Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 205493 / HA ZA 05-2561
Vonnis van 1 november 2006
de stichting
STICHTING HET HOF VAN EDEN,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J.A.F. Boor,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. B.E.J.M. Tomlow.
Partijen zullen hierna het Hof van Eden en de gemeente genoemd worden.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties, waaronder de processtukken die tussen partijen zijn gewisseld in de aan de onderhavige (bodem)procedure voorafgaande kort gedingprocedure;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties;
- het tussenvonnis van 15 februari 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 april 2006;
- de ter gelegenheid van de comparitie overgelegde conclusie van antwoord in reconventie.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3 De rechter ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen vanwege overplaatsing naar een andere sector van de rechtbank.
Voorafgaand aan de onderhavige (bodem)procedure heeft een kort gedingprocedure plaatsgevonden in deze zaak. In die procedure heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 25 januari 2005 een aantal feiten als vaststaand aangemerkt, die vervolgens, in appel, door het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Gerechtshof) in haar arrest van 14 april 2005 zijn overgenomen, aangezien omtrent die feiten geen geschil tussen partijen bestond. Het Gerechtshof heeft voorts een aantal vaststaande feiten toegevoegd aan de reeds door de rechtbank vastgestelde feiten. Ook in de onderhavige procedure zijn de door de rechtbank en de (aanvullend) door het Gerechtshof in de kort gedingprocedure vastgestelde feiten geen onderwerp van discussie, zodat de rechtbank in deze procedure (eveneens) zal uitgaan van die feiten. Het betreft de volgende vaststaande feiten.
2.1 De gemeente heeft een terrein in eigendom dat plaatselijk bekend is als Fort Lunet II en dat gelegen is aan de Koningsweg te Utrecht.
2.2 Het Hof van Eden houdt zich bezig met informatie en voorlichting over gebruiksgewassen en met de productie en verspreiding van zaden en gewassen. Het Hof van Eden richt zich bij deze activiteiten op het behoud van de biodiversiteit van gebruiksgewassen.
2.3 Op 8 november 1995 hebben partijen een overeenkomst van bruiklening gesloten, hierna ook te noemen: de bruikleenovereenkomst, waarbij het Hof van Eden het onder 2.1 genoemde Fort Lunet II om niet van de gemeente in bruikleen heeft gekregen. De bruikleenovereenkomst, waarin de gemeente wordt aangeduid als "de uitlener" en het Hof van Eden als "de bruiklener", houdt onder meer het volgende in:
"(…)
verklaren:
dat de uitlener om niet en voor eigen risico van bruiklener in bruikleen geeft aan de bruiklener, die om niet en voor eigen risico in bruikleen aanvaardt van de uitlener:
Het fort Lunet II, (…)
en dat de bruiklener genoemd object uitsluitend zal gebruiken:
- voor wat betreft de monumentale houten loods als opslagplaats voor zaden, tentoonstellingsruimte en stal voor de veestapel.
- voor wat betreft de buitenruimte binnen de fortgracht alsook de buitenruimte gelegen rechts bij de toegang, als weide en als ecologische ruimte, een en ander conform de bij deze overeenkomst gevoegde tekening en beschrijving.
zulks gerekend vanaf 8 november 1995 en eindigende na opzegging door de uitlener, zoals bepaald in het gestelde sub 4 en 5 van deze overeenkomst.
(…)
Op deze overeenkomst van bruiklening zijn van toepassing de artikelen 7A:1777 tot en met 1790 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 7A:1788, 1789 en 1790 B.W., en voorts de volgende voorwaarden:
1. (…)
(…)
4. het in bruikleen gegevene zal op eerste aanzegging, met een opzegtermijn van twee weken, geheel ontruimd en in de toestand waarin het zich bij de aanvang van de bruiklening bevindt, zulks ten genoegen van de uitlener, worden opgeleverd;
(…)
11. te allen tijde zal of zullen de door de uitlener daarvoor aangewezen persoon of personen toegang tot het in bruikleen gegevene moeten hebben;
(…)"
2.4 Het Hof van Eden heeft van de gemeente ook andere terreinen in de omgeving van Fort Lunet II in bruikleen gekregen. Op deze terreinen heeft het Hof van Eden onder meer een tuinderij aangelegd, waar de gewassen worden gekweekt en verzorgd waar het Hof van Eden zich op richt. In het kader van het gebruik van de genoemde terreinen door het Hof van Eden zijn problemen ontstaan op diverse gebieden, zoals de voeding en huisvesting van de dieren die het Hof van Eden op het terrein van het Fort was gaan houden, de milieuvoorschriften, de voorschriften inzake de arbeidsomstandigheden en de sanitaire voorzieningen.
2.5 Begin 2002 heeft de gemeente aan het Hof van Eden kenbaar gemaakt dat zij bezwaar had tegen het aantal dieren dat door het Hof van Eden werd gehouden op het terrein van Fort Lunet II. Partijen hebben overleg gevoerd om te komen tot een vaststelling van het aantal dieren dat op het terrein van het Fort gehouden zou kunnen worden op een wijze die in overeenstemming was met de bestemming van het Fort en de functie ervan als monument. Dit overleg heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.6 De gemeente heeft vervolgens op basis van adviezen van deskundigen zelf regels vastgesteld voor het aantal dieren dat maximaal op het terrein van Fort Lunet II mag worden gehouden. De gemeente heeft deze regels bij schrijven van 12 juni 2002 aan het Hof van Eden medegedeeld en toegelicht. In deze brief heeft de gemeente geschreven dat op het terrein van het fort het equivalent van drie Groot Vee Eenheden (GVE) mocht worden gehouden. In de brief is voorts geschreven: “Om geen onduidelijkheden te laten bestaan stellen wij bij deze de volgende maximale aantallen vast: u kunt 3 volwassen yaks houden, aangevuld met 6 volwassen schapen of geiten. Jong vee van deze dieren, jonger dan één jaar, wordt door ons niet meegeteld. Zodra de jonge dieren één jaar oud zijn, tellen wij de dieren als volwassen dier mee. Wij hebben er verder geen bezwaar tegen dat u maximaal 40 kippen en enkele eenden houdt. Indien u verschuivingen wilt aanbrengen in de aantallen dieren, dient u hierover vooraf onze toestemming te vragen. Dit geldt uiteraard ook als u andere soorten dieren wilt gaan houden. (…). Vanaf 1 oktober 2002 dient u zich te houden aan bovengenoemde aantallen. (…) Bij overtreding zullen wij de bruikleen van het fort opzeggen, conform artikel 4 van de bruikleenovereenkomst van 8 november 1995.”
De gemeente heeft het door haar bij brief van 12 juni 2002 vastgestelde maximaal toegestane aantal dieren nadien twee maal verruimd. Deze verruimingen komen hierna onder 2.7 aan de orde.
2.7 De gemeente heeft ter controle van de onder 2.6 bedoelde regels een aantal veetellingen op het terrein van Fort Lunet II uitgevoerd, onder meer op 9 april 2003, 21 mei 2003, 27 augustus 2003, 27 februari 2004 en 29 juli 2004.
In brieven van de zijde van de gemeente aan het Hof van Eden d.d. 9 april 2003, 2 juni 2003, 27 augustus 2003, 4 maart 2004 en 4 augustus 2004, heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld dat bij de gehouden veetellingen was gebleken dat het Hof van Eden het gestelde maximum aantal dieren had overtreden.
Op dit punt merkt de rechtbank in de onderhavige procedure voorts het volgende als vaststaand aan:
Bij de veetelling van 9 april 2003 zijn de volgende dieren aangetroffen: 45 kippen, 3 schapen, 3 (volwassen) geiten, 3 (volwassen) yaks, 3 konijnen, 28 gehouden duiven, 4 korhoenders, 11 ganzen en 6 eenden.
