ECLI:NL:RBUTR:2006:AX9560

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-2391 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening evenementenvergunning lustrumactiviteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 28 juni 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een evenementenvergunning. Het verzoeker, wonende te De Bilt, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, dat op 23 mei 2006 een evenementenvergunning had verleend aan het Utrechtsch Studenten Corps voor het organiseren van lustrumactiviteiten van 8 tot en met 16 juli 2006. Tevens was er ontheffing verleend voor het ten gehore brengen van muziek. De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester in redelijkheid de belangen van het evenement zwaarder kon laten wegen dan de mogelijke hinder voor omwonenden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving te verwachten waren en dat de vergunninghouder voldoende maatregelen had getroffen om overlast te beperken. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen aanleiding zag om te oordelen dat de burgemeester de vergunning had moeten weigeren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de festiviteiten beperkt waren tot een bepaalde periode en dat er voorschriften waren verbonden aan de vergunning om de belasting voor de omgeving te beperken. De voorzieningenrechter wees ook op het feit dat de vergunninghouder voldoende waarborgen bood voor een goed verloop van het evenement, en dat de handhaving van de geluidsniveaus goed geregeld was. De uitspraak bevestigde dat de belangen van het evenement in dit geval zwaarder wogen dan de bezwaren van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/2391 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juni 2006
inzake
[verzoeker],
wonende te de Bilt,
verzoeker,
en
de burgemeester respectievelijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt,
verweerders.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerders van 23 mei 2006, waarbij aan het Utrechtsch Studenten Corps een evenementenvergunning is verleend op grond van artikel 2.2.2 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente De Bilt 2004 (hierna: APV) voor het organiseren van lustrumactiviteiten vanaf 8 juli 2006 tot en met 16 juli 2006 aan de Utrechtseweg 341 in De Bilt. Daarbij is op grond van artikel 4.1.1.1 van de APV tevens ontheffing verleend voor het ten gehore brengen van muziek.
1.2 Het verzoek is op 26 juni 2006, gelijktijdig met het verzoek geregistreerd onder procedurenummer SBR 06/2412 VV, ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. de Jongh, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg. Namens verweerder zijn verschenen mr. S.K. Katsikas en M. Kradolfer, beiden werkzaam bij de gemeente De Bilt, en R.J. van der Sluiszen, werkzaam bij de Milieudienst Zuid Oost Utrecht. Namens vergunninghouder zijn ter zitting verschenen [leden USC], bijgestaan door mr. drs. H.A. Samuels Brusse, advocaat te Amsterdam.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Ingevolge artikel 2.2.2, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden of te doen houden.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel kan de burgemeester bij de beoordeling van een aanvraag om een vergunning de volgende belangen in aanmerking nemen:
a. de mate waarin, door het evenement, beslag wordt gelegd op de ruimte, de tijd en de hulpdiensten;
b. het aantal bezoekers dat wordt verwacht;
c. of de aard van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;
d. of er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid, zedelijkheid of veiligheid, waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden;
e. een eventueel gevaar of belemmering van het verkeer;
f. het gevaar van een onevenredige belasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;
g. het gevaar voor verontreiniging, aantasting van het uiterlijk aanzien van de stad;
h. of de organisator voldoende waarborgen biedt of kan bieden voor een goed verloop van het evenement, gelet op de eerder vermelde belangen;
i. of de organisator voldoende waarborgen biedt of kan bieden voor een goed verloop van het evenement om de schade aan het milieu te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.
In het derde lid is - voor zover hier van belang - bepaald dat de burgemeester aan de vergunning voorschriften en beperkingen kan verbinden met het oog op de in het tweede lid bedoelde belangen.
Ingevolge artikel 4.1.1.1, eerste lid, van de APV is het verboden om met toestellen of geluidsapparaten dan wel op andere wijze handelingen te verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.
2.4 De evenementenvergunning is verleend ten behoeve van de lustrumactiviteiten van vergunninghouder. De in dit verband tevens verleende ontheffing geluidhinder heeft voornamelijk betrekking op het ten gehore brengen van muziek in het leegstaande bedrijfspand aan de Utrechtseweg 341 in de Bilt op zaterdag 8 juli van 22.30 uur tot 5.00 uur,
zondag 9 juli van 15.00 uur tot 5.00 uur, dinsdag 11 juli van 15.00 uur tot 5.00 uur, woensdag 12 juli van 15.00 uur tot 5.00 uur, vrijdag 14 juli van 15.00 uur tot 5.00 uur en zaterdag 15 juli van 14.00 uur tot 5.00 uur.
De daarbij maximaal toegestane geluidsniveaus zijn:
locatie 15.00 uur - 02.00 uur 02.00 uur - 05.00 uur
feestzaal 95 dB(A) 90 dB(A)
loungezaal/bar 85 dB(A) 85 dB(A)
loungezaal 2/restaurant 75 dB(A) 75 dB(A)
gevels woningen derden 50 dB(A) + 68 dB(C) 45 dB(A) + 63 dB(C)
50 m ten zuiden feestzaal 55 dB(A) + 73 dB(C) 50 dB(A) + 68 dB(C)
2.5 In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester in de in artikel 2.2.2, eerste lid, van de APV genoemde belangen dan wel overigens reden had moeten zien de vergunning te weigeren. Niet ontkend kan worden dat de vergunde festiviteiten een zekere belasting vormen voor de omgeving, echter deze is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onaanvaardbaar. De festiviteiten zijn beperkt tot de periode van 8 tot en met 15 juli 2006, waarbij twee onderbrekingen van een dag zijn ingelast. Voorts zijn aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbonden teneinde de belasting van de omgeving te beperken. Blijkens het uitvoerige draaiboek van vergunninghouder is bij de organisatie van de festiviteiten hiermee rekening gehouden.
2.6 Meer in het bijzonder met betrekking tot het nabijgelegen natuurgebied wordt overwogen dat dit gebied niet is aangewezen in het kader van de Flora- en Faunawet, zodat voor de onderhavige festiviteiten geen ontheffing op grond van deze wet vereist is. In de vergunning en ontheffing zijn echter wel een zestal voorschriften opgenomen ter bescherming van dit gebied. Zo is voorgeschreven dat bezoekers van het feest het achterliggende natuurgebied niet mogen betreden en dat dit gebied fysiek dient te worden afgescheiden van het feestterrein. Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat er reeds prikkeldraad aanwezig is en dat vastgeketende hekken in betonnen voeten zullen worden geplaatst. Voorts is voorgeschreven dat lasershow en vuurwerk zijn verboden. Daarnaast dienen de ramen van de feestruimten naar het achterliggende gebied toe te worden afgeschermd teneinde lichtschijnsel tegen te houden en zal de reeds op het terrein aanwezig verlichting dienen te worden uitgeschakeld. Gelet op deze voorschriften ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het oordeel dat de effecten van de festiviteiten voor het achterliggende natuurgebied onaanvaardbaar zijn.
2.7 Verzoeker vreest voor parkeeroverlast, in het bijzonder ten gevolge van de autorally. Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat aan de autorally ongeveer 40 auto's zullen deelnemen die bij de start en finish op het feestterrein zullen parkeren. Voorts is ten aanzien van het parkeren in het bestreden besluit het voorschrift opgenomen, dat er niet mag worden geparkeerd op de ventweg langs de Utrechtseweg en dat de wegsleepregeling hier van kracht is. De politie zal hier volgens de verklaring van de gemachtigde van verweerders op toezien. Vergunninghouder heeft ter zitting nog gewezen op het feit dat op het terrein zelf voldoende parkeerruimte aanwezig is.
In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het oordeel dat sprake is van een door het bevoegd bestuursorgaan opgewekt vertrouwen bij verzoeker dat in de vergunning zou worden voorgeschreven dat bezoekers van het feest verplicht zijn gebruik te maken van de ingezette bussen. Overwogen wordt dat in de vergunning is opgenomen dat bezoekers worden gestimuleerd de bussen te gebruiken voor vervoer naar en van de feestlocatie. Vergunninghouder heeft in dit verband toegelicht dat haar ervaring is dat bij dergelijke festiviteiten nagenoeg de meeste bezoekers gebruik maken van de bussen en taxi's.
Verzoeker heeft zijn stelling, dat in strijd met verweerders toezegging dat alles inpandig zou plaatsvinden, in de vergunning is opgenomen dat eerst vanaf 22.30 uur alles binnen het pand moet plaatsvinden, niet onderbouwd. Ook overigens is niet gebleken van strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.8 Ten aanzien van de ontheffing geluidshinder heeft verzoeker betoogd dat die is verleend voor de periode van 8 juli 2006 tot en met 15 juli 2006 en derhalve niet tot zondagochtend 16 juli 2006 tot 05.00 uur. De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet nu gelet op de wijze van opsomming van dagen en tijdstippen waarop de ontheffing betrekking heeft, duidelijk is dat de ontheffing eindigt in de nacht van zaterdag 15 juli 2006 op zondag 16 juli 2006 om 05.00 uur.
2.9 Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting hebben verweerders een uitgebreid geluidsonderzoek laten verrichten door de Milieudienst Zuid Oost Utrecht. Op 2 mei 2006 heeft tussen 01.00 uur en 05.00 uur een uitgebreid simulatieonderzoek plaatsgevonden, waarbij geluidsmetingen zijn verricht aan de gevels van woningen aan de Utrechtseweg even nummers 342 tot en met 350 alsmede de nummers 358 en 353. De woningen op de oneven nummers 319 tot en met 331, waaronder verzoekers woning, zijn ook onderzocht en gebleken is dat het geluidsniveau op deze woningen beduidend lager is dan bij eerstgenoemde groep woningen. De grote loodsen van het voormalig garagebedrijf die niet worden gebruikt voor de festiviteiten fungeren als een soort geluidsscherm voor deze tweede groep woningen. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de interne berichten van de Milieudienst van 17 en 22 mei 2006. Verzoeker heeft zijn stelling, dat de onderzoeksbevindingen van de Milieudienst gebrekkig zijn, niet onderbouwd. Ook overigens is niet gebleken dat aan dit geluidsonderzoek gebreken kleven op grond waarvan verweerder zich bij de besluitvorming niet op de onderzoeksgegevens zou hebben kunnen baseren.
Voorts wordt overwogen dat de in het bestreden besluit opgenomen maximale geluidsniveaus op gevels van woningen van derden gelden voor alle omliggende woningen, derhalve ook die van verzoeker. Verder is namens verweerder ter zitting toegelicht dat behalve maximale geluidsniveaus in dB(A) ook maximale geluidsniveaus in dB(C) zijn opgenomen ter beperking van de hinderlijke basgeluiden van de muziek.
Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat burgemeester en wethouders in redelijkheid de onderhavige ontheffing geluidshinder hebben kunnen verlenen met het voorschrijven van de geluidsniveaus, zoals weergegeven onder 2.4.
Ten aanzien van de door verzoeker gewenste ingrijpende verlaging van de maximaal toegestane geluidsniveaus wordt overwogen dat burgemeester en wethouders reeds lagere waarden hebben vergund dan aangevraagd. Een nog verdere verlaging heeft blijkens het advies van de Milieudienst van 22 mei 2006 tot gevolg dat een deel van de activiteiten waarvoor vergunning is gevraagd feitelijk niet kan plaatsvinden. Bovendien kunnen dan handhavingproblemen ontstaan als het publiek reageert op het sterk terugdraaien van het geluidsniveau.
In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders de gewraakte ontheffing in redelijkheid niet hebben kunnen verlenen.
2.10 De voorzieningenrechter overweegt voorts nog dat ter zitting is toegelicht dat in het kader van de handhaving van de maximale geluidsniveaus in de nachten waarop de ontheffing betrekking heeft, vier geluidsspecialisten geluidsmetingen zullen verrichten. Tevens is de politie betrokken bij de handhaving van die maximale waarden. Omwonenden beschikken over een telefoonnummer van de politie en een telefoonnummer van vergunninghouder om overlast te melden.
2.11 Met betrekking tot de door verzoeker geuite vrees dat het leegstaande bedrijfspand vaker zal worden gebruikt voor evenementen als het onderhavige, overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting namens verweerders is aangegeven dat met het lustrumfeest sprake is van een eenmalige, unieke situatie en dat de eigenaar van het pand hierop schriftelijk is gewezen.
2.12 Gelet op het vorenoverwogene hebben verweerders in redelijkheid de doorgang van dit evenement van groter belang kunnen achten dan het voorkomen van hinder voor omwonenden.
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening noch om verweerders in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. A.J. Jansen mr. drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden op: