ECLI:NL:RBUTR:2006:AX9084

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/458
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.D. Koteris
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en bouwvergunning voor gezondheidscentrum in Utrechtse Heuvelrug

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 16 juni 2006 uitspraak gedaan over een geschil tussen eiseres, een fysiotherapiepraktijk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het oprichten van een gezondheidscentrum op een perceel in [woonplaats]. De gemeente had eerder een bouwvergunning verleend, maar na bezwaren van belanghebbenden werd dit besluit herroepen en de vergunning geweigerd. Eiseres stelde dat het gezondheidscentrum voldeed aan de bestemming 'verzorgingscentrum' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelde dat de aanvraag om een bouwvergunning niet kon worden ingewilligd zonder een vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De rechtbank merkte op dat de gemeente had verzuimd de aanvraag als een verzoek om vrijstelling aan te merken, wat in strijd was met de Woningwet. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeente en oordeelde dat de gemeente een nieuw besluit moest nemen, waarbij de aanvraag om vrijstelling in acht moest worden genomen. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de behandeling van bouwvergunningen en de noodzaak om aanvragen correct te categoriseren, vooral wanneer vrijstellingen vereist zijn. De rechtbank stelde vast dat de door eiseres beoogde activiteiten niet onder de definitie van een verzorgingscentrum vielen, maar dat de gemeente de aanvraag niet correct had behandeld, wat leidde tot de vernietiging van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 2006/458
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2006
inzake
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep heeft betrekking op het besluit van verweerder van 15 december 2005, waarbij de bezwaren van onder meer [belanghebbenden] (verder: belanghebbenden) tegen het besluit van verweerder van 21 juni 2005 gegrond zijn verklaard, dat besluit is herroepen en de verleende bouwvergunning alsnog is geweigerd. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder besloten aan eiseres, onder toepassing van het bepaalde in het artikel 50, vierde lid, van de Woningwet, een vergunning te verlenen voor het oprichten van een gezondheidscentrum aan de [adres] te [woonplaats].
1.2 Bij brieven van 2 maart 2006 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat zij heeft besloten om het beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht versneld te behandelen.
1.3 Het beroep is behandeld ter zitting van 19 mei 2006, waar eiseres is verschenen bij gemachtigden mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, en [vennoot], werkzaam bij eiseres. Namens verweerder is verschenen mr. R.J. Lievaart, werkzaam bij Lievaart Juridisch Advies te Tricht. Tevens zijn belanghebbenden [belanghebbenden] in persoon ter zitting verschenen.
Overwegingen
2.1 Bij wet van 15 september 2005 tot gemeentelijke herindeling van een deel van de Utrechtse Heuvelrug (Stb. 2005, 458) zijn de gemeenten Amerongen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Leersum en Maarn per 1 januari 2006 opgeheven en is per diezelfde datum de gemeente Utrechtse Heuvelrug ingesteld. De gemeente Utrechtse Heuvelrug bestaat uit het grondgebied van genoemde opgeheven gemeenten. Op grond van het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling zijn alle rechten en verplichtingen van de voormelde opgeheven gemeenten per 1 januari 2006 overgegaan op de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Gelet hierop is thans het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug verweerder in het geschil ten aanzien van het bestreden besluit.
2.2 Eiseres is een vennootschap onder firma met, blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, als bedrijfsomschrijving sport medisch trainen. Blijkens de website van eiseres, te vinden op www.[naam].nl, waarnaar verweerder heeft verwezen, is eiseres een fysiotherapiepraktijk voor actieve en functionele training. Daarnaast heeft eiseres een zogenoemd Fysiek Bedrijfsplan, een Medisch Sport Centrum alsmede Sport Podologie.
Eiseres heeft drie vestigingen en wel in [vestingsplaatsen]. De vestiging in [woonplaats] bevindt zich in een sporthal aan de [adres]. Vanwege een toename van het aantal patiënten in de praktijk in [woonplaats] is eiseres op zoek gegaan naar een grotere praktijkruimte in [woonplaats].
