ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ1680

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
213677/HA ZA 06-1386
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake boetebeding in koopovereenkomst en geestelijke stoornis

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Utrecht op 25 oktober 2006, gaat het om een geschil tussen twee partijen over een koopovereenkomst van een woning. De eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], hebben de gedaagde, [gedaagde], aangesproken op de nakoming van de koopovereenkomst, waarin een boetebeding was opgenomen. De gedaagde had de waarborgsom niet gestort en de eisers hebben de overeenkomst ontbonden. De gedaagde heeft in reconventie gevorderd de koopovereenkomst te vernietigen op grond van een geestelijke stoornis, die hij ten tijde van de overeenkomst zou hebben gehad. De rechtbank overweegt dat de koopovereenkomst schriftelijk is aangegaan, waarbij de gedaagde een lakstempel heeft geplaatst in plaats van een handtekening. De rechtbank oordeelt dat de lakstempel voldoende bewijs biedt voor de totstandkoming van de overeenkomst, en dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij ten tijde van de overeenkomst niet in staat was zijn wil te bepalen door een geestelijke stoornis. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagde af en veroordeelt hem tot betaling van de boete van € 67.000,00 aan de eisers, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van de eisers begroot op € 3.502,87.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 213677 / HA ZA 06-1386
Vonnis van 25 oktober 2006
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
procureur mr. J.D. van Vlastuin,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. E.J. van Os.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 augustus 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 7 september 2006.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 [Gedaagde] heeft op 17 maart 2004 de door [eisers] te koop aangeboden woning aan [adres] bezichtigd in het bijzijn van een kennis en een vriendin. Bij de bezichtiging waren tevens [eisers] alsmede hun makelaar, de heer J.W.P. Herreveld, aanwezig.
2.2 [Gedaagde] heeft na de bezichtiging op 17 maart 2004 te kennen gegeven de woning te willen kopen. De makelaar van [eisers] heeft een schriftelijke koopovereenkomst opgesteld, die op 25 maart 2004 door [eisers] is getekend. [gedaagde] heeft op 26 maart 2004 in het bijzijn van de makelaar op iedere pagina van de koopovereenkomst een lakzegel geplaatst met zijn zegelring.
2.3 In de koopovereenkomst is onder meer vermeld dat [gedaagde] van [eisers] heeft gekocht het registergoed, zijnde het landhuis met stenen garage, hobbykas, houten theehuis, ondergrond, erf en tuin, staande en gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente [naam gemeente], sectie A, nummer 8785, tegen een koopprijs van € 670.000,--, hierna te noemen “de woning”.
2.4 In artikel 2 van de koopovereenkomst is bepaald dat de woning uiterlijk op 1 mei 2004 zal worden geleverd aan [gedaagde]. Ingevolge artikel 7 van de koopovereenkomst diende [gedaagde] uiterlijk op 1 april 2004 een waarborgsom te storten van € 67.000,--. In artikel 13 van de koopovereenkomst is bepaald:
“Indien één der partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig blijft in de nakoming van zijn uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, zal deze overeenkomst van rechtswege zonder rechterlijke tussenkomst ontbonden zijn, tenzij de wederpartij alsnog uitvoering van de overeenkomst verlangt. In beide gevallen zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete verbeuren van 10% van de koopsom, met een minimum van € 5.000,--, onverminderd het recht op verdere schadevergoedingen en vergoeding van kosten van verhaal, waaronder begrepen kosten van rechtsbijstand. (..)”
2.5 [Gedaagde] heeft de waarborgsom niet gestort. [eisers] hebben [gedaagde] in gebreke gesteld en vervolgens bij brief van 14 mei 2004 de koopovereenkomst ontbonden met een beroep op artikel 13 van deze overeenkomst.
3. Het geschil
3.1 [Eisers] vorderen - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling primair van EUR 67.000,-- en subsidiair van EUR 49.668,20, in beide gevallen vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van EUR 1.788,-- en de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele vergoeding.
3.2 [Gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eisers] en in reconventie gevorderd om de koopovereenkomst te vernietigen op grond van artikel 3:34 lid 2 BW, dan wel artikel 3:44 lid 1 BW, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
3.3 [Eisers] hebben zich tegen de reconventionele vordering van [gedaagde] verweerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In conventie en reconventie
schriftelijke overeenkomst
4.1 [Gedaagde] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat er geen geldige koopovereenkomst in de zin van artikel 7:2 eerste lid BW tot stand is gekomen, omdat hij op de koopovereenkomst geen handtekening heeft gezet, doch slechts een lakstempel heeft geplaatst met zijn zegelring. [eisers] hebben ter comparitie van partijen de originele koopovereenkomst getoond, die reeds in kopie als productie was overgelegd. De rechter heeft geconstateerd dat op elke pagina van deze overeenkomst een lakzegel is geplaatst, met daarnaast of daaronder een paraaf en op de laatste pagina een handtekening. [gedaagde] heeft betwist dat hij de parafen en de handtekening heeft gezet, doch heeft erkend dat hij de lakzegels heeft aangebracht.
4.2 De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 7:2 eerste lid BW is bepaald dat de koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak door een natuurlijk persoon schriftelijk wordt aangegaan. Met het stellen van dit vormvoorschrift heeft de wetgever beoogd eenduidigheid te bereiken over de vraag of en zo ja, wanneer wilsovereenstemming bestaat en om de koper een stuk in handen te geven dat hij desgewenst aan een door hem in te schakelen deskundige kan overleggen.
De handtekening dient slechts als bewijs dat de koper van de inhoud van de overeenkomst op de hoogte is en hiermee instemt. Niet valt in te zien waarom het plaatsen van een lakstempel niet eenzelfde bewijskracht zou hebben. Nu de koopovereenkomst op schrift is gesteld en [gedaagde] heeft erkend dat hij deze koopovereenkomst heeft gestempeld, is naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste in artikel 7:2 BW voldaan en moet er in deze procedure vanuit worden gegaan dat op 26 maart 2004 tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
Geestelijke stoornis
4.3 [Gedaagde] heeft gesteld dat hij ten tijde van de bezichtiging van de woning op 17 maart 2004 en ten tijde van het aangaan van de schriftelijke koopovereenkomst op 26 maart 2004 niet in staat was zijn wil te bepalen ten gevolge van een geestelijke stoornis en dat de overeenkomst om die reden op grond van artikel 3:34 tweede lid BW vernietigbaar is. Hij heeft aangevoerd dat hij ernstige lichamelijke beperkingen had en heeft, waardoor hij een rolstoel moest en moet gebruiken, hij zware medicijnen – waaronder morfine – gebruikte en nog steeds gebruikt en dat hij als gevolg van deze medicijnen in een psychische waan verkeerde, waardoor hij in de veronderstelling was dat hij multimiljonair was en de koopprijs gemakkelijk ineens contant zou kunnen betalen. Om die reden heeft [gedaagde] ook geen financieringsvoorbehoud bedongen. In werkelijkheid had [gedaagde] slechts een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en zat hij in de schuldsanering en had hij dus volstrekt onvoldoende middelen om de koopprijs van de woning te financieren, zo stelt [gedaagde]. Volgens [gedaagde] hadden [eisers], gelet op de lichamelijk en geestelijke toestand van [gedaagde] ten tijde van de bezichtiging, redelijkerwijs kunnen en moeten vermoeden dat de verklaring van [gedaagde] niet overeenstemde met zijn wil.
4.4 [Eisers] hebben betwist dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst leed aan een geestelijke stoornis en zij hebben voorts – samengevat – gesteld dat indien er al sprake was van een geestelijke stoornis, zij dit niet wisten en ook niet konden weten. Zij hebben gesteld dat [gedaagde] ten tijde van de bezichtiging van de woning geen verwarde indruk maakte, maar juist de indruk wekte van iemand die geslaagd zaken had gedaan met zijn eigen bedrijf. [Gedaagde] werd bij de bezichtiging vergezeld van een aannemer met wie hij eventuele verbouwingsmogelijkheden voor de woning besprak, en door een vriendin. Ook dit gezelschap van [gedaagde] heeft volgens [eisers] op geen enkele wijze laten blijken dat [gedaagde] niet in staat zou zijn om zijn wil te bepalen. [gedaagde] heeft volgens [eisers] tijdens de bezichtiging tweemaal getelefoneerd over de financiering van de woning en aan de makelaar een bankafschrift getoond van een bank in Dubai, zodat [eisers] ervan uit zijn gegaan dat [gedaagde] voldoende middelen had om de woning te financieren.
4.5 De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op artikel 3:34 BW is in de eerste plaats vereist dat komt vast te staan dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst leed aan een geestelijke stoornis. [gedaagde] heeft zijn beroep op vernietigbaarheid wegens een geestelijke stoornis onderbouwd met de enkele stelling dat hij ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst morfine gebruikte en dat hij daardoor in een psychische waan verkeerde. [gedaagde] heeft een productie in het geding gebracht, waarvan hij heeft gesteld dat dit een door zijn huisarts verstrekt overzicht van zijn medicijngebruik betreft. Deze productie heeft echter betrekking op het medicatiegebruik van [gedaagde] over het jaar 2006 en niet over 2004. Daarnaast kan de rechtbank uit deze productie op geen enkele wijze afleiden dat de door [gedaagde] gestelde geestelijke stoornis door één van de op dit overzicht vermelde medicijnen veroorzaakt zou kunnen zijn. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen, bijvoorbeeld middels een verklaring van een arts of een psychiater of op zijn minst door overlegging van een bijsluiter van de desbetreffende medicatie. Nu [gedaagde] dit heeft nagelaten heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn stelplicht voldaan.
4.6 De gedragingen en uitlatingen van [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie van partijen maken dit niet anders. [Gedaagde] heeft ter comparitie onder meer verklaard: “Ik nam in die tijd de zwaarste soort morfine. Ik weet niet hoe ik geestelijk daarop reageer. Er is formeel geen diagnose gesteld, dus ik weet niet precies wat ik heb. Ik werk nu op stroom. Als je mijn rolstoel aanraakt krijg je een stroomstoot van 70.000 volt, 0,3 ampère. Ik ben wel onder psychiatrische behandeling geweest, maar op dit moment niet. Ik weet niet of er tussen mijn medicijnen psycho-pharmische medicatie zit. Ik heb een hele tijd terug ook een uraniumpil geslikt die alle kankercellen vernietigt.” Ook al zouden de uitlatingen van [gedaagde] ter comparitie aanleiding kunnen geven tot het vermoeden dat [gedaagde] thans lijdt aan een geestelijke stoornis, dan is dat onvoldoende om zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - aan te nemen dat dit ook in 2004 het geval was.
4.7 Gelet op het oordeel dat [gedaagde] in zijn stelplicht tekort is geschoten, zal de rechtbank het ter comparitie van partijen door [gedaagde] gedane bewijsaanbod passeren. Nu niet vaststaat dat [gedaagde] leed aan geestelijke stoornis kan zijn beroep op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van artikel 3:34 BW niet slagen. De overige stellingen van partijen ter zake behoeven daarom geen verdere bespreking.
Misbruik van omstandigheden
4.8 Het verweer van [gedaagde] dat de makelaar van [eisers] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt door [gedaagde] te bewegen de koopovereenkomst te stempelen, terwijl hij wist of had moeten begrijpen dat [gedaagde] op 26 maart 2004 in een toestand van lichtzinnigheid en/of een abnormale geestestoestand verkeerde, kan in het licht van het bovenstaande evenmin slagen, nu terzake eveneens onvoldoende is gesteld.
Slotsom
4.9 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de reconventionele vordering van [gedaagde] om de koopovereenkomst te vernietigen, wordt afgewezen. Nu tussen partijen een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen en vast staat dat [gedaagde] door de waarborgsom niet tijdig te storten, zijn verplichting ingevolge artikel 7 van die overeenkomst niet is nagekomen, waren [eisers] gerechtigd om met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 de overeenkomst te ontbinden en heeft [gedaagde] ingevolge het bepaalde in hetzelfde artikel een boete verbeurd van ter hoogte van € 67.000,--.
4.10 Ten aanzien van het verzoek van [gedaagde] om de boete te matigen omdat deze onredelijk zou zijn, overweegt de rechtbank als volgt. [eisers] hebben onbetwist gesteld dat zij per 1 mei 2004 de woning hebben ontruimd en de door hen in november 2003 gekochte woning aan de [adres] hebben betrokken. De onderhavige woning is door hen opnieuw in de verkoop gedaan, echter zonder resultaat. Toen de lasten van het overbruggingskrediet en de eigenaarslasten van beide woningen te hoog werden, hebben zij de inmiddels door hen betrokken woning aan de [adres] per 1 februari 2005 met verlies verkocht en geleverd en zijn zij per 17 januari 2005 weer terugverhuisd naar hun oude woning. De werkelijk door hen geleden schade hebben zij – onbetwist – gesteld op € 49.668,20. In het licht van deze omstandigheden, afgezet tegen het feit dat [gedaagde] niet nader heeft onderbouwd waarom de contractuele boete onredelijk hoog zou zijn, ziet de rechtbank geen gronden om de contractuele boete te matigen. Evenmin ziet de rechtbank grond om de gevorderde wettelijke rente af te wijzen, zoals [gedaagde] – ook ongemotiveerd – heeft verzocht.
4.11 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eisers] hebben niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.12 [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 1.630,00
- salaris procureur 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.502,87
5. De beslissing
De rechtbank
In conventie:
5.1 veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 67.000,00 (zevenenzestig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 19 mei 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.2 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 3.502,87,
5.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4 wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
5.5 wijst de vorderingen van [gedaagde] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2006.
w.g. griffier w.g. rechter