RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601891-05
Datum uitspraak: 23 november 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. S.D. Kurz.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 november 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1,2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in casu sprake is van eendaadse samenloop met betrekking tot feiten 1 en 2 en feiten 1 en 3.
Naar het oordeel van de rechtbank betreffen de bewezen verklaarde feiten verschillende gedragingen. De onder 2 en 3 ten laste gelegde handelingen (de oplichtingen dan wel pogingen daartoe) bestaan immers uit listige kunstgrepen, namelijk het versturen van valse geschriften naar een groot aantal bedrijven. De onder 1 ten laste gelegde handelingen betreffen het gebruik maken en het afleveren van valse geschriften.
De bewezen verklaarde feiten zijn derhalve in meerdaadse samenloop gepleegd en leveren de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en
opzettelijk zodanig geschrift afleveren, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik; meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het 3 bewezenverklaarde:
Poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende een lange periode, namelijk vanaf april 2003 tot en met augustus 2005, stelselmatig en op geraffineerde wijze een groot aantal bedrijven opgelicht dan wel pogingen daartoe begaan. Verdachte belde bedrijven en noteerde namen van zogenaamde contactpersonen om op de valse facturen te vermelden. Verdachte stuurde vervolgens facturen naar de bedrijven voor diensten die hij niet had geleverd. Hij hield een administratie bij van de op deze wijze aangeschreven bedrijven. Doordat verdachte merkte hoe makkelijk de bedrijven deze facturen betaalden bleef hij misbruik maken van het vertrouwen en de werkwijze van deze bedrijven. Van de hieruit verkregen inkomsten kon hij in zijn levensonderhoud voorzien.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank mee laten wegen dat hij geen strafblad heeft, zoals blijkt uit een door de officier van justitie ter zitting overgelegd uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 november 2006.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 14 september 2006, opgemaakt door H. van Lunen, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren alsmede reclasseringstoezicht;
- een werkstraf van 240 uur;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen.
De ernst en de duur van de bewezen verklaarde feiten, mede gelet op de hoogte van de geleden schade voor de bedrijven, rechtvaardigen op zichzelf genomen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht echter, alles afwegende en gelet op de persoon van verdachte, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden.
De rechtbank zal een proeftijd bepalen van drie jaren, zoals door de officier van justitie is gevorderd, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact. De rechtbank acht deze lange proeftijd en dit reclasseringscontact noodzakelijk om te voorkomen dat verdachte zal terugvallen in zijn oude gedrag. Verdachte oefent namelijk thans dezelfde professie uit als tijdens de bewezen verklaarde feiten, terwijl deze feiten het gevolg zijn van zijn professie en verdachte - volgens eigen zeggen – deze feiten onder meer heeft gepleegd omdat hij zich gekrenkt voelde door de bedrijven die niet op kwamen dagen bij de door hem georganiseerde bijeenkomsten.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de inverzekeringstelling van verdachte onrechtmatig is geweest, omdat hij een kwartier te laat in verzekering is gesteld. Op grond van artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient volgens de raadsman met dit verzuim rekening te worden gehouden bij de op te leggen straf.
Uit de stukken is gebleken dat verdachte op 23 augustus 2005 te 9.30 uur is aangehouden, om 15.45 uur bij de hulpofficier van justitie is voorgeleid en dat hij diezelfde dag kennelijk met terugwerkende kracht om 15.30 uur in verzekering is gesteld. Van het bevel tot inverzekeringstelling is onverwijld een afschrift verstrekt aan de verdachte en de raadsman. De rechtbank stelt vast dat verdachte formeel een kwartier te laat in verzekering is gesteld.
Deze overschrijding acht de rechtbank geen zodanig ernstig verzuim dat verdachte daardoor in zijn belangen is geschaad, nu de tijd om verdachte in verzekering te stellen slechts in geringe mate is overschreden en daaraan in redelijkheid geen consequenties hoeven te worden verbonden. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De vordering van de benadeelde partij voorheen genaamd [I]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 2 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 2945,25 wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de onder 2 bewezen verklaarde feiten. De materiële schade wordt begroot op € 2.945,25.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij voorheen genaamd [II]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 2 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 2.350,25 wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de onder 2 bewezenverklaarde feiten.
De materiële schade wordt begroot op € 2.350,25.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van EEN JAAR.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt een proeftijd vast van drie jaren.
Bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voorheen genaamd [I], gevestigd te Gouda, toe tot een bedrag van € 2.945,25 (zegge: tweeduizend negenhonderd en vijfenveertig euro en vijfentwintig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.945,25 (zegge: tweeduizend negenhonderd en vijfenveertig euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 58 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voorheen genaamd [II], gevestigd te Arnhem, toe tot een bedrag van € 2.350,25 (zegge: tweeduizend driehonderd en vijftig euro en vijfentwintig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.350,25 (zegge: tweeduizend driehonderd en vijftig euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 47 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de
vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs A. Wassing, N.V.M. Gehlen en A.J.P. Schotman bijgestaan door S. Schatz als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
deze rechtbank van 23 november 2006