Bij brief van 9 april 2003 heeft de gemeente het Hof van Eden -voor zover hier relevant- het volgende bericht: “(…) Wij zijn bereid de 6 eenden en de 3 konijnen buiten beschouwing te laten. Meer eenden en konijnen worden niet toegestaan. Ook zijn wij bereid 4 duiven en 4 ganzen buiten beschouwing te laten. Meer ganzen en duiven worden niet toegestaan. (…) U zult dus het aantal kippen, duiven en ganzen moeten reduceren en alle korhoenders moeten verwijderen.”
Naar aanleiding van de veetelling op 21 mei 2003 heeft de gemeente het Hof van Eden bij brief van 2 juni 2003 -voor zover hier relevant- meegedeeld: “Helaas heb ik wederom moeten constateren dat u zich niet houdt aan de vastgestelde voorwaarden. Daarom heb ik een gesprek met u gehad op 26 mei 2003. In dat gesprek heb ik aangegeven bereid te zijn een beperkt deel van de voorwaarden t.a.v. het aantal te houden dieren te versoepelen. (…) Vanaf heden staan wij op het grondgebied en water van het fort ook maximaal 4 parelhoenders, 33 duiven, 4 konijnen, 7 eenden en 8 ganzen toe. (…) Het aantal kippen moet, zodra de vervoersverboden voor kippen worden opgeheven, in overeenstemming worden gebracht met het toegestane maximum aantal; te weten 40 stuks (inclusief kuikens).”
2.8 Bij schrijven van 10 november 2004 heeft de gemeente de bruikleenovereenkomst opgezegd, met aanzegging dat het Hof van Eden binnen twee weken het Fort Lunet II geheel ontruimd moest opleveren.
In de onderhavige procedure merkt de rechtbank naast de hiervoor vermelde feiten voorts de volgende feiten als vaststaand aan.
2.9 In de aan deze (bodem)procedure voorafgaande kort gedingprocedure heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 25 januari 2005 vastgesteld dat de door de gemeente gestelde overtredingen zich hebben voorgedaan en dat bij de veetellingen van 9 april 2003, 21 mei 2003, 27 augustus 2003, 27 februari 2004 sprake was van een overschrijding van de toegestane aantallen dieren, dat op 15 april 2004 opnieuw sprake was van een overtreding van de regels, welke overtreding het Hof van Eden zelf aan de gemeente heeft gemeld, en dat ook bij de laatste veetelling, op 29 juli 2004, sprake was van een overtreding. De voorzieningenrechter heeft -kort gezegd- geoordeeld dat de gemeente, gezien deze overtredingen en gezien het feit dat de gemeente het Hof van Eden meermalen heeft gewaarschuwd dat opzegging van de overeenkomst zou kunnen volgen indien in het vervolg niet aan de vastgestelde aantallen dieren werd voldaan, tot opzegging van de bruikleenovereenkomst mocht overgaan. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het Hof van Eden veroordeeld om het Fort Lunet II binnen drie maanden na de betekening van het vonnis te ontruimen, waarbij de gemeente is gemachtigd om de ontruiming met behulp van de sterke arm van justitie en politie op kosten van het Hof van Eden te bewerkstelligen, indien het Hof van Eden het Fort niet tijdig zou ontruimen.
Het vonnis van de voorzieningenrechter is op 28 januari 2005 aan het Hof van Eden betekend.
2.10 Het Hof van Eden heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. In haar arrest van 14 april 2005 heeft het Gerechtshof overwogen dat er, gezien hetgeen ter zitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, gerede twijfel bestaat omtrent de vraag of er bij de laatste veetelling, op 29 juli 2004, sprake was van een overtreding van de regels. In vervolg daarop heeft het Gerechthof echter (kort gezegd) geoordeeld dat de gemeente -ook indien wordt aangenomen dat deze laatste overtreding zich niet heeft voorgedaan- gezien haar eerdere ervaringen met het Hof van Eden gerechtigd was om de bruikleenovereenkomst op te zeggen, nu die eerdere ervaringen de gemeente goede grond gaven om te vrezen dat het gebruik van het Fort door het Hof van Eden ook in de toekomst niet zonder problemen zou zijn. Het Gerechtshof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vervolgens bekrachtigd.
2.11 Het Hof van Eden heeft vervolgens eerst het college van Burgemeesters en Wethouders en daarna de gemeenteraad om uitstel van de ontruimingstermijn gevraagd. Het verzoek om (meer) uitstel is afgewezen. De gemeente heeft het Fort Lunet II op 9 juni 2005 met behulp van de politie doen ontruimen.
3.1 Het Hof van Eden vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat de door de gemeente gedane opzegging van de bruikleenovereenkomst jegens het Hof van Eden onrechtmatig en/of onredelijk en onbillijk was/is;
- de gemeente veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis voormeld Fort Lunetten II te Utrecht wederom in gebruik geeft aan het Hof, met een dwangsom van EUR 5.000,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke is/zou zijn;
- de gemeente veroordeelt om aan het Hof van Eden een bedrag van EUR 1.245.361,00 te betalen of zoveel meer of minder als de rechtbank in goede justitie oordelend zal vermenen te behoren, vermeerderd met rente en kosten.
3.2 De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3 De gemeente vordert - samengevat - veroordeling van het Hof van Eden tot betaling van EUR 131.491,10 terzake ontruimingskosten, vermeerderd met rente en kosten.
3.4 Het Hof van Eden voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1 Het Hof van Eden stelt zich primair op het standpunt dat de opzegging van de overeenkomst door de gemeente in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Zij voert daartoe aan dat de gemeente eenzijdig en arbitrair regels heeft opgelegd en dat de gemeente bij het vaststellen van de regels bovendien van een onjuist uitgangspunt ten aanzien van de op dat moment op het fort aanwezige dieren is uitgegaan. Voorts voert het Hof van Eden aan dat de geconstateerde overtredingen van minimale proporties waren en dat de overeenkomst is opgezegd naar aanleiding van een veronderstelde overtreding op 29 juli 2004, waarvan achteraf is gebleken dat die overtreding niet is begaan.
4.2 De rechtbank stelt voorop dat zij, evenals de voorzieningenrechter en het Gerechtshof in de kort gedingprocedure, van oordeel is dat de gemeente gerechtigd was om (eenzijdig) regels te stellen ten aanzien van het maximum aantal toegestane dieren en om daarbij het door haar gestelde maximum op te leggen. Zoals het Gerechtshof dit reeds in haar arrest van 14 april 2005 heeft verwoord, ligt de bevoegdheid van de gemeente om nadere eisen aan het voortgezet gebruik van het Fort te stellen, besloten in haar positie als eigenares van het Fort, in samenhang met haar (verdergaande) bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen en om haar -niet onredelijke- opvattingen ten aanzien van het maximum aantal toegestane dieren aan een opzegging ten grondslag te leggen.
4.3 Voorts stelt de rechtbank voorop dat het Hof van Eden in de onderhavige procedure de op 9 april 2003, 21 mei 2003 en 29 juli 2004 geconstateerde overtredingen betwist, maar dat niet is gesteld of gebleken dat het Hof van Eden daarnaast bezwaar maakt tegen de vaststelling van de voorzieningenrechter en het Gerechthof in de kort gedingprocedure dat de andere overtredingen, te weten die van 27 augustus 2003, 27 februari 2004 en 15 april 2004, zich hebben voorgedaan.
De rechtbank overweegt in dit verband dat het Hof van Eden weliswaar in algemene zin heeft verwezen naar de door haar in de kort gedingprocedure overgelegde processtukken, waarbij zij heeft verzocht de inhoud daarvan in de onderhavige procedure als herhaald en geïnsereerd te beschouwen, maar dat is niet voldoende om hetgeen in die stukken aan stellingen en feiten is te vinden te beschouwen als aangevoerd in het onderhavige geding. Het Hof van Eden dient duidelijk te maken wat zij ter beoordeling voorlegt aan de rechtbank en waarop de gemeente haar verdediging dient te richten. Nu het Hof van Eden in de onderhavige procedure geen bezwaren heeft geuit tegen de vaststelling door de voorzieningenrechter en het Gerechtshof dat de op 27 augustus 2003, 27 februari 2004 en 15 april 2004 zich hebben voorgedaan, gaat de rechtbank uit van het bestaan van (in elk geval) die overtredingen.
4.4 Voor wat betreft de (gestelde) overtredingen op 9 april 2003 en 21 mei 2003, heeft het Hof van Eden betoogd dat de gemeente bij het vaststellen van de regels op 12 juni 2002, van een onjuist uitgangspunt ten aanzien van de op dat moment op het Fort aanwezige dieren is uitgegaan en haar daarom op 9 april 2003 en 21 mei 2003 onterecht verwijten heeft gemaakt. Het Hof van Eden heeft daartoe aangevoerd dat de gemeente er van uit is gegaan dat de politie op 17 december 2001 alle dieren van het Hof van Eden in beslag heeft genomen en dat het Fort dus diervrij was, terwijl er in werkelijkheid een aantal dieren op het Fort achter zijn gebleven. Het Hof van Eden wijst in dit verband op de inbeslagname van dieren door de politie die op 17 december 2001 heeft plaatsgevonden en op het feit dat de gemeente stelt dat het Fort daarbij geheel diervrij is gemaakt, terwijl uit het proces-verbaal van inbeslagname blijkt dat er een aantal niet te vangen kippen en ganzen alsmede een aantal goed gehuisveste duiven en konijnen zijn achtergebleven. Volgens het Hof van Eden hadden deze dieren bij de veetellingen van 9 april 2003 en 21 mei 2003 buiten beschouwing moeten blijven.
4.5 De rechtbank deelt de zienswijze van het Hof van Eden niet. Naar het oordeel van de rechtbank is van een verkeerd uitgangspunt geen sprake en derhalve evenmin van onterechte verwijten ten aanzien van de overtredingen van 9 april 2003 en 21 mei 2003. Het feit dat er na de inbeslagname op 17 december 2001 een aantal dieren op het Fort is achtergebleven, wil niet zeggen dat die dieren mochten worden gehouden of door de gemeente moesten worden gedoogd náást de in de brief van 12 juni 2002 genoemde, maximaal toegestane dieren. In de brief van 12 juni 2002 is bepaald hoeveel en welke dieren zijn toegestaan. Het Hof van Eden had zich derhalve aan die aantallen dienen te houden. Van een onjuist uitgangspunt bij het vaststellen van de regels is derhalve geen sprake. Het feit dat het Hof van Eden de mening was toegedaan dat zij gerechtigd was om náást de in de brief van 12 juni 2002 genoemde dieren voorts de reeds op het Fort aanwezige dieren te houden, en het feit dat de gemeente daar vervolgens ook toestemming voor heeft verleend en de regels heeft verruimd, doet niet af aan het feit dat het Hof van Eden op 9 april 2003 en 21 mei 2003 in overtreding was.
Overigens merkt de rechtbank op dat het Hof van Eden (gezien de hiervoor onder 2.7 aangehaalde brieven) in beide gevallen ook ná de verruiming van de regels nog in overtreding was en alsnog een aantal dieren moest verwijderen.
Ook het feit dat bij de veetelling op 10 oktober 2002 geen overtreding is geconstateerd kan niet afdoen aan het voorgaande. De gemeente heeft het Hof van Eden naar aanleiding van die veetelling bij brief van 17 oktober 2002 laten weten: “Vastgesteld is dat u niet meer dieren houdt dan ik in mijn brief van 19 juni heb aangegeven.” Hieruit kan slechts worden opgemaakt dat de gemeente heeft geconstateerd dat op dat moment enkel de toegestane dieren aanwezig waren; uit de brief blijkt niet dat de gemeente daarnaast ook een aantal andere dieren heeft opgemerkt en dat zij de aanwezigheid daarvan heeft toegestaan of gedoogd. Uit de stelling van het Hof van Eden dat die andere dieren (ganzen, konijnen en eenden) er op dat moment wel waren, kan derhalve hooguit worden geconcludeerd dat zij reeds in oktober 2002 in overtreding was.
4.6 Voor wat betreft de gestelde overtreding op 29 juli 2004 overweegt de rechtbank het volgende. In de kort gedingprocedure heeft het Gerechtshof overwogen dat aan gerede twijfel onderhevig is of op die datum wel sprake was van een overtreding van de regels door het Hof van Eden. Het Gerechtshof heeft daarbij uiteengezet waarom zij dat oordeel is toegedaan, in welk verband zij onder meer heeft verwezen naar de hetgeen de gemeente ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. Nu de gemeente in de onderhavige procedure geen bezwaren heeft geuit tegen de overwegingen van het Gerechtshof en niets heeft gesteld waaruit blijkt dat de overtreding zich wél heeft voorgedaan, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat er bij de laatste veetelling op 29 juli 2004 geen sprake was van een overtreding.
4.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Hof van Eden vijf van de zes gestelde overtredingen heeft begaan. Het feit dat de door de gemeente gestelde overtreding op 29 juli 2004 niet is komen vast te staan, laat onverlet dat het Hof van Eden bij het merendeel van de uitgevoerde controles in overtreding was. Gezien het aantal overtredingen en gezien het feit dat de gemeente het Hof van Eden meermalen heeft gewaarschuwd voor opzegging van de overeenkomst indien zij zich niet aan de regels zou houden, is de rechtbank, evenals het Gerechtshof in de kort gedingprocedure, van oordeel dat het wegvallen van de vermeende overtreding op 29 juli 2004, die de aanleiding tot de opzegging vormde, er niet toe leidt dat de opzegging van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dan wel dat de gerechtvaardigde belangen van het Hof van Eden aan opzegging in de weg staan.
Het feit dat de overtredingen van minimale proporties waren, zoals het Hof van Eden zelf stelt, en het feit dat het Hof van Eden het aantal dieren na constatering van de overtredingen alsnog in overeenstemming met de regels heeft gebracht, kan hieraan niet afdoen. Hetzelfde geldt voor het feit dat de bruikleenovereenkomst reeds lange tijd loopt en een bijzonder doel dient. Gezien het ruime aantal overtredingen en gelet op het feit dat herhaaldelijk voor de mogelijkheid van opzegging van de overeenkomst is gewaarschuwd, welke waarschuwingen meermalen door het Hof van Eden in de wind werden geslagen, had de gemeente goede grond om te vrezen dat het gebruik van het Fort door het Hof van Eden ook in de toekomst niet zonder problemen zou zijn en was zij gerechtigd de overeenkomst op te zeggen.
De rechtbank overweegt in dit verband ten overvloede dat die vrees achteraf ook gegrond is gebleken, nu er, zoals de gemeente onbetwist heeft gesteld, op de dag van de ontruiming opnieuw teveel dieren op het Fort aanwezig waren (te weten: 51 kippen in plaats van het maximaal toegestane aantal van 40).
4.8 Het betoog van Hof van Eden dat de opzegging van de overeenkomst (ook) onrechtmatig is omdat de overeenkomst in feite een pachtovereenkomst dan wel een overeenkomst sui generis met kenmerken van huur en pacht is, wordt gepasseerd.
Het Hof van Eden heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die deze conclusie ten aanzien van de aard van de overeenkomst kunnen rechtvaardigen. Het enkele feit dat de grond landbouwkundig wordt geëxploiteerd en dat een verzoek tot omzetting van de overeenkomst in een pachtovereenkomst is ingediend bij de Grondkamer, is daartoe onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de niet nader onderbouwde stelling dat de gemeente heeft toegezegd dat de overeenkomst zou worden omgezet in een huurovereenkomst. Niet gesteld of gebleken is bijvoorbeeld dat het Hof van Eden een tegenprestatie aan de gemeente verschuldigd is, hetgeen een kernelement is van zowel de pachtovereenkomst als de huurovereenkomst. In de overeenkomst is juist bepaald dat de gemeente het Fort om niet in gebruik heeft gegeven.
Voor zover het Hof van Eden heeft bedoeld te verwijzen naar de inhoud van haar verzoek aan de Grondkamer, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het enkele overleggen van het verzoekschrift aan de Grondkamer is onvoldoende om hetgeen daarin aan stellingen en feiten is te vinden, te beschouwen als aangevoerd in dit geding. Met een dergelijke verwijzing kan niet worden volstaan; het Hof van Eden had duidelijk moeten maken op welke feiten en stellingen zij haar betoog omtrent de aard van de overeenkomst grondt, opdat het voor de rechtbank duidelijk is wat haar als grondslag voor dat betoog ter beoordeling wordt voorgelegd en opdat het voor de gemeente duidelijk is waarop zij haar verdediging dient te richten.
4.9 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de door het Hof van Eden gevorderde verklaring voor recht alsmede de vordering tot teruggave van het gebruik van het Fort worden afgewezen.
4.10 Het Hof van Eden heeft daarnaast vergoeding van de door de ontruiming veroorzaakte schade gevorderd. Zij heeft in dit verband subsidiair betoogd dat de gemeente misbruik van recht heeft gemaakt door geen dan wel onvoldoende uitstel voor de ontruiming te verlenen. Voorts heeft het Hof van Eden geprotesteerd tegen de wijze waarop de ontruiming heeft plaats gevonden. Zij verwijt de gemeente dat de gemeente bij de ontruiming diverse kostbare goederen heeft vernietigd in plaats van opgeslagen. De totale waarde van haar door de gemeente vernietigde eigendommen bedraagt volgens het Hof van Eden ruim 1,2 miljoen euro.
4.11 De rechtbank stelt voorop dat het feit dat een titel tot ontruiming bestaat onverlet laat dat het uitoefenen van de bevoegdheid tot ontruiming onder omstandigheden misbruik van bevoegdheid kan opleveren en daarmee een onrechtmatige daad jegens de ontruimde.
Anders dan het Hof van Eden is de rechtbank echter van oordeel dat de gemeente in het onderhavige geval geen misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om tot ontruiming over te gaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De voorzieningenrechter heeft de gemeente bij vonnis van 25 januari 2005 de bevoegdheid toegekend om het Fort te doen ontruimen indien het Hof van Eden niet tijdig (binnen drie maanden) aan haar veroordeling tot ontruiming zou hebben voldaan. Het Hof van Eden heeft weliswaar beroep aangetekend tegen dit vonnis, maar zij had rekening dienen te houden met de mogelijkheid dat het vonnis van de voorzieningenrechter in appel zou worden bekrachtigd en dat zij het Fort binnen de door de rechtbank gestelde termijn zou moeten ontruimen. Juist vanwege het feit dat zij zelf stelt dat het ontruimen van het Fort -gezien de aanwezigheid van dieren en zeldzame planten- gecompliceerd en tijdrovend was, had het op de weg van het Hof van Eden gelegen om hangende de appelprocedure de nodige voorbereidingen te treffen om het Fort (in geval van bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter) tijdig te kunnen ontruimen, in plaats van het oordeel van het Gerechtshof werkloos af te wachten.
Het Hof van Eden heeft in dit verband voorts aangevoerd dat het college van Burgemeester en Wethouders en de Gemeenteraad verdeeld waren over de ontruiming en het al dan niet verlenen van uitstel. Het enkele feit dat een aantal leden van het college van Burgemeester en Wethouders en van de Gemeenteraad wel genegen was om uitstel te verlenen, kan echter niet leiden tot het oordeel dat de gemeente, door (op basis van een door de meerderheid van de Gemeenteraad gedragen besluit) over te gaan tot ontruiming, misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid daartoe.
4.12 Vervolgens komt het verwijt van het Hof van Eden ten aanzien van de wijze van ontruiming aan de orde. Het Hof van Eden stelt dat de gemeente een grote hoeveelheid waardevolle goederen heeft vernietigd, met een totale waarde van ruim 1,2 miljoen euro. Zij heeft een grote hoeveelheid goederen opgesomd die door de gemeente zouden zijn vernield en heeft daaraan allerlei bedragen gekoppeld. Nu het Hof van Eden haar stelling in het geheel niet heeft onderbouwd, wordt haar stelling als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Het Hof van Eden stelt weliswaar dat zij over allerlei bewijsmateriaal beschikt, maar zij heeft noch van de daadwerkelijke aanwezigheid of eigendom van de betreffende goederen, noch van de waarde hiervan enig bewijsstuk overgelegd, terwijl dit, mede gezien de betwisting van de gemeente, wel op haar weg had gelegen. Nu het Hof van Eden niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt haar bewijsaanbod eveneens gepasseerd.
De door het Hof van Eden gevorderde schadevergoeding zal derhalve worden afgewezen.
4.13 Het Hof van Eden zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht 4.584,00
- salaris procureur 6.422,00 (2,0 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 11.006,00
4.14 In reconventie vordert de gemeente vergoeding van de kosten van de ontruiming van het Hof van Eden. De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Ingevolge de uitspraken van de voorzieningenrechter en het Gerechtshof in de kort gedingprocedure, was het Hof van Eden gehouden om het Fort voor 28 april 2005 te ontruimen en was de gemeente gerechtigd om de ontruiming op kosten van het Hof van Eden uit te voeren indien het Hof van Eden hieraan niet tijdig zou hebben voldaan. Vast staat dat het Hof van Eden het Fort niet tijdig heeft ontruimd, zodat de gemeente gerechtigd was om tot ontruiming over te gaan. Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, waarbij het oordeel van de kort gedingrechter is bevestigd, komen de kosten van de ontruiming voor rekening van het Hof van Eden.
Het verweer van het Hof van Eden dat de ontruiming zonder kosten had kunnen plaatsvinden indien de gemeente haar (verder) uitstel zou hebben gegeven, treft (mede gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen) reeds hierom geen doel en wordt verworpen.
4.15 Nu de gemeente haar vordering deugdelijk met stukken heeft onderbouwd, is de vordering in beginsel toewijsbaar. Hetgeen het Hof van Eden ter betwisting van de vordering van de gemeente heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
4.16 De opmerking van het Hof van Eden dat de gemeente “onnodig diverse blikken ambtenaren en diensten heeft open getrokken, terwijl het allemaal veel bescheidener had gekund” kan niet worden aangemerkt als voldoende stellingneming en zal derhalve worden gepasseerd. Hetzelfde geldt voor de opmerking van het Hof van Eden dat zij bij een aantal posten “grote vraagtekens zet”.
4.17 Het verweer van het Hof van Eden dat geen kosten voor ambtenaren kunnen worden opgevoerd, omdat deze reeds salaris ontvangen, wordt verworpen. Indien het Hof van Eden het Fort tijdig zou hebben ontruimd, had de gemeente de betreffende ambtenaren immers anders kunnen inzetten, zodat zij wel degelijk schade lijdt doordat haar ambtenaren zich met de ontruiming hebben moeten bezighouden.
4.18 Ook de overige opmerkingen van het Hof van Eden treffen geen doel, nu deze naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dan wel niet ter zake doende zijn.
De vordering van de gemeente zal derhalve worden toegewezen.
4.19 Het Hof van Eden zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- salaris procureur 710,50 (1,0 punt × factor 0,5 × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 710,50
5.1 wijst de vorderingen af,
5.2 veroordeelt het Hof van Eden in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op EUR 11.006,00,
5.3 veroordeelt het Hof van Eden om aan de gemeente te betalen een bedrag van EUR 131.491,10 (honderd eenendertig duizend vierhonderd eenennegentig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 28 juli 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.4 veroordeelt het Hof van Eden in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op EUR 710,50,
5.5 verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de onder 5.3 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2006.?
w.g. de griffier w.g. de rechter