ECLI:NL:RBUTR:2006:AY6079

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
213797/FA RK 06-3044
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 juni 2006 een beschikking gegeven inzake een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). De rechtbank heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder een verklaring en een behandelingsplan, en heeft vastgesteld dat de betrokkene, die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type, niet aanwezig was bij de zitting. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet bereid is om de voorwaarden na te leven, maar dat hij wel onder behandeling is en zich aan de voorwaarden houdt, ondanks zijn gebrek aan ziektebesef.

De rechtbank heeft overwogen dat de huidige wetgeving, die vereist dat de betrokkene instemt met het behandelplan en de voorwaarden, in de praktijk leidt tot problemen voor psychiatrische patiënten die niet in staat zijn om deze instemming te geven. De rechtbank heeft daarom geanticipeerd op een wetswijziging die het mogelijk maakt om een voorwaardelijke machtiging te verlenen zonder expliciete instemming van de betrokkene, mits er redelijke grond is om aan te nemen dat hij zich aan de voorwaarden zal houden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een voorwaardelijke machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden, ingaande op 19 juni 2006 en eindigende op 19 december 2006, met de voorwaarde dat de betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar volgens het behandelingsplan. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter, in tegenwoordigheid van N.H. Poot als griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Voorwaardelijke machtiging
zaaknummer / rekestnummer: 213797 / FA RK 06-3044
Beschikking van 19 juni 2006
op het verzoek van de officier van justitie van 30 mei 2006 tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging met betrekking tot:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum],
wonende en verblijvende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 22 mei 2006 ondertekende en met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 14a, vierde lid van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) alsmede het behandelingsplan als bedoeld in artikel 14a, vijfde lid van de Wet BOPZ.
De rechtbank heeft gehoord:
- mr. M.Th.M. Zumpolle, raadsman van betrokkene;
- mw. J. Vuijk, psychiater,
- dhr. F. Verweij, sociaal psychiatrisch verpleegkundige.
Hoewel behoorlijk opgeroepen was de betrokkene niet aanwezig, waarmee hij te kennen heeft gegeven niet gehoord te willen worden. Gelet op het feit dat betrokkene de laatste jaren ook niet is verschenen bij de verhoren terzake van eerdere verzoeken voor rechterlijke machtigingen, de psychiater heeft meegedeeld dat betrokkene een verhoor als het onderhavige niet aan kan en ook de raadsman geen contact met betrokkene heeft kunnen krijgen, zal de rechtbank de behandeling van het verzoek niet aanhouden om betrokkene nogmaals op te roepen, nu zij niet het vertrouwen heeft dat betrokkene dan wel zal verschijnen.
Door het horen van de hierboven genoemde gehoorde personen, in samenhang met de overgelegde stukken, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht.
In het behandelingsplan wordt mededeling gedaan van het psychiatrisch ziekenhuis dat bereid is betrokkene op te nemen als deze de voorwaarden niet naleeft of het gevaar niet langer buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 14a, tweede lid van de Wet BOPZ is bepaald dat de rechter een voorwaardelijke machtiging alleen mag verlenen indien de stoornis van de geestesvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts door het stellen en naleven van voorwaarden kan worden afgewend. In het vierde en achtste lid van dit artikel is voorts bepaald dat de voorwaardelijke machtiging slechts dan mag worden verleend indien een behandelingsplan is overgelegd dat met instemming van de betrokkene is opgesteld en indien de betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden.
Reeds vanaf de inwerkingtreding van de artikelen 14a tot en met 14g van de Wet BOPZ op 1 januari 2004 is gebleken dat de in deze artikelen gestelde eis dat de betrokkene moet instemmen met het behandelplan en zich bereid moet verklaren de voorwaarden na te leven, in de praktijk ertoe leidt dat een grote groep psychiatrisch patiënten tussen de wal en het schip dreigt te vallen. Voor deze patiënten, die (vaak voortkomend uit hun ziekte) zich niet bereid kunnen of willen verklaren met de voorwaarden en niet kunnen of willen instemmen met het behandelplan is het in feite onmogelijk geworden een ambulante maatregel op te leggen, temeer nu, na de uitspraak van de Hoge Raad van 11 november 2005, het verlenen van een zogenaamde “paraplumachtiging” niet meer tot de mogelijkheden behoort.
Het ontwerp van wet tot wijziging van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (TK 2005-2006, 30 492, nr 2) voorziet daarom onder meer in een wijziging van artikel 14a van de wet in die zin dat, ook in het geval redelijkerwijs valt aan te nemen dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelplan en redelijkerwijs valt aan te nemen dat hij of zij de voorwaarden zal naleven, een voorwaardelijke machtiging kan worden afgegeven. Ook behoeft de betrokkene niet langer in te stemmen met het behandelplan, maar is het voldoende dat het behandelplan na overleg met de betrokkene is opgesteld.
De rechtbank heeft op basis van de behandeling van het ontwerp tot dusverre voldoende aanleiding om te veronderstellen dat het bovengenoemd voorstel zal worden aangenomen en dat artikel 14a van de Wet Bopz dienovereenkomstig zal worden gewijzigd.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhoor van de psychiater en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige komt betrokkene naar voren als een uitermate kwetsbare man, die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Hij verblijft sinds enige jaren met een paraplumachtiging buiten de instelling, met als voorwaarde dat hij tweewekelijks zijn depotmedicatie komt halen. Zolang betrokkene zijn depotmedicatie krijgt, is het voor hem net mogelijk om zelfstandig te blijven wonen. Bij betrokkene is nauwelijks sprake is van enig ziektebesef- en/of inzicht, zodat een behandeling op vrijwillige basis niet te verwachten is. Volgens de verwachting van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige zal betrokkene zich zonder rechterlijke machtiging terugtrekken en niet langer zijn depotmedicatie komen halen, hetgeen in het verleden tot gevolg heeft gehad dat betrokkene snel psychotisch werd, zichzelf ernstig verwaarloosde en bij opname compleet mutistisch was. Alhoewel betrokkene niet instemt met een rechterlijke machtiging, lijkt hij deze wel te accepteren en houdt hij zich aan de voorwaarden, maar hij zal volgens de psychiater en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige nooit expliciet instemmen met het behandelplan en de voorwaarden.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene is gestoord in zijn geestvermogens, dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts door het stellen en naleven van voorwaarden kan worden afgewend.
Nu betrokkene niet bij het verhoor aanwezig was, heeft de rechtbank niet kunnen toetsen of betrokkene bereid is de voorwaarden na te leven. Deze bereidheid valt ook niet af te leiden uit de overgelegde stukken, nu betrokkene het behandelplan en de voorwaarden niet heeft ondertekend. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat strikt genomen niet voldaan is aan de vereisten voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging. De rechtbank is echter van oordeel dat de wijze waarop betrokkene reeds geruime tijd op basis van een voorwaardelijk ontslag buiten de instelling heeft verbleven, de conclusie rechtvaardigt dat wel is voldaan aan het bovengenoemde, verruimde, criterium in het voorstel van wet, te weten dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelplan en redelijkerwijs valt aan te nemen dat hij de voorwaarden zal naleven. De rechtbank ziet daarom gronden om - vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit verruimde criterium - ervan uit te gaan dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging is voldaan.
De rechtbank:
verleent een voorwaardelijke machtiging voor de duur van 6 maanden, ingaande op 19 juni 2006 en eindigende op 19 december 2006,
bepaalt dat voor betrokkene de voorwaarde geldt dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan d.d. 23 mei 2006;
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven op 19 juni 2006 door mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter, in tegenwoordigheid van N.H. Poot als griffier.