Op 14 december 2004 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om een bouwvergunning ingediend, welke strekt tot het oprichten van een gezondheidscentrum met een oppervlakte van 335 m² op het perceel [adres], kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] (verder: het perceel). Eiseres beoogt aldaar haar praktijk in [woonplaats], die voorziet in dagbehandelingen, voort te zetten en uit te breiden
Op het perceel bevindt zich reeds de nodige bebouwing die in eigendom is van en in gebruik is bij de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogsslachtoffers (BNMO). Naar eiseres heeft gesteld zijn zes van de circa 25 invalide (permanente) bewoners reeds voor revalidatie en functionele training onder behandeling van de aan de praktijk van eiseres verbonden behandelaars, waarbij het streven is gericht op een nog intensievere samenwerking met de BNMO.
2.3 Bij besluit van 21 juni 2005 heeft verweerder eiseres de gevraagde bouwvergunning verleend. Verweerder heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, 3e herziening" en dat de in artikel 50, eerste lid, van de Woningwet geldende aanhoudingsplicht met toepassing van het vierde lid van artikel 50 van de Woningwet wordt doorbroken, nu het bouwplan eveneens voldoet aan de voorschriften van het in voorbereiding zijnde voorontwerp bestemmingsplan "Landelijk Gebied".
Belanghebbenden hebben tegen dat besluit van verweerder bezwaar gemaakt, waarbij onder meer is aangevoerd dat het door eiseres gewenste gezondheidscentrum niet past binnen de bestemming van het vigerende bestemmingsplan. Naar de mening van belanghebbenden is de door eiseres uitgeoefende praktijk niet aan te merken als een verzorgingscentrum als bedoeld in de planvoorschriften.
Bedoelde bezwaren zijn op 26 september 2005 behandeld op de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften, welke commissie verweerder medio november 2005 van advies heeft gediend.
Vervolgens heeft verweerder bij het thans bestreden besluit de bezwaren van belanghebbenden gegrond verklaard, het besluit van 21 juni 2005 herroepen en de door eiseres gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd.
In beroep heeft eiseres - samengevat - aangevoerd dat het door haar beoogde gezondheidscentrum wel degelijk past binnen het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Eiseres heeft gewezen op het feit dat op de betreffende gronden de bestemming "verzorgingscentrum" ligt en dat er op grond van de gebruiksbepaling een verzorgings- en/of revalidatiecentrum mag worden gevestigd. Nu deze begrippen niet nader worden gedefinieerd, dient naar de mening van eiseres te worden gekeken naar de letterlijke betekenis van deze begrippen, zoals die zijn weergegeven in het woordenboek. Aangezien het gezondheidscentrum naar de mening van eiseres valt binnen de definitie van verzorgings- en revalidatiecentrum, zoals die is gegeven in het woordenboek "De Dikke Van Dale", is eiseres van mening dat het beoogde centrum past binnen de betreffende gebruiksbepaling.
Ook overigens is eiseres van mening dat het door haar beoogde gezondheidscentrum past binnen het vigerende bestemmingsplan. Eiseres heeft daarbij aangevoerd dat de bestemming kennelijk primair is opgenomen om huisvesting en revalidatie van oorlogsinvaliden onder het beheer van BNMO mogelijk te maken. Nu de tendens in de gezondheidszorg is om patiënten zo veel mogelijk thuis te laten herstellen en revalideren, acht eiseres het een voor de hand liggende ontwikkeling dat oorlogsinvaliden niet in bijzondere verzorgings- en revalidatiecentra worden behandeld, doch in gewone, reguliere medische centra.
Voorts is eiseres van mening dat verweerder ten onrechte verzuimd heeft de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te starten althans dat men daartoe eerst bereid is indien de onderhavige procedure wordt ingetrokken. Eiseres acht dit in strijd met het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet.
Ten slotte heeft eiseres nog gewezen op het revalidatiecentrum Aardenburg, welk centrum in hetzelfde bestemmingsplan is gelegen. Eiseres ziet dan ook niet in waarom het door haar beoogde gezondheidscentrum niet zou passen binnen het bestemmingsplan.
2.4 In artikel 44 van de Woningwet is, voor zover hier van belang, bepaald dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, onder b, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet is het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Landelijk gebied, derde herziening" en rust op het perceel de bestemming "verzorgingscentrum". Dit is tussen partijen niet in geschil.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften mogen, voor zover hier van belang, de gronden op de kaart bestemd tot verzorgingscentrum worden gebruikt als verzorgings- en/of revalidatiecentrum, met de daarbij behorende bossen en tuinen, zulks met inachtneming van wat in het navolgende lid van dit artikel is bepaald.
Ingevolge het tweede lid van artikel 20 mogen op of in de in lid 1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde gebruiksvorm, met dien verstande dat:
a. indien nog niet aanwezig, één dienstwoning per aaneengesloten gebied mag worden gebouwd;
b. de goothoogte van de dienstwoning niet meer dan 6.50 m en van de overige gebouwen niet meer dan 10 m mag zijn;
c. (..)
d. het bebouwingspercentage niet meer dan 9% mag zijn.
Blijkens de stukken is voor het gebied waarbinnen het perceel is gelegen op 7 december 2004 alsmede op 13 december 2005 een voorbereidingsbesluit van kracht geworden. Inmiddels is het ontwerpbestemmingsplan "Landelijk Gebied 2002" in procedure genomen. In dat ontwerpbestemmingsplan zijn de gronden waarop het in geschil zijnde bouwplan is geprojecteerd bestemd tot "Bijzondere doeleinden".
Ingevolge het eerste lid van artikel 14 van het ontwerpbestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor medische, medisch sociale en educatieve instellingen en daarmee gelijk te stellen inrichtingen, met de daarbij behorende bebouwing, groenvoorzieningen, verhardingen en parkeergelegenheid alsmede één dienstwoning per instelling.
2.5 In de eerste plaats is in geschil of verweerder, in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften, zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan omdat het door eiseres beoogde gezondheidscentrum niet past binnen de bestemming "verzorgingscentrum" van het vigerende bestemmingsplan.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat bij de interpretatie van een bestemmingsplanvoorschrift primair de bedoeling van de planwetgever maatgevend is. Die bedoeling kan blijken uit de bestemmingsplanvoorschriften zelf, met inbegrip van de begripsbepalingen, maar ook de plantoelichting is in dat verband van belang. Bieden voorschriften noch toelichting voldoende uitsluitsel omtrent die bedoeling dan moet bij de uitleg worden aangesloten bij het normale spraakgebruik. De rechtbank verwijst hiervoor onder meer naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 2005, www.rechtspraak.nl: LJN: AU2166.
2.7 De rechtbank merkt op dat ingevolge artikel 20 van het bestemmingsplan als gebruiksvorm een verzorgings- en/of revalidatiecentrum is toegestaan. Vaststaat dat beide begrippen niet zijn omschreven in de planvoorschriften.
Bij gebreke van een omschrijving in het bestemmingsplan van deze begrippen moet de vraag of het door eiseres beoogde gezondheidscentrum past binnen deze bestemming derhalve worden beantwoord aan de hand van hetgeen in het dagelijks spraakgebruik daaronder wordt verstaan.
Teneinde die vraag te beantwoorden heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, waarin revalidatie is omschreven als het geheel van medische en sociale maatregelen, die tot doel hebben de validiteit van patiënten zo ver mogelijk te herstellen respectievelijk de invaliditeit te verminderen en mindervalide krachten weer tot voor hen geschikt werk terug te brengen.
Verzorgingscentrum wordt in dit woordenboek omschreven als een gebouw waar men zorg draagt voor alles wat de erin wonende hulpbehoevenden nodig hebben.
Gezien deze omschrijving kan het door eiseres beoogde gezondheidscentrum naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een gebruiksvorm als bedoeld in artikel 20 van de planvoorschriften. Evident is dat het door eiseres beoogde gezondheidscentrum niet kan worden aangemerkt als een verzorgingscentrum als bedoeld in artikel 20 van de planvoorschriften, alleen al niet vanwege het feit dat bij het door eiseres beoogde centrum geen sprake is van inwonende hulpbehoevenden.
Ook kan het centrum van eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een revalidatiecentrum als bedoeld in artikel 20 van de planvoorschriften.
Gezien het feit dat eiseres een fysiotherapiepraktijk voor actieve en functionele training heeft en zich daarnaast bezighoudt met een zogenoemd Fysiek Bedrijfsplan, een Medisch Sport Centrum en Sport Podologie, kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk worden gezegd dat een dergelijk gebruik gelijk kan worden gesteld met het gebruik van een revalidatiecentrum. In laatstgenoemd centrum worden immers medische en sociale maatregelen getroffen die tot doel hebben de validiteit van patiënten zo ver mogelijk te herstellen respectievelijk de invaliditeit te verminderen en mindervalide krachten weer tot voor hen geschikt werk terug te brengen. Nu door eiseres in het kader van de door haar ontwikkelde activiteiten geen medische en sociale maatregelen als hiervoor bedoeld worden genomen, kan van een dergelijk gebruik in het geval van eiseres niet worden gesproken.
Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het door eiseres beoogde gezondheidscentrum niet past in het vigerende bestemmingsplan.
De rechtbank is desondanks van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en overweegt daartoe het volgende.
Gezien het hiervoor overwogene moet worden geoordeeld dat de aanvraag van eiseres om een bouwvergunning slechts kan worden ingewilligd na het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Gelet op het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet wordt een dergelijke aanvraag om een bouwvergunning geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Verweerder heeft echter verzuimd de betreffende aanvraag mede als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan te merken. Verweerder heeft weliswaar, zo blijkt uit het bestreden besluit, aangegeven bereid te zijn een dergelijke procedure op te starten, doch eerst op het moment dat het besluit van 21 juni 2005 onherroepelijk is.
Verweerder miskent met deze overweging evenwel de betekenis van het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet, nu dit artikellid dwingend voorschrijft dat een aanvraag om een bouwvergunning geacht wordt een verzoek om vrijstelling in te houden ingeval een dergelijke aanvraag slechts kan worden ingewilligd na het verlenen van een vrijstelling. De rechtbank vindt voor dit standpunt onder meer steun in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 februari 2006, www.rechtspraak.nl: LJN: AV1780.
De rechtbank merkt daarbij op dat het haar overigens niet duidelijk is waarom verweerder eerst bereid is een dergelijke procedure op te starten nadat het besluit van 21 juni 2005 onherroepelijk is geworden, met name niet nu verweerder dat besluit bij het thans bestreden besluit heeft herroepen.
Ook verweerders, in het bestreden besluit neergelegde, standpunt dat toepassing van de vrijstellingsprocedure in het kader van de heroverweging niet doenlijk is aangezien het besluit op bezwaar dan te lang op zich laat wachten, kan de rechtbank niet volgen, met name niet nu de door de thans gevolgde handelwijze de procedure bepaald niet wordt bespoedigd.
Nu verweerder, ondanks de uitdrukkelijke bepaling van artikel 46, derde lid, van de Woningwet, derhalve heeft nagelaten de aanvraag om een bouwvergunning mede aan te merken als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel alsmede wegens strijd met artikel 46, derde lid, van de Woningwet vernietigd moet worden.
2.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ? 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het besluit van 15 december 2005,
3.3 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak,
3.4 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van ? 276,- aan haar vergoedt;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in dit geding ten bedrage van ? 644,-;
3.6 wijst de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan als de rechtspersoon die de onder 3.4 en 3.5 genoemde bedragen dient te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2006.
De griffier: De rechter:
J.D. Koteris mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.