Hof van Ede in de kosten van het kort geding.
3.2. Hof van Ede voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. Hof van Ede vordert - samengevat – primair de opheffing van de gelegde beslagen, dan wel subsidiair, de opheffing van het beslag op het perceel [kadastrale gegevens].
4.2. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.2. [eiser] heeft gesteld dat het vonnis van de kantonrechter enkele feitelijke dan wel juridische misslagen bevat. Daartoe voert hij aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van onbebouwde percelen en dat aan de huurders geen woonruimtehuurbescherming toekomt. [eiser] stelt dat er een gerede kans bestaat dat het Hof zal oordelen dat de huurders wel een beroep op deze bescherming kunnen doen. Ook voert hij aan dat de kantonrechter ten onrechte de ontbinding van de overeenkomst en de ontruiming heeft losgekoppeld van de door Hof van Ede te betalen schadeloosstellingen, en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. [eiser] stelt dat het Hof de beslissing op dit punt, alleen al vanwege de maatschappelijke onaanvaardbaarheid van deze gang van zaken, zal repareren.
5.3. De vraag of de kantonrechter een juridisch onjuist oordeel heeft gegeven is een vraag die in het hoger beroep aan de orde dient te komen en die alleen in evidente gevallen tot schorsing kan leiden. Die situatie doet zich hier niet voor. De stelling van [eiser] dat hij huurbescherming geniet, is in dit verband niet relevant omdat het in de onderhavige procedure om de huur van grond gaat en huurbescherming ingevolge boek 7 BW om die reden niet aan de orde is. Ook kan geen misslag worden aangenomen ten aanzien van de beslissing van de kantonrechter dat de Hof van Ede tot ontruiming over mag gaan. De kantonrechter heeft alle beslissingen deugdelijk gemotiveerd. Bovendien is voorshands ook niet te verwachten dat het Hof tot andersluidende beslissingen zal komen.
5.4. [eiser] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er op grond van na het vonnis van de
kantonrechter voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiser] een noodtoestand is ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. De enkele omstandigheid dat [eiser] nog niet over vervangende woonruimte beschikt kan niet als een nieuw feit worden aangemerkt dat de kantonrechter niet had voorzien. Daarnaast wordt overwogen dat [eiser] reeds in december 2002 op de hoogte was met de beëindiging van de overeenkomst. [eiser] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij sedertdien inspanningen heeft verricht om elders onderdak te vinden.
5.5. Hof van Ede heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij een spoedige ontruiming. Daartoe heeft zij onweersproken gesteld dat de bouwwerkzaamheden ernstige vertraging zullen oplopen indien de thans nog gebruikte percelen niet kunnen worden ontruimd. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat zij reeds is gestart met de verkoop van een aantal gereedgekomen recreatiewoningen en dat de aanwezigheid van de huidige stacaravans die verkoop belemmerd. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat Hof van Ede geen misbruik van haar executiebevoegdheid maakt door het vonnis van de kanton-rechter onverwijld ten uitvoer te leggen.
5.6. Uit het voorgaande volgt dat de vordering in conventie niet toewijsbaar is. Evenmin bestaat er aanleiding om de ontruiming op te schorten totdat Hof van Ede een voorschot op de schadevergoeding heeft betaald. [eiser] heeft immers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij zonder dit bedrag geen vervangende woonruimte zal kunnen vinden. Bovendien voldoet de vordering niet aan de strikte eisen die in het kader van een kort geding aan de toewijzing van een geldvordering worden gesteld. Daarnaast heeft, zoals hiervoor overwo-gen, de kantonrechter een eventueel door Hof van Ede aan [eiser] te betalen schadevergoe-ding losgekoppeld van de ontruiming. Feiten of omstandigheden die meebrengen dat in dit kort geding op dit punt anders moet worden beslist, zijn niet aannemelijk geworden.
5.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hof van Ede worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- overige kosten
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.064,00
Aangezien gelijktijdig met deze procedure acht soortgelijke procedures zijn behandeld, zal de voorzieningenrechter het aan Hof van Ede toekomende bedrag gelijkelijk ten laste van de in het ongelijk gestelde huurders brengen. Mitsdien moet [eiser] terzake van de proceskos-ten (een/negende deel en dus) een bedrag van EUR 188,22 aan Hof van Ede betalen.
6. De beoordeling in reconventie
6.1. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
6.2. Hof van Ede heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij de opheffing van de gelegde beslagen aangezien zij op korte termijn de reeds verkochte recreatiewoning zal moeten leveren aan de koper en ook in staat moet zijn om aan haar leveringsverplichting te kunnen voldoen met betrekking tot de recreatiewoningen die hierna nog zullen worden verkocht. Alle gebouwde en nog te bouwen recreatiewoningen staan op het perceel [kadastrale gegevens].
6.3. Niet is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslagleggers ingeroepen recht. Immers de beslagleggers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat Hof van Ede hen nog een bedrag aan schadeloosstelling zal moeten betalen. Daarbij moet overigens worden bedacht dat de omvang van het eventueel door Hof van Ede te betalen bedrag nog geenszins vast staat en naar verwachting, gelet op de te hanteren waarderings-grondslag, ook beduidend lager zal zijn dan de beslagleggers thans stellen. Hof van Ede heeft om die reden aannemelijk gemaakt dat het beslag op het perceel [kadastrale gegevens] onnodig is en haar onredelijk in de verdere ontwikkeling (en exploitatie) van het recreatiepark belemmerd.
6.4. Gelet op het voorgaande zal de primaire vordering in reconventie worden afgewezen maar zal het beslag op het perceel [kadastrale gegevens] worden opgeheven. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Hof van Ede tot op heden begroot op EUR 118,22,
7.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4. heft op het op het beslag dat op 9 juni 2006 ten is gelegd op het perceel [kadastrale gegevens] te Maarssen,
7.5. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van Veen en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2006.?