RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/602101-05
Datum uitspraak: 06 april 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2. is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet is vast te stellen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij een ander schade had toegebracht. Nu dit bestanddeel niet bewezen kan worden geacht, dient verdachte van onderhavig feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht en het feit mede is veroorzaakt doordat verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op de Lekdijk te Amerongen, een bochtige dijk, een aantal auto's ingehaald. Vervolgens wilde verdachte vlak voor een bocht naar links twee motorrijders inhalen. Tijdens die inhaalmanoeuvre heeft verdachte de door mevrouw [slachtoffer] bestuurde motorfiets aangereden, nadat haar vriend tijdig naar rechts had gestuurd en aldus een aanrijding met verdachte kon voorkomen. Daarbij heeft verdachte gereden met een aanzienlijk hoge snelheid en zette hij zijn manoeuvre door, ook toen hij met de linkerzijde van zijn auto in de linkerberm terecht kwam. Verdachte bevond zich op het moment van inhalen vlak voor een bocht naar links en zag, volgens zijn eigen verklaring, dat uit de tegenovergestelde richting een auto naderde. Gezien de omstandigheid dat verdachte deze weg dagelijks rijdt en derhalve goed met de situatie ter plaatse bekend is, en het volgens zijn verklaring ter zitting niet eenvoudig is om op die weg in te halen, had van verdachte in deze verkeerssituatie een grote mate van voorzichtigheid mogen worden verwacht. Meer in het bijzonder had verdachte erop bedacht dienen te zijn dat mevrouw [slachtoffer], die op de rechterweghelft tegen de as van de weg reed, niet ook onmiddellijk naar rechts zou sturen om verdachte vrije doorgang te verlenen. Verdachte heeft nagelaten zijn rijgedrag en met name zijn snelheid zodanig aan te passen dat hij zijn auto, ter vermijding van deze aanrijding, tot stilstand had kunnen brengen. Het is aan dit roekeloze rijgedrag van verdachte te wijten dat dit verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Hierdoor heeft het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waardoor zij bij haar werkzaamheden en ook de dagelijkse routinematige bezigheden beperkingen ondervindt en nog lange tijd zal blijven ondervinden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 09 november 2005, waaruit blijkt dat de verdachte geen eerdere veroordelingen heeft.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, een taakstraf, alsmede een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden, passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
Naast de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank ook acht geslagen op verdachtes houding ter terechtzitting. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij zich terdege bewust is van de ernst van zijn handelwijze en de consequenties die zijn gedragingen hebben voor het slachtoffer. Daarnaast spreekt de rechtbank vrij van het onder 2. tenlastegelegde.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 1 maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte tevens tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot ONTZEGGING VAN DE BEVOEGDHEID MOTORRIJTUIGEN TE BESTUREN voor de duur van 18 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
Dit vonnis is gewezen door mrs A. Wassing, N.V.M. Gehlen en H. Manuel, bijgestaan door B.E.M. Bruckner als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 06 april 2006.