RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604011-06
Datum uitspraak: 21 april 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Uitleg van de onder 1 primaire, subsidiaire en meer subsidiaire tenlastelegging
Aan verdachte is - zakelijk weergegeven - onder 1 primair tenlastegelegd, dat hij al dan niet met voorbedachten raad heeft geprobeerd opzettelijk Y. van het leven te beroven door met dat opzet één of meer kogels af te vuren op en/of naar en/of in de richting van een lantaarnpaal, waarachter de woning van Y. zich bevond en/of waarin die Y lag te slapen.
Onder 1 subsidiair respectievelijk meer subsidiair is - zakelijk weergegeven - aan verdachte tenlastegelegd het met voorbedachten raad en opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, respectievelijk de poging daartoe.
Taalkundig gezien lijkt het woord "opzet" of "opzettelijk" in deze tenlasteleggingen zich telkens te beperken tot - kort gezegd - gericht schieten op de lantaarnpaal.
De rechtbank zal echter deze tenlasteleggingen overeenkomstig de kennelijke bedoeling van de steller daarvan aldus verstaan, dat het daarin voorkomende woord "opzet" of "opzettelijk" óók betrekking heeft op de - zakelijk weergegeven - zich in haar woning bevindende, slapende Y. Zoals verdachte en zijn raadsman ook hebben begrepen.
Heeft verdachte opzettelijk gehandeld?
Verdachte heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het nooit zijn bedoeling is geweest het slachtoffer Y te doden dan wel enig letsel toe te brengen.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir naar voren gebracht dat niet bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens en met voorbedachten raad heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. Naar zijn oordeel is wel bewezen, dat sprake is van het zogenaamde voorwaardelijk opzet op haar dood.
Namens verdachte is gemotiveerd betoogd dat niet bewezen kan worden, dat verdachte met voorwaardelijk opzet op de dood dan wel op zware mishandeling of poging daartoe heeft gehandeld.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet met voorbedachten raad en willens en wetens heeft geprobeerd het slachtoffer Y van het leven te beroven, haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of heeft gepoogd haar zwaar te verwonden.
Wanneer is sprake van voorwaardelijk opzet?
De vraag die dus beantwoord moet worden is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voor de beantwoording van die vraag is van belang hetgeen de Hoge Raad overwoog in de arresten van 24 februari 2004, NJ 2004 - 375 en 25 maart 2003, NJ 2003 - 552.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in casu moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De Hoge Raad onderscheidt dus scherp (zie ook HR 28 september 2004, NJ 2004-660) tussen wetenschap van de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden en het ten tijde van de gedraging bewust aanvaarden van die kans.
Terwijl de aanmerkelijke kans niet afhankelijk mag worden gesteld van de aard van het gevolg.
Uit het enkele feit, dat mevrouw Y gewond is geraakt, mag dus niet worden afgeleid, dat er een aanmerkelijke kans was dat dit ook zou gebeuren toen verdachte handelde zoals hij deed.
Is sprake van voorwaardelijk opzet?
Voor het antwoord op de vraag of verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan wetenschap had van de aanmerkelijke kans, dat mevrouw Y geraakt zou kunnen worden en zo ja, of verdachte die kans bewust heeft aanvaard, moet worden uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken:
Verdachte heeft in de vroege ochtend van 1 januari 2006 omstreeks 06.25 uur vanaf een balkon op de eerste verdieping van een woning aan de Almerestraat te Bunschoten op een lantaarn links van hem gericht. Hij vond het onverstandig om daarop te schieten, omdat zich een woning achter die lantaarn bevond. Ter zitting heeft hij desgevraagd verklaard, dat dat was omdat de lichtunit van die lantaarn van plastic was ("een plastic bol") en deze lantaarn te dichtbij stond. "Een kogel kan daar dwars doorheen", aldus verdachte.
Om die reden heeft hij gekozen voor een verder weg gelegen brandende lantaarn. Zoals verdachte wist lag achter deze lantaarn een blok woningen, waaronder de woning van het slachtoffer.
Deze woning was ongeveer 100 meter verwijderd van de plaats waar verdachte zich bevond.
Voordat hij schoot heeft verdachte de loop van het geweer op de balustrade van het balkon gelegd, zat hij zelf op een knie en heeft hij ongeveer één minuut gewacht en gericht alvorens zonder trillen te schieten. Hij had de lantaarn goed in beeld en richtte op de lichtbak, omdat hij in het donker een doel nodig had dat was verlicht. Na het schot doofde het licht.
Desgevraagd heeft hij verklaard dat hij dacht, dat de lichtunit van deze lantaarn aan de bovenzijde van ijzer was en dat hij ervan was uitgegaan dat de kogel in de lichtunit zou achterblijven. Hij heeft ook verklaard niet te weten of een kogel kon fragmenteren.
Hij heeft voorts verklaard een goed schutter te zijn en regelmatig op een 100-meterbaan te hebben geschoten bij een schietvereniging. Op die schietbaan werden kogels opgevangen in een zandberg.
Ten tijde van zijn handelen was verdachte onder invloed van alcoholhoudende drank en had hij uren tevoren cocaïne gesnoven.
In de kunststofkap van de lichtunit van de lantaarn zat ongeveer in het midden een gat. De TL-buis in de unit was kapot. De lichtunit was aan de rechterachterzijde vernield. In de reflector van de lichtunit zat een beschadiging die qua vorm overeenkwam met een projectiel. De beschadiging van de reflector lag in één lijn met het gat in de kunststofkap en de beschadiging van de lichtunit.
Aan de onderzijde van de lichtunit, in de kunststofkap, was dus een projectiel naar binnengedrongen, door de TL-buis heengegaan en aan de rechterzijde weer uit de lichtunit naar buiten gegaan.
In het grote raam van de slaapkamer van de woning van het slachtoffer zaten twee sterren en een rond gat. In het draairaam zaten twee gaten. De jaloezie achter het draairaam was ter hoogte van de laagste doorschotopening geperforeerd. Onder het draairaam op de grond lagen kleine fragmenten munitie. In de lekgoot van het grote raam lag eveneens een fragment munitie. Net als op het dressoir in die slaapkamer.
Op het laken op het bed lag ook een fragment munitie.
Op de tegels in de voortuin, onder het raam, lag een fragment van een mantel.
Het slachtoffer Y lag in die slaapkamer te slapen, werd wakker tussen 06.00 uur en 06.30 uur van een klap en voelde hevige pijn in haar rechterbovenarm. De slagader in haar rechterarm is kapotgegaan .
1. Uit het feiten en omstandigheden, dat:
verdachte omstreeks 06.25 uur heeft geschoten op een lantaarnpaal waarachter zich de woning van mevrouw Y bevond en waarin zij lag te slapen,
mevrouw Y tussen 06. 00 uur en 06.30 uur wakker werd van een klap en hevige pijn voelde in haar rechterarm en
resten munitie in de tuin voor de woning en in de slaapkamer zijn aangetroffen,
leidt de rechtbank af, dat de kogel die door verdachte was afgeschoten na de lichtunit van de lantaarn te hebben geraakt is gefragmenteerd en dat een of meer fragmenten de rechterarm van het slachtoffer hebben geraakt.
2. Uit de verklaring van de verdachte is weliswaar af te leiden, dat hij zich bewust was van het feit, dat er risico's waren verbonden aan het schieten in een woonwijk, maar niet, dat hij wist, dat een kogel bij of na het verlaten van de lantaarnpaal kon fragmenteren en dat een of meer fragmenten iemand zouden kunnen raken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het geen feit van algemene bekendheid, dat een
kogel die (de lichtunit van) een lantaarnpaal heeft geraakt bij of na het verlaten van die
paal fragmenteert.
Niet bewezen kan dus worden dat verdachte's gedraging de aanmerkelijke kans op het
doden of verwonden van mevrouw Y in het leven heeft geroepen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank, dat als wel van algemene bekendheid zou zijn,
dat een kogel die (de lichtunit van) een lantaarn heeft geraakt fragmenteert en dat fragmenten dus door een raam van een achter die lantaarn gelegen woning kunnen vliegen en een zich in die woning bevindend persoon kunnen raken, niet bewezen kan worden, dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Volgens zijn verklaring is hij er immers van uitgegaan, dat de kogel in de lichtunit zou achterblijven.
Het bovenstaande leidt dus tot de slotsom, dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat mevrouw Y gedood had kunnen worden of zwaar gewond had kunnen raken.
Dit betekent dat verdachte van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat zonder enige twijfel sprake is van grove schuld. Schieten in een woonwijk op een lantaarnpaal brengt nu eenmaal gevaar met zich mee.
Verdachte heeft zich er immers niet van vergewist of de lichtunit van de lantaarnpaal aan de bovenzijde inderdaad van ijzer was noch zich bezig gehouden met de vraag of een kogel kon fragmenteren. Bovendien kunnen zich bij het schieten in een woonwijk ook andere onvoorziene omstandigheden voordoen die voor zijn rekening komen.
Nu verdachte voorts heeft bekend ongeveer 1,80 gram cocaïne voorhanden te hebben gehad, kan ook dit tenlastegelegde feit bewezen worden verklaard.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 meest subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 meest subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meest subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 meest subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde:
Aan zijn schuld te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het eerste bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de vroege ochtend van nieuwjaarsdag 2006 niet alleen misdragen, maar hij is ook zeer onachtzaam en gevaarlijk bezig geweest door te schieten in zijn woonwijk.
Als gevolg daarvan heeft mevrouw Y een slagaderlijke bloeding opgelopen.
De rechtbank acht verdachte schuldig aan dit letsel en rekent hem dit zeer zwaar aan.
De rechtbank kan slechts onderstrepen hetgeen mevrouw Y zo treffend heeft beschreven: "Ik werd letterlijk uit mijn eigen bed geschoten. Het eigen bed, waar men zich toch het veiligst mag weten". Dit roept slechts gevoelens van afschuw en grote verontwaardiging op.
De gevolgen van het opgelopen letsel zijn voor het slachtoffer zeer ernstig geweest en zij ondervindt daar nog steeds de gevolgen van, niet alleen lichamelijk maar ook psychisch.
Zoals uit haar slachtofferverklaring blijkt heeft zij een operatie moeten ondergaan en heeft zij een week in het ziekenhuis gelegen. Ook na die tijd is zij beperkt geweest, en nog steeds, in het gebruik van de betreffende arm. Daar komt bij dat mevrouw Y zich, nadat zij zich de eerste weken geheel heeft gericht op haar lichamelijke herstel, is gaan realiseren wat er is gebeurd. Zo heeft zij last van nachtmerries, voelt zij zich huilerig en machteloos.
Het is op dit moment niet zeker of zij geheel zal herstellen en zij stelt als gevolg van het letsel haar baan te hebben verloren.
Voor wat het onder 2 bewezenverklaarde feit betreft overweegt de rechtbank, dat de aangetroffen hoeveelheid op zich bestemd kan zijn voor verkoop. Nu verdachte bovendien voordat hij ging schieten cocaïne heeft gebruikt zal de rechtbank in dit geval hiervoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van :
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 januari 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest, doch enkel voor een tweetal verkeerszaken een transactie heeft gehad.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van het Centrum Maliebaan, Centrum voor verslavingszorg te Utrecht d.d. 3 april 2006, opgemaakt door mevrouw A. Schreurs, reclasseringswerkster;
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot - kort gezegd -:
- een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede de bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Y tot een totaalbedrag van € 5397,87 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de maximale gevangenisstraf die op het eerste bewezenverklaarde feit was gesteld op 1 januari 2006 onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en het laakbare van verdachte's handelen.
Voor het tweede bewezenverklaarde feit kan een veel hogere straf worden opgelegd. Formeel juridisch kan de rechtbank daarom ook een veel hogere gevangenisstraf dan 6 maanden opleggen.
Nu evenwel het zwaartepunt van deze strafzaak is gelegen in het onder 1 tenlastegelegde feit ziet de rechtbank zich noodgedwongen beperkt tot het opleggen van na te melden gevangenisstraf.
De vordering van de benadeelde partij Y
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.917,87 wegens materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde feiten.
De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben ter terechtzitting aangevoerd dat het bedrag van ? 20,00 wegens voetverzorging niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat dit geen rechtstreekse schade is.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat het voorstelbaar is dat de benadeelde partij als gevolg van het aan haar toegebrachte letsel, te weten een kapotte, gescheurde slagader in haar bovenarm, (tijdelijk) niet in staat is geweest haar voeten zelf te verzorgen en zij daartoe een pedicure heeft moeten raadplegen.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 2.500,00 en de materiële schade wordt begroot op € 2.917,87, derhalve in totaal € 5.417,87.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Onttrekking aan het verkeer:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 21 stuks munitie, WIN 308,
- één enkelloopsgeweer, merk BRNO,kaliber 7,62x51 mm,
- 20 stuks munitie, merk Norma, kaliber 7.62,
- 114 stuks munitie, merk Barnaul, kaliber 30-06,
- 140 stuks munitie, kaliber 308 WIN,
- 2 geweergrendels en
- 1 zakje met cocaïne,
zullen worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen, bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen en deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- één enkelloopsgeweer, merk Mauser, kaliber 030-06 SPRF,
zal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien
met behulp van dit voorwerp het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een verrekijker, merk Bushnel 98,
zal worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van dit voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde is begaan.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een blauw AH-pasje en
- een blauwe rugzak,
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meest subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 meest subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 meest subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZEVEN (7) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Y, wonende te Bunschoten, toe tot een bedrag van € 5.417,87 (zegge vierenvijftighonderdzeventien euro en zevenentachtig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 5.417,87 (zegge vierenvijftighonderdzeventien euro en zevenentachtig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 108 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Verklaart verbeurd: een verrekijker, merk Bushnel 98.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 21 stuks munitie, WIN 308,
- één enkelloopsgeweer, merk BRNO,kaliber 7,62x51 mm,
- 20 stuks munitie, merk Norma, kaliber 7.62,
- 114 stuks munitie, merk Barnaul, kaliber 30-06,
- 140 stuks munitie, kaliber 308 WIN,
- 2 geweergrendels,
- 1 zakje met cocaïne en
- één enkelloopsgeweer, merk Mauser, kaliber 030-06 SPRF
Gelast de teruggave van een blauw AH-pasje en een blauwe rugzak aan verdachte.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs E.F. Bueno, J.F. Dekking en J.M. Eelkema, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2006.