ECLI:NL:RBUTR:2006:AV9117

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/1392 t/m 1395 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. M.E. Companjen
  • mr. drs. R. in ’t Veld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontheffing voor het doden van knobbelzwanen door Gedeputeerde Staten van Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 5 april 2006 uitspraak gedaan over de voorlopige voorziening met betrekking tot de ontheffing die door Gedeputeerde Staten van Utrecht was verleend voor het doden van de beschermde diersoort knobbelzwaan (Cygnus olor). De verzoekster, Stichting De Faunabescherming, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 14 maart 2006, waarbij ontheffingen zijn verleend aan verschillende Wildbeheereenheden voor het doden van knobbelzwanen in de periode van 15 maart tot 1 mei 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffingen in strijd zijn met de Flora- en faunawet (Ffw), omdat niet is aangetoond dat aan de voorwaarden voor het verlenen van ontheffingen is voldaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de noodzaak voor een planmatige aanpak aanwezig is. De rechtbank heeft de besluiten van 14 maart 2006 geschorst en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. Tevens is het griffierecht aan verzoekster vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 06/1392 VV, 06/1393 VV, 06/1394 VV en 06/1395 VV.
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 april 2006
inzake
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen,
verzoekster,
tegen
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 De verzoeken hebben betrekking op een viertal besluiten van 14 maart 2006, waarbij verweerder aan respectievelijk Wildbeheereenheid Gooi- en Vechtstreek, Wildbeheereenheid Amstelland, Wildbeheereenheid Vecht- en Veenstreek en Wildbeheereenheid De Eem, voor de periode van 15 maart 2006 tot 1 mei 2006 - van zonsopgang tot zonsondergang - ontheffing heeft verleend voor het opsporen en met een hagelgeweer en kogelgeweer vanaf kaliber 5,6 x 43 doden van de beschermde diersoort knobbelzwaan (Cygnus olor).
1.2 De verzoeken zijn op 3 april 2006 ter zitting behandeld, waar verzoekster is verschenen bij [verzoeker], en
[verzoeker]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.L.I. Roskamp en
R. Schuitemaker, werkzaam bij verweerder. Namens de ontheffinghouders zijn mr. O.W. Wagenaar, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, en [verzoeker] werkzaam als adjunct-secretaris bij de Faunabeheereenheid, ter zitting verschenen.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Verweerder heeft bij besluit van 30 november 2004 aan de Faunabeheereenheid Utrecht ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 9 van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) voor het opsporen en doden van de beschermde diersoort knobbelzwaan (Cygnus olor) met behulp van de middelen kogel- en hagelgeweer. Deze ontheffing ziet op de periode van 1 december 2004 tot 1 mei 2006 en ziet onder meer op de werkgebieden van de Wildbeheereenheden Gooi- en Vechtstreek, Vecht- en Veenstreek en De Eem. De hiertegen ingediende bezwaren zijn bij besluit van 14 juni 2005 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2005 heeft deze rechtbank (onder meer) het daartegen gerichte beroep van verzoekster gegrond verklaard, het besluit van 14 juni 2005 vernietigd en het primaire besluit van 30 november 2004 geschorst tot zes weken na de verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat tegen deze uitspraak hoger beroep is aangetekend, maar dat niet is verzocht om een voorlopige voorziening. Voorts staat vast dat verweerder nog geen nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen.
2.4 Op 20 december 2005, respectievelijk 7 november 2005, 27 februari 2006 en 17 november 2005 hebben de Wildbeheereenheden Gooi- en Vechtstreek, Amstelland, Vecht- en Veenstreek en De Eem een aanvraag ingediend om ontheffing op grond van artikel 68 van de Ffw voor het doden van knobbelzwanen ter voorkoming van belangrijke schade aan graslanden, gelegen in de werkgebieden van deze Wildbeheereenheden, die allen zijn gelegen in het beheersgebied van de Faunabeheereenheid Utrecht. In deze aanvragen is onder meer aangegeven dat als preventieve maatregelen worden gebruikt: schriklint/vlaggen, afrastering, verjagen door een hond en door het maken van geluiden. Wat betreft de schade is aangegeven dat deze bestaat uit het vervuilen en vertrappen van het gras, alsmede dat er door de vraat schade zal ontstaan aan het voer voor vee. Verweerder heeft vervolgens voornoemde ontheffingen verleend, aangezien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voorts heeft verweerder aan deze ontheffingen een groot aantal voorschriften verbonden, die onder meer zien op de bescherming van andere soorten dieren.
2.5 Verzoekster heeft in deze gedingen aangevoerd dat verweerder met deze ontheffingen de eerdere uitspraak van deze rechtbank negeert. Voorts zijn de ontheffingen in strijd met de voorwaarden, zoals die in de Ffw zijn gesteld. Onder verwijzing naar de (schade-)gegevens van het Faunafonds heeft verzoekster er op gewezen dat niet is aangetoond dat de knobbelzwanen belangrijke schade aan het grasland aanrichten of dreigen aan te richten. Verder hebben de Wildbeheereenheden niet aangetoond dat er in het verleden sprake is geweest van belangrijke schade en zijn de schadecijfers niet afgezet tegen de andere gegevens, zoals de opbrengst van het gewas, aldus verzoekster. Ten slotte heeft verzoekster gesteld dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat het doden van de dieren tot een bevredigend resultaat zal leiden, waarbij nog komt dat het gebruik van een hagelgeweer onevenredig veel leed aanricht.
2.6 Artikel 9 van de Ffw luidt als volgt: “Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.”
Artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw bepaalt dat wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, gedeputeerde staten, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18 en 72, vijfde lid, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat in afwijking van het tweede lid de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, ook aan anderen dan een faunabeheereenheid kan worden verleend indien:
a. de noodzaak ontbreekt voor een faunabeheerplan gelet op de soort dan wel de aard of omvang van te verrichten handelingen;
b. de noodzaak ontbreekt dat de te verrichten handelingen worden verricht door tussenkomst van een faunabeheereenheid;
c. het gebied waar de handelingen worden verricht niet is gelegen in een gebied waarover zich de zorg van een faunabeheereenheid uitstrekt.
2.7 Geoordeeld wordt dat verweerder met de verlening van de gewraakte ontheffingen in strijd met het bepaalde in artikel 68 Ffw heeft gehandeld. De voorzieningenrechter wijst er hiertoe op dat ingevolge artikel 68 van de Ffw slechts onder voorwaarden een ontheffing aan anderen dan de faunabeheereenheid kan worden verleend. Niet is gebleken dat aan deze voorwaarden, opgenomen in artikel 68, vierde lid, van de Ffw, is voldaan. Onder verwijzing naar de Memorie van Antwoord bij dit artikel is hierbij voorts van belang dat er wel een noodzaak bestaat tot een planmatige aanpak. Geoordeeld wordt dat dit genoegzaam is gebleken uit de thans geschorste ontheffing van 30 november 2004, als ook uit voornoemde (nieuwe) aanvragen om een ontheffing. Hetgeen door en namens de Wildbeheereenheden is aangevoerd inzake de - dreiging van - schade kan niet tot een ander oordeel leiden, te meer nu uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geenszins duidelijk is geworden of er sprake is van belangrijke schade aan gewassen en verweerder verder niet eenduidig heeft kunnen aangeven welk schadecriterium thans van toepassing is (€ 113,45 per ha. of € 250,- per ‘geval’).
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich niet aan de werking van meergenoemde uitspraak van deze rechtbank van 29 november 2005 heeft kunnen onttrekken door nu aan de Wildbeheereenheden, die organisatorisch onder de Faunabeheereenheid Utrecht vallen, afzonderlijk ontheffingen te verlenen. Het had op de weg van verweerder gelegen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen ten aanzien van de knobbelzwanen of een voorziening te vragen bij de hoger beroepsrechter voor de gebieden waar ook de eerdere verleende (thans geschorste) ontheffing op zag.
2.8 Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de bestreden besluiten van 14 maart 2006 (met de nummers: 2006REG000650i, 2006REG000634i, 2006REG000667i en 2006REG000760i) geschorst dienen te worden. Tevens is er aanleiding om verweerder in de proceskosten van verzoekster te veroordelen. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 31,50 aan reiskosten. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst de verzoeken toe;
3.2 schorst de besluiten van verweerder van 14 maart 2006;
3.3 bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage € 1.124,- (vier keer € 281,-) aan haar wordt vergoedt;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster in deze gedingen ten bedrage van € 31,50;
3.4 wijst de provincie Utrecht aan als rechtspersoon die de onder 3.3 en 3.4 genoemde bedragen dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in ’t Veld, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.E. Companjen mr. drs. R. in ’t Veld
Afschrift verzonden op: