ECLI:NL:RBUTR:2006:AY8633

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/2899 VV + 06/2990 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.D. Koteris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van kapvergunning wegens gebrek aan onderzoek naar luchtkwaliteitseffecten

In deze zaak hebben verzoekers, allen wonende te Loenen aan de Vecht, een voorlopige voorziening aangevraagd tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loenen, waarbij een kapvergunning is verleend voor de kap van 37 bomen op het perceel Keizer Ottolaan 15. De verzoekers zijn van mening dat de kap van deze bomen negatieve gevolgen zal hebben voor de luchtkwaliteit en de leefbaarheid in de omgeving. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen onderzoek is gedaan naar de effecten van de kap op de luchtkwaliteit, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen die aan bestuursorganen worden gesteld. Dit gebrek in de besluitvorming is des te ernstiger omdat er geen herplantplicht is opgelegd, waardoor de negatieve effecten van de kap niet kunnen worden gecompenseerd.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er sprake is van onverwijlde spoed en heeft de kapvergunning geschorst. De rechter heeft overwogen dat het belang van de verzoekers bij het behoud van de bomen en de daarmee samenhangende luchtkwaliteit zwaarder weegt dan het belang van de gemeente bij de uitvoering van de bouwplannen. De voorzieningenrechter heeft de gemeente Loenen opgedragen om het besluit van 28 juni 2006 te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens zijn de verzoekers in hun griffierechten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 06/2899 + 2990
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2006 inzake
[verzoekers],
allen wonende te Loenen aan de Vecht,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loenen,
verweerder.
Inleiding
1.1 De verzoeken hebben betrekking op het besluit van verweerder van 28 juni 2006, waarbij verweerder aan architectenbureau Janweeda een kapvergunning heeft verleend voor de kap van 37 op de bij de vergunning behorende tekening aangegeven bomen op het perceel Keizer Ottolaan 15 te Loenen aan de Vecht. Ten aanzien van twee beuken is in het besluit voorts bepaald dat de eventuele noodzakelijkheid van het verplanten ervan naar een nabijgelegen groenstrook zal worden bezien tijdens de aanleg van de parkeerplaatsen.
1.2 Bij besluit van 31 augustus 2006 met bijbehorende tekening heeft verweerder het eerdere besluit in zoverre gewijzigd dat de kapvergunning alsnog is geweigerd voor twee berken en een linde die zich bevinden aan de Hoflaan. De bezwaren van verzoekers zijn – aldus verweerder - onder toepassing van artikel 6:19 van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit.
1.3 De verzoeken zijn op 8 september 2006 ter zitting behandeld, waar verzoeker [verzoeker] in persoon is verschenen en de andere gezamenlijk optredende verzoekers zich hebben laten vertegenwoordigen door [verzoekster] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J. de Smet en J.G.M. Haarman, beiden werkzaam bij de gemeente Loenen. Tevens is verschenen architect A. Goedegebuure.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de APV, is het verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.4.3.a van de APV kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.4 De verleende kapvergunning, zoals nadien gewijzigd, is aangevraagd in verband met de bouw in opdracht van de gemeente Loenen van een nieuwe samenwoonschool, na sloop van het bestaande schoolgebouw tezamen met de gymzaal. Op het gehele terrein en directe omgeving zijn in totaal 62 bomen aanwezig.
De school is gesitueerd op een perceel dat is omgeven door de Driehovenlaan, de Keizer Ottolaan, ’t Rond en de Hoflaan. Verzoeker [verzoeker] woont aan de [adres], de andere verzoekers wonen aan de [adres]
2.5 In het aan het besluit ten grondslag gelegde advies is gesteld dat de te verwijderen bomen geen deel uitmaken van de groene hoofdstructuur, dat de meeste te verwijderen bomen zich bevinden op het binnenterrein van het bestaande schoolgebouw en dat deze bomen niet beeldbepalend of anderszins waardevol zijn.
Wél beeldbepalend zijn volgens verweerder de bomen die zich bevinden langs ’t Rond en de Hoflaan aan de buitenzijde van het terrein en deel uitmaken van een rij of groepje bomen waaraan het die beeldbepalende waarde ontleent. De voor het totaalbeeld kenmerkende ritmiek zal volgens verweerder echter niet worden verstoord door de kap van twee van de vijf Europese linden en een van de negen zwarte berken, waarvan de noodzaak is ingegeven door het bouwwerk zelf, vereisten over daglichttoetreding dan wel hinder voor de leerlingenstroom op het aan te leggen speelterrein.
Verweerder meent dat in dit geval het belang bij realisering van de voorzieningen ten behoeve van de samenwoonschool dient te prevaleren boven het belang bij behoud van deze beeldbepalende bomen. Mede gelet op het resterende groen acht verweerder de aantasting van het woongenot niet van dien aard dat het tot een andere afweging noopt, nog daargelaten dat moet worden uitgegaan van de keuzes die bij de planologische besluiten zijn gemaakt.
Verder is nog in aanmerking genomen dat de omvang van het nieuwe schoolgebouw dusdanig is dat het opleggen van een herplantplicht niet tot de mogelijkheden behoort.
2.6 Ter zitting zijn van de zijde van een van de verzoekers de negatieve consequenties van het kappen voor de leefbaarheid, in het bijzonder vanwege de nadelige effecten ervan op de luchtkwaliteit, aan de orde gesteld.
Gebleken is dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar het (relevante) effect van de kap op ook dit naar voorlopig oordeel bij het besluit te betrekken aspect. Verweerder zal zich hiervan alsnog rekenschap moeten geven. Dit geldt temeer waar aan vergunninghouder geen herplantplicht is opgelegd, waardoor de mogelijke negatieve effecten van de kap op de leefbaarheid zouden kunnen worden gecompenseerd. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid. Hoewel niet uit te sluiten valt dat verweerder dit gebrek in bezwaar afdoende kan herstellen, vindt de voorzieningenrechter, gelet op de onomkeerbare gevolgen van de uitvoering van het bestreden besluit, daarin voldoende grond om de kapvergunning, zoals gewijzigd bij besluit van 31 augustus 2006, in haar geheel te schorsen.
2.7 Bij gebreke van enige onderbouwing acht de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding aanwezig om verweerder, zoals is verzocht door verzoeker [verzoeker], in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 schorst het besluit van 28 juni 2006 tot 6 weken na de beslissing op het bezwaar;
3.2 wijst het verzoek om een veroordeling in de proceskosten af;
3.3 bepaalt dat de door verzoekers betaalde griffierechten ten bedrage van ieder € 141,- aan hen worden vergoed;
3.4 wijst de gemeente Loenen aan als rechtspersoon die de onder 3.3 genoemde bedragen dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
J.D. Koteris mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Afschrift verzonden